VOOR DEJEUGD No. 16629. Woensdag1 13 Mei. Anno 1914. l&IDSCH DAGBIAD i i 6':«i j i;c Slf/"» SLODDERVOSJE. M %Zf Wie schiet daar zoo als een pijl uit een boog om den hóek?...1... Is het Nelletje niet, die daar als de wind voorbij suist, achter volgd door een heele schaar balddadige straatjongens? En wat heeft ze daar achter zich aansleencn?Een lange, blauwe band, het bezem band, onder van haar rok. En hoe dat kwam Nu, het is totaal haar eigen schuldal dagen, laat ik liever zeg gen weken lang, had Moeder haar ge waarschuwd, dat er een klein eindje van het band los was. En Nellie wist heel goed, dat ze dit dan gauw moest naaiendat het dan maar een kleinigheid zou zijn, en dat het later héél gevaarlijk werd, want daar onze kl ine meid ook nog al tamelijk wild was, kon ze er bij het hard-loopcn, licht met haak hak in blijven hangen! Dat het slor dig was, daar had ze tot nog toe niet zoo heel veel.om gegeven, maar nu toch wel! Het-was n.l.een „publiek schandaal"' ge worden, terwijl zich tot- nog toe de gevolgen der slordigheid nog maar thuis hadden afge speeld. Hoe dikwijls had Moeder haar al gewezen op haar verregaande achteloos heid Als Nellie eindelijk haar kastje eens had opgeruimd, duurde het geen twee da gen, of alles was weer precies hetzelfde. Zak- loeken, laarzen, boeken, alles lag in ver warde massa dooreenHaar bed werd ge woonlijk als verzamelplaats beschouwd voor kleedingstlikken en allerlei andere dingen, die toch feitelijk ergens anders thuishoor den. In één woord ergerlijk was het! Menig hard woord van Vader en Moeder had ze er daarom al over moeten hoorenmaar dat gaf niet veelEn Nellie was een eenig kind weet jeAls ze nu nog maar een heele It roep broers en zusjes had gehad, dan zou den die haar waarschijnlijk genoeg ge laagd hebben, dat ze eindelijk haar slor digheid wol wat afgeleerd had Maar nu leze les van vandaag was ook tamelijk hard geweest. Wat nu aanleiding was tot dl die llende?... Wel: ons Nelletje was met het losse eindje band aan de schoolbank blij ven hangen en rits! rits... was er toen een heel eind los gescheurdIn het eerst vond Dns-Nelletje dat nog niet zoo heel erg: iuks een paar naalden en spelden bij elkaar jozocht, die wel los in het naaidoosje slin gerden en het band zat voorloopig weer ist. Maar onderweg ging dit heele zaakje os en hing er een eind band achter Nellie ian, net als de staart van een komeet! In iet eerst had Nel zelve niets van dat gevolg lemerkt, maar toen ze zag, dat de voorbij - :angers allemaal lachten, kreeg ze alvast enigen argwaan, dat er iets niet in den mak was; en toen ze nu bovendien nog zag, dat de straatjongens haar achterna riepen en- liepen, begreep ze er op eenmaal alles van en sloeg dooclelijk verlegen op de vlucht de jongens haar achternaAdemloos rende zo naar binnen om ook Mama de reden van haar verdriet te vertellen, e<n je begrijpt, hoezeer die ontsteld wasZe schaamde zich erg over haar slordig dochtertje en aan den anderen kant dacht ze toch ook weer, dat dit eens een goede les kon ziin voor haar meisjeMaar Nellie was erger van streek, dan zij gedacht had. Dien middag was er althans geen idee meer van, dat zij naar school durfde Steeds nog waande zc zich nog achtervolgd door de brutale straatjon gens. Ja, dien avond kreeg ze zelfs nog hard do koorts en Mama moest haar een paar dagen thuis houden Toen Nel weer wat bedaard was, sprak Moeder tot haar dochtertje: „Kindje, nu heb ik er nog eens goed over nagedacht en ben tot c!e conclusie geko men, clat je twee wegen openstaan: Of je moet maar eens een paar jaar naar kost school gaan, of...." „Ja, wat of Moesje?" riep Nelletje in spanning. „Wel, liefje, dat je je eenvoudig betert en de heele wereld toont, dat je jc slor digheid hebt afgeleerd. Dan hoef jc niet van ons weg, hoor kindje! Ik houd mijn meisje ook liever bij mij, wees daar maar zeker van Nu: Nellie beloofde beterschap en zij hield ook woord. Ze begon met een totale oprui ming van heel haar kamertje, haar kleeren en haar boeken. En ditmaal was het niet voor een korten tijd, zooals anders, maar ze bleef alles netjes in orde houden Natuurlijk verviel Nellie nog wel eens een enkele maal in de oude fout. maar na ver loop van tijd werd ze toch een toonbeeld van netheid en Moeder werd met recht trotsch op haar. Ons „sloddervosje" zelve had het gevoel van: „hij die zichzelve overwint is sterker, dan die zeven steden inneemt!" „Ja. ja, die ernstig wil, die kan!" Jaantj e en de F ee. Er leefde eens in een huisje dichtbij een groot bo.sch een klein meisje, Jaantje ge- heeten. Zij woonde daar met liaar groot moeder. Het lijkt wel, of ik jullie een sprookje ga vertellen, en toch is het alles waar gebeurd. Jaantjo had gcon andere vriendjes dan do vogels en dieren in het bósch, waarmee zij sprak, alsof zij haar heusch verstaan konden. Dat lijkt nog meer op een sprook je, vindt jc niet? Jaantj e zelf dacht ook, dat zij in een sprookjesland leefde, en dat maakte haar soms ontevreden met de wer^ kelijkheid. Vogels en dieren hebben een taaltje op^ zichzelf en misschien is er éénmaal in d© honderd jaar een kind, dat hen verstaat en dat is voor een eenzaam kind een heel pret-»' tig iets. Op zekeren dag was Jaantj e erg be-( droefd. Zij zat aan den rand van het beek je, waarin de vogeltjes hun morgenbad na-; men. Het was helder stroomend wat-er in dat beekje en toen Jaantj e cenige malen' haar eigen beeltenis er in weerkaatst had gezien, wist zij met zekerheid dat niet ééa' van haar kameraadjes zóó leelijk was, als zij. Arme Jaantj e. Haar haar was piekerig en ruig, haar gezichtje was bleek en zagj er niet altijd even zindelijk uit; zij was al' lesbehalvc dik en haar beentjes waren een beetje krom. En zelfs haar kleertjes waren niet aanlokkelijk zij zag er in uit als een oud vrouwtje en ze pasten niet goed. Toen haar vriendjes een verfrisscbend bad in het beekje hadden genomen, en zij hun toilet maakten, zuchtte het kleine meisje diep en riep uit: ,0, ik wou, dat ik. mooi was". „Ja, erg mooi ben je niet," sprak het roodborstje. Jaantj e barstte in t ranen ujt en hij had er berouw over, dat hij die min-' der vriendelijke woorden geuit had. Dc andere dieren zagen het onvoorzich tige kameraadje met een afkeurenden blik aan, want. zij begrepen, dat Jaantje er be droefd om was. „Ik wou, dat de oude fee, die mijn bet overgrootmoeder kende, hier in de buurt woonde". „Waarom?" vroegen alle dieren als uit; één mond. „Omdat zij zoo'n verwonderlijk knappe; en goede fee was. Zij kon alles doen: Zij; kon zelfs leeke menschen zoo mooi makeaij als vogels. Ik heb wel hooren vertellen, dat] zij eens een leelijk dwergje in een mooien,^ jongen prins veranderde." Het vinkje hield even op, om de inwer king van deze mcdedeeling na te gaan. Jaantje was opgehouden met snikken en zij keek het vogeltje nieuwsgierig aan, ter wijl zijn gevederde vriendjes klapwiek ten. „Hoe deed die fee dat?" vroeg het rood borstje. „Zij besprenkelde het dwergje met schoonheidswater." „Schoonheidswater!" riep Jaantje uit „bestaat er zoo iets?" „Natuurlijk" bestaat er zoo iets", ant woordde het vinkje. „O, dan wou ik, dat. ir er wat van kon krijgen, riep Jaantje uit en begon weer te huilen, omdat zij het onmogelijke tob haar wensch inzag. „Kan zij er niet wat van krijgen?" vroeg het eekhoorntje, die medelijden had met-' menschen en dieren, die niet zoo mooi waren als hij. „Neen, die fee is in de lucht opgevlogen, al jaien geleden niemand heeft haar meer gezien." „Misschien zijn er nog andore zulké feecn, opperde het winterkoninkje!.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1914 | | pagina 11