FEUILLETON.
Het Geheim van den Toren.
De Slimste van het Drietal.
zag liggen. Dat was alles wat er overgeble
ven was van de beroemde katten van Kilke
nny, die eens een gedeelte der wereld iu
rep en roer hadden gebracht.
De T weelingen.
'Allen stonden vol verpachting om Vader
geschaard; of Liever om een grooten kist
«iie zooeven door een man van ae dienstver
richting was bezorgd.
Er zaten tal van luchtgaatjes in en geheim
zinnig scheen zich daarbinnen iets te bewe
gen. De spanning bereikte haar hooggepunt
toen het dank zij Vaders krachtige pogin
gen eindelijk gelukt was, het deksel op te
lichten.
„Och hoo snoezig Hoe allerliefst 1" klonk
het vaji aLle kanten. „Och kijk toch eens!"
En er kwamen twee sneeuwwitte pinchertjes
te voorschijn
In een ommezien waren de „schattcbout-
jes" nu aan het rollen en dollen over den
vloer, kortom ze schenen zich al zóó thins
le voelen of ze nooit ergens anders geweest
waren zoodat het zelfs niet eens een der jon
gelui mocht gelukken, om den brief van den
hals van een der twee los tc maken. Ja, na
heel veel moeite kreeg Jopie het toch eigen
lijk gedaanHet epistel bleek nu van oom
Willem te zijn en was aan Jop en Piet go-
richt en luidde als volgt:
Beste jongens.
Daar ik voor langen, langen tijd op reis ga,
ben ik genoodzaakt zoolang afstand te doen
van mijn beide lievelingen. Wie tor wereld
kon ik zo nu beter vermaken dan jullie
tweetjes. Dat je goed voor hen zult zorg
dragen, dat hoef ik niet eens te vragen, niet
waar? Daar reken ik vast op. Ze heeten
Castor en Pollux. Castor is het heer, dio
don brief om den hals draagt. Dip, is ook het
meest wilde van de twee
Maar nu kwam het lastige van bet geval:
Welk vaji de twee hondjes had den brief
gedragen, want zc leken immers als twee
druppelen water op elkander?
„Weet jo wat. Zc zullen hun namen wel
kennen", besloot Vader eindelijk. En dade
lijk riep hij gebiedend met den vinger naar
den grond wijzend
„C'astor, kom hier!"
Maar Castor en Pollux zaten nu beiden in
Moeders naaimand en keken met schecf-ge-
houden kopjes.
„Je moet ze een beetje vriendelijker be
handelen", sprak Moeder nu. Ze haalde
8,
„Wacht, ik zal jullie onmiddellijk op d.e
hoogte brengen, maar Fanny is soms zoo
vreemd.
Karei en Viva waren niet eens zoo heel
nieuwsgierig naar de mededeoling die hun
nu te wachten stond, want ze hadden er
inecr dan genoeg van.
„Weet je wat ik bedacht heb", begon
Amy nu weer, toen Fanny veilig en wel
bet vertrek verlaten had
„Heb jullie wel opgelet, dat moeder al
leen las van: vrije wandeling op „een ge
deelte van het goed"? Dat klinkt zoo ge
heimzinnig, vinden jullie niet?"
„Karei begon er nu ook wel wat achter
te zoeken, ofschoon hij het niet openlijk
toegaf aan zijn zusje. Juf, die er altijd
dien tijd in stilte bij gezeten had, sprak
au waarschuwend
Laat je verbeelding je nu maar geen
parten spelen, Amy. Geheimen zijn heusch
niet aan de orde van den dag".
Vcor haarzelf was Juf overtuigd, dat
dit alles slechts het gevolg was van al
„dat malle gelees", zooals ze soms onge
duldig riep.
Want in haar 'hart vond ze, dat vooral
Amy cn Dof veel tc veel sprookjes lazen.
En om nu nog eens flink haar meening te
zeggen, liet ze er op volgen.:
een stuk suiker te voorschijn en riep vleiend:
„Gasje, Polletje!"
Nu, óf het tweetal gehoor gaf aan dio
uitnoodigingHet stuk suiker ging naar
binnen, maar we waren niets verder geko
men wat betreft: wie nu Castor en wio
Pollux was.
Nu werd het maar door de tweelingen uit-
gemaak en Joop nam Castor en Piet Pollux.
Om ze te onderscheiden kregen ze nu ieder
een mooi lintje om, Cas een rood en Pol
een blauw
Toch kan niet bepaald gezegd worden, dat
d'e hondjes zich bemind maakton. Iedereen
had een klacht tegen hen in te brongen:
Moeder merkte met leedwezen, dat er een
groot gat was in haar kanten gordijn en van
Vader was er een stuk uit zijn pantoffel ge
beten. De meid miste telkens een stuk worst,
of spek, of iets uit kelder- of provisiekast en
menig stuk speelgoed hadden de hondjes ook
al bedorven, ofschoon de tweelingen daar
nooit voor wilden uitkomen.
Een ergen schrik kreeg Riet echter, toen
op een goeden dag de hondjes bezig waren
om haar nieuwe mof te verscheuren, die ze
net op St.-Nicolaas gekregen had.
Telkens stond ons allen het schrikbeeld
voor oogen, dat ze weg moesten. En och, ze
waren toch ook weer zoo aardig. Allerliefst
konden zè spelen en ravotten, net als kinde
ren. Wat nu echter wel de maat een weinig
deed overloopen in Joop's idee, dat was, dat
Cas eens een duren postzegel nog al van
twee kwartjes, die hij zuinig al gedurende
weken opgespaard had, op eens naar binnen
geslikt moest hebben... Dat was toch wat hl
te barNóg begingen ze een grooten mis
slag. Op een goeden dag, dat ze weer gewel
dig aan het stoeien waren geweest, hadden
ze Moeder's mooie bloempotstandaard omge
gooid^ waar ze zoo blij mee geweest was, en
die ze van ons allen gekregen had op haar
verjaardag.
Toen stond het een oogonblik toch zoo
heel slecht voor de hondjes en al hun over
redingskracht moesten de tweelingen aan
wenden, om ze nog te mogen behouden.
Het zou toch immers onverantwoordelijk
zijn tegenover Oom die zijn beschermelingen
nog al zoo had aanbevolen Dit stond echter
als een paal boven water, dat Cas de meest-
geduchte partij was. En ter onderscheiding
kreeg die dan ook nog een belletje om den
hals, waardoor liij zelve zijn komst altijd vah
verre aankondigde.
De verschijning der tweelinghondjes was
een ware gebeurtenis in het leven der heelo
„Zoo'n geheim is al even onwaarschijn
lijk, als dat Dof bijvoorbeeld ooit feecn
buiten op do wei zou zien dansen, zooals
bij het natuurlijk verwacht, als hij op een
helderen zomernacht eens naar buiten
keek."
„Neen heusch: Zóó kinderachtig ben ik
niet meer!" verdedigde Dof zich niet
vuur.
„Kom laat Amy nu maar eens doorgaan
met haar geheim", trad Viva nu tusschen-
beidc.
„Ach, weet je wat 't is", zei Karei nu
weer, „misschien mag je wel in een ge-
deelto van het kasteel niet komen, omdat
het bijvoorbeeld bewoond is!"
„Neen, daar werd toch in den brief
heelemaal niet op gedoeld. Dat zou zeker
toch ook gevaarlijk zijn
„Nu, voor mijn part gaan we veel liever
naar het andere huis'', zei Juf weer.
„Daar moet immers zoo'n heerlijk ruime
tuin bij zijn cn dat is vrij wat veiliger dan
al die ruïnes. Want ik heb anders geen
rust of duur als jullie daar zoo vrij rond
waart."
Toen Amy dien volgenden morgen wak
ker werd, dacht zij
„Wat is do wereld toch veranderd, sinds
gisteren, toen leek alles even saai en dof
om ons heen en nu is er althans weer een
lichtpuntje I Hè, ik hoop toch maar, dat
we naar het kasteel zullen gaan."
Maar het was vast cn zeker tijd om op
te slaan, dus besloot ze ook maar haar
zusje te wekken.
Net hoorde ze tegelijkertijd een tikken
familie. Gelukkig echter, dat met do jaren
ook do wijsheid bij de viervoeters kwam en
dustoen Oom na twee jaar terugkeerde,
was do heele familio zóó aan hen gehecht,
dat hij zo maar niet meer terugnam, te meer
omdat ze den ouden „baas" toch niet meer
kenden, iets, dat oom wel wat teleurstelde.
Alleen de meid was nog niet verzoend met
het tweetal want haar bleven ze nog leelijke
poetsen bakken, te meer omdat ze niet heel
vlug ter been meer was, moet jullie weten
De trots van een doedelzakspeler.
De koningin van Engeland hield er inder
tijd een uitstekend doedelzakspeler op na,
die de koningin gedurende haar verblijf in
Schotland met zijn spel vermaakte.
Op zekeren dag vroeg iemand aan een der
lords uit het gevolg van de koningin, of
hij niet een goed doedelzak-speler voor hem
wist. Zijn Lordschap vond het den kortstcn
weg, den doedelzak-speler van de koningin
oyer do keuze te raadplegen.
Deze musicus was erg trotsch op zijn gave
en vroeg den Lord, wat voor soort doedel
zak-speler diens vriend wenschte to hebben.
„Wel, zoo een als gijluidde het ant
woord.
„Er zijn vele Lords als gijsprak de
hooghartigo Schot, „maar er is maar één
doedelzak-speler als ik."
Dommer dan een Struisvogel
Ge weet allen, dat de struisvogel, als hij
achtervolgd wordt, zijn kop in 't zand steekt,
oindat hij zich volkomen veilig waant: hij
ziet niemand en niemand hem.
De vorige Sultan van Turkije was nog
dommer dan die struisvogelhij verbeeld
de zich n.l., dat iets niet anders kon gebeu-i
ren dan hij persoonlijk wilde. Als er bijv.
tijdens zijn regeoring in Konstantinopel een,
brand uitbrak, zond hij onmiddellijk een|
bode naar den opperbrandmocstcr met het
strikte bevel het vuur dadelijk te blusuchen.
Dat is in een stad als Konstantinopel met
haar nauwe straten en bouwvallige huizen
gemakkelijker gezegd dan gedaan. Als met
den besten wil der wereld het vuur niet
dadelijk gcbluscht kon worden, zond de
Sultan de eene bode na den anderen en
maakte zich intusschon onredelijk boos, als
zijn bevelen niet dadelijk uitgevoerd wer-'
den 1
op de deur en begreep ze dat dit Juf wasj
met het warme water. Het was de gewoon-,
te dat Juf niet binnentrad maar het water,
enkel voor dc deur neerzette, dan kon het
tweetal eerst op haar gemak „wakker
worden", zooals ze dat zeiden.
Viva had nog niet zoo heel veel pleizier
om op te staan.
„O, Amy, begon ze: ik heb toch zoo ai
lergekst van het „kasteel" gedroomd".
„Jij? Hé, anders doe je nu niet zoo
heel veel aan droomen, is het wel? Dab
laat je in den regel liever aan mij over.'«
Maar ik ben nu toch echt-benieuwd wat
of het was
Onder het wasschcn en kleeden hadden
ze echter weinig tijd voor praten, daar zo
altijd op behoorlijken tijd aan het ontbijt
verschijnen moesten; anders was vader'
héél boos.
Nu, dezen ochtend waren ze ook behoor
lijk op tijd cn toch vonden ze Karei al be
neden.
„Wat een heerlijk weer hè", vroeg Amy.
„Ja", antwoordde de broer kortaf.
„Maar hier merk je er anders weinig
van want het is hier zoo saai cn zoo som
ber
Het was een ouderwctsclï huis, dat de
familie Landor bewoonde en hc-t schijnt
wel, dat die racnschcn van een geslacht te
rug niet zooveel behoefte hadden aan
licht cn lucht
„Waar hadden jullie het over, kinde
ren?'" vroeg vader belangstellend.
„Wel, we zouden zoo gaarne ergens wo
nen waar het frisscher is."-
Da vos liep eens door het bosch en keek
overal rond of, er niot wat te bikken viel.
Maar hoe hij ook gluurde en keek hij kreeg
maar niets in het oog. Eindelijk daar ont
dekte hij het nest van een ekster
Maar ongelukkig was dat nest veel" to
hoog, heelemaal boven in den top van den
pijnboom. Do vos liep een paar maal om den
boom heen on bezag hem van alle kanten.
Toen knikte hij eens veel beteekene-nd, of hij
er aJles van begreep net als een houtocster.
„Wat bedoel je toch mot al dat kijken?"
vroeg do ekster-moeder van boven af.
„Dien stam wil Ik!" zei de vos.
„Juist dezen stam? Waarom niet een
anderen?" vroeg (Se ekster.
„WcJ, deze is net geschikt voor ccn paar
snceuwschoenen. Want dit hout is uitste
kend. Daar mankeert niets aan
„Jawel, maar hier zitten kl mijn jongen
in" jammerde do moeder.
„Hm, HmAls j e me er dan een wilde
overlaten, dan kon ik mij in ieder geval een
anderen boom uitzoeken."
De ekster was vreeselijk bevreesd, dat de
Vos den boom tóch zou omhouwen en wierp
hem ten slotte maar één jong toe. Bijna was
ze nog blij, dat ze er zóó gemakkelijk afgeko.
men was.
Maar den volgenden dag was de Vos er
alweer en keek even onheilspellend.
„Wat beduidt dat nu weer?" riep de
ekster-Moedor en het hart klopte haar in.de
keel.
„Maar er zijn er toch gcfioeg?"
„Ja, maar zoo mooi als deze, zijn ze niet
zei do Vos. „Deze is zoo prachtig rechtop
gegroeid, van onder tot boven!"
En daarmco keek hij met schele blikken
naar do ekster open of ze nu wilde
of met, zo moest toch weer een jong opoffe
ren.... de slimme Vos nam het in den bek
en draafde er mee heen
Terzelfder tijd kwam daar ccn kraai gOr
vlogen en zette zich mede op den pijnboom
Nauwelijks had die even in het nest geke
ken, of hij riep
„Hè, wat is er met je twee andere jongen
gebeurd V'
..Die heeft de Vos meegenomen" zei (ie
ekster. _-r_
„Wat je zegt!De Vos? Kan die d^a.
boven op den boom?" vroeg dc kraai.
„Neen, maar hij wilde h-em omhakken en
dan zou hij natuurlijk het heele nest inge
palmd hebben
„Zoo?"... Meer zei vador niet. Alleen
nam hij het pak brieven op, dat daar voor
hem gekomon was en zag den eersten
vast in.
„Wat een haast bij dat „Woudmeer"
zouden er soms anderen ook aan bod zijn?"
„Ja; dat kan wel!" was al wat me
vrouw Landor kon zeggen, daar zijzelf den
brief nog niet ingekeken had.
„Zc hadden graag, dat we vandaag of
morgen het goed eens kwamen zien en dat
we er ons dan spoedig op besloten. Maar
dat is mij ten eenenmale onmogelijk. Van
de week zie ik heusch geen kans meer oni
weg te komen."
„Hè, vader laat u mij maar meo gaan.
Ik kan moeder ook uitstekend vergezel
len."
Met zooveel waardigheid kwam dit er
bij Karei uit, dathet waarlijk toege
staan werd. Dc zusjes waren nu wel een
beetje jaloersch op hun broer, maar ze
gunden hem toch anders wel dc eer.
Toen dc kinderen dien middag terug
kwamen van haar dagelijkscbc wandeling
was het nog zóó lekker buiten, dat ze haar
gouvernante verzochten, om nog een half
uurtje buiten te mogen blijven. Dit werd
hun toegestaan en ze gingen nu naar „het
Park" tegenover het Huis, waar zij ook J
altijd een sleutel van hadden.
Onze jongedames zouden maar deftig
wat op en neer gaan wandelen, want met
z'n tweeën was het niets aardig, om nu
ccn spelletje te doen.
Amy begon natuurlijk weer over de vcr-
huispartij.
„O, jou onnoozelo bloed!" riep de kraai.
„Had hij dan een bijl bij zich?"
„Neen, dat is waarHij had geen bijl bij
zich
„Nu, als hij dan een volgenden keer weer
komt, moet jo maar eens vragen, of hij een
bijl bij zich heeft!"
Den derden dag kwam do Vos weer, maar
nauwelijks had hij naar boven gekeken of de
ekster riep
„Waar heb j"e je bijl
„Hoo kom je daar aan?"
„Van do kraaivan do kraairic-p de
ekster.
Heel gauw daarna kwam de Vos aan een
plek, waar het bosch afgebrand was. Daar
legde hij zich neor op den rug en kneep daar
bij de oogen toe, terwijl hij zijn tong uit den
bek liet hangen. Wie het niet anders wist,
die zou denken, dat hij dood was. En, de
kraai wist ook niet. beter. Daarom wilde- zij
zich vergasten op de tong, maar dat was
leelijk mis. Daar werd hij haast opgesnapt,
doch wist nog net op het uiterste nipje te
ontkomen.Heel plaagachtig riep hij nog
op het laatst
„Denk vooral om jo sneeuwschoenen
Wio was nu de slimste van de drie?
Niet Reintje, maar Kraaitje
De Protessor en de Oesterschelp.
Een professor in de plant- en dierkunde,
die zeer arm en ook zeer eerlijk was, kwam
op zekeren dag in do gelegenheid een zeer
bijzondere oesterschelp, die aan zijn ver
zameling ontbrak, te koopen. De prijs, die
or voor gevraagd werd, was echter zeer
hoog en om liet geld toch to kunnen be
talen, verkocht de professor, zonder weten
van zijn vrouw, zijn zilveren koffie-en thee
servies, en verving dezo door voorwerpen
van veel geringer waar do. De schelp werd
in con doosje gcclaan, dat hij ccn veilig
plaatsje in een van zijn jaszakken gaf hij
was den koning to rijk met' deze aanwinst
voor zijn verzameling.
Zijn vrouw die het theeservies voor den
dag kreeg, bemerkte dadelijk, dat het door
een van veel mindere quaJitcit vervangen
was. Zij was ontzettend boos en overstelpte
haar man, dien zij voor den schuldige hield
zoodanig met verwijten, dat de arme pro
fessor zich van schrik op den eersten den
besten stoel liet neervallen.
Een onheilspellend geluid van iets, dal?
kraakt, bracht hem weer bij en haastdg trok
hij bat doosje uit zijn jaszak. Gelukkig was
alleen het doosje gebroken en kwam dc
oesterschelp gaaf to voorschijn.
„Hè, ik hoop, dat moeder toch maar
niet tot „Woudmeer" besluit, jij wel
Viva?"
„Begin nu niet meer over verhuizen,
AmyWe moeten toch maar stil afwach
ten met welk niouws of moeder thuis
komt." En om haar zusje's gedachten wat
af te leiden zei ze nu nog: „Zie je daar
die twee dames, die door het andere hek
zijn binnengekomen De oude dame heb
ik meer gezien, maar de jonge niet. Wat
heeft die een lief gezichtLaten we ze
eens gauw tegemoet gaan."
Amy, die met een behoorlijke nieuwsgie
righeid bedeeld was, had hier dan ook
volstrekt niet op togen en ze zagen, dat de
bewuste dames zóó druk in gesprek wa
ren, dat ze haar in het geheel niet sche
nen te merken.
„Vindt jo ook niet, dat ze er allerliefst
uitziet? Maar erg droevig hè?" vroeg
Viva.
„Ja, ik wou maar, dat ik wist waar ze
het over hebben Maar het zou niet mooi
zijn om to luisteren."
„Neen, dat zou zelfs heel min zijn!"
betuigde Viva met klem. „Maar wel kun
nen we nog eens rondloopen, dat we ze
weer tegenkomen cn dan althans haar ge
zichten nog eens zien."
Tegelijk vingen de twee zusjes nu ook
een paar woorden op van hetgeen do
oudere dame sprak
„Ja, maar 't zal de vraag zijn of jo
moed en geestkracht genoeg bezit, om je
plan door te zetten.
Maar zijn uitgestane angst bij de gedachte,
wat er had kunnen gebeuren, was zoo op-,
recht, dat zijn vrouw medelijden met hem
kreeg, ophield met brommen cn hem zelfs
opbeurde door haar opwekkende woorden.
w—n—
Anekdoten.
Ingez. door: Henri van Veggel.
Meester: „Jan noem mij eens oen woord
met een ij er in."
Jan: „Omelet, Meester."
Jan tot zus, die een stuk koek in haar
hondje heeft.
„Willen we Roodkapje spelen? Ik ben
de wolf en eet je op."
Zus: „Jij kont me niet opeten. Hoe
zou je dat moeten doen?"
Jan: „Ik 'begin met"je koek."
Ingez. door: „Burgcineestcrtje."
A: „Hoe gaat 't met je vader?"
R„O, dank je, die heeft verleden week
een operatie ondergaan.'
A: „Zoo ernstig?"
B: ,/t Gaat nog al. Er stak iets boven
zijn hoofd uit, dat er af moest."
A: „Die armo kerel! En deed het- hem
pijn?"
B„In 't geheel niet. Hij heeft zich het
haar laten snijden."
Mevr. Donker: „Mijn man wil mij juislj
overhalen een reisjo rond do wereld ta
maken, maar ik kan 't niet."
Mevr. Zwart: „Waarom niet?"
Mevrouw Donker: Ik wordt altijd duize
lig als ik in een cirkel reis."
U o k waar.
Iemand vroeg aan een professor in do
zoölogie, die tevens een lekkerbek was,
hoe hij oude vin jonge kippen onderscheid
de.
„Dat is doodeenvoudig", was bet ant
woord, „aan de tanden."
„Maar kippen hebben toch geen tanden
„Kippen niet, maar ik wel!" zei do pro
fessor.
Overtroefd.
Italia,ansche gids. tot den Amerikaan op
dén, Vesuvius: „Zooiets hebben jullie toch
niet in Amerika."
„Neen, maai* wij hebben een Niagara,
dio dat brandje in een ommezien zou blus-
schen
„O, daar ben ik niet bang voor", ant
woordde dc jongere damemaar de res^
van wat ze zei ging voor de kinderen ver
loren.
De spreekster had inderdaad al een bij
zonder lief gezichtje. Zc zal niet ouder dan
een jaar of achttien, negentien zijn ge
weest, en doordat ze in den zwaren rouw
was, kwam haar blonde teint nog eens zoq
blank uit.
Amy, die al heel licht geneigd was, over
al iets geheimzinnigs achter tc zoeken zei:
„Wat klinkt dat vreemd hè: ,Of je moed
en geestkracht genoeg bezit
„Och neen, dat vind ik nu zoo bijzonder
niétMisschien wil de jonge cjame wel
verpleegster worden en daar heb je heel,
wat moed voor noodig. Dat hoorde je
laatst wel y&n jufrouw Scheffers, de gou
vernante, toen die van haar zuster sprak.
Amy begon weer: „Ja: 't staat zoo gek,
als we nu nog eens langs haar heen
draaien, vindt je niet?"
Maar ik zou er toch nog zoo graag eens
een beetje meer van hooren. Och, ,ze spre
ken ook gewoon hardop, dus ze willen zelf
volstrekt geen geheim maken van hetgeen
ze zeggen.
Toen de meisjes het. paar nu een derde
maal voorbij wandelden, scheen de jonge
dame ze nu ook gewaar te worden en zij
glimlachte het tweetal vriendelijk too. Amy
was verrukt en had moeite om niet te
knikken. Net hoorde ze dc jonge dame
weer antwoorden
(Wordt vervolgd).