HET OPSTEL.
FEUILLETON.
Het Geheim van den Toren.
huis to© met de schildpad en kwam een
kwartier later er mee terug. Gelukkig is een
pijp lak niet zwaar, ma-ar de schildpad zag
er grappig uit met dat blok aan zijn poot.
Terwijl \vim on de man haar lachend zagen
voortkruipen, kwam er een oud© heer voor-
Lij, die Wim aankeek met zijn donkere oogen.
De jongen groette beleefd, maar de oude
heer deed, alsof liij dat niet merkte, Een
paar passen liet de oudo heer een papier uit
zijn zak vallen en Wim raapte het op en wil
de het hem terugbrengen. Maar de werkman
riep hem terug en zei
,,Ga niet naar den ouden heer toehij
spreekt niet tegen kinderen. Hij is zoo boos
op kinderen en jongelui, sedert zijn eigen
zoon jaren geleden ia wcggeloopen."
Wiin begreep niet goed, waarom dié oude
heer op andere kinderen ook boos was en
had medelijden met hem. Hij liep weer gauw
den weg op met de schildpad onder den arm.
Eindelijk haalde W7im den ouden heer in.
De>ze keek om, fronste de wenkbrauwen en
vroeg
,,Wa/t wil je?"
Wim hield het papier in de hoogte en kon
bijna niet spreken, zoo hard had hij geloo-
pen.
„Heb jij dat papier gevonden? Een ander
kind zoo mij dat niet gebracht hebben. Ik
zou het papier voor geen geld van de wereld
willen verliezen. Hoe heet je?"
„Wim Merens, mijnheer. Die werkman zei,
dat u boos op mij zou zijn. Het spijt mij zoo,
dat uw jongen is weggeloopen."
De oude heer streek mest zijn hand over de
oogen en sprak
„Wat heb je daar?"
Wim toonde trots zijn lieveling en vertel
de, hoe blij hij was een schildpad te hebben
en babbelde over allerlei kleinigheden
De oude heer begon hoe langer hoe meer
belang te stellen in het kereltje en zijn
schat.
Plotseling zag hij zijn moeder voor het
tuinhek staan en hem tpewenken.
„Neem mij niet kwalijk, maar moeder
roept mij", riep Wim uit en holde weg, voor
de oude heer wist, wat er gebeurde.
Een paar dagen latter zat de oude heer in
rijn tuin een middagdutje te doen. Op eens
schrikte hij wakker, want hij had iets zwaars
over zijn teen voelen kruipen. Hij had zich
niet vergist-, daar kroop de schildpad over
het grind met de pijp lak achter zich aan.
Eerst wilde hij het dier een schop geven,
maar hij bedacht zich en zei tot zichzelf
„Och, dat is die schildpad van dien klei
nen babbelaar. Wat zal hij een verdriet heb
ben, als hij haar niet ziet Weet je wat, ik
cad zelf het dier terugbrengen. Die kleine
jongen valt bijzonder in mijn smaak."
Toen de oude heer bij het tuinliok van me
vrouw Merens aankwam, zag hij daar een
kereltje met een heel bedroefd gezichtje
staan.
„Wat is er ventje?" zei dc oude heer,
nadat zij elkaar begroet hadden.
„O, mijnheer, mijn schidpad is weg. Ik
begrijp niet hoe hij ontsnapt is."
„Doe je oogen dicht, Willem", zei de oude
heer. Wim deed het en toen hij ze opendeed,
lag de schildpad op zijn arm. Ge kunt u voor
stellen, hoe blij Wim was
Zijn moeder kwam aanloopen, toen zij*
Wim met iemand hoorde spreken. Nadat zij
kennis gemaakt hadden en wat gepraat had
den, kwam het uit, dat de oudo heer een
goede vriend was geweest van mevrouw
Meren's vader.
Sedert die ontdekking kwam de oude heer
geregeld Wim en zijn moeder opzoeken. Hij
stond er op het schoolgeld voor den kleinen
jongen te betalen en beloofde hem te laten
studeeren, als hij flink leerde. De schildpad
bleef nog lang leven en deed nooit meer po
gingen om te ontsnappen.
„Ik ben blij, dat de schildpad toen is
weggeloopenzeide Wim later dikwijls,
toen hij op de groote sc-hcol ging en door
zijn ijver in het leeren toonde, dat hij den
steun van den ouden heer waard was.
Degenen, die de kostschool van juffrouw
A. van Manen kwamen bezoeken namen
nooit bijzonder veel notitie van Petronella
Hoek of „Pietje" zooals ze altijd genoemd
werd in de wandeling. Thuis heette ze fat-
soenlijkNelly, maar haar klasgenootjes
hadden haar eens in een plaagachtige bui
zoo genoemd en nu was het altijd zoo go-
bleven. „Pietje" nu was eeu zeer typische
versckijmngze was lang en slank, had
een paar spillebeentjes, waar het eind van
af was, droeg een bril had haast eeuwig
en altijd een inktvlak op haar kin, door
dat ze haast altijd aan de schrijverij was.
Toen ze op de kostschool kwam had ze al
les nieuw en was haar garderobe keurig,
in één woord. Er ontbrak niets aanMaar
nog zal ze geen maand op school geweest
zijn of al liet wasehbare goed droeg duide
lijk de sporen van inkt enmet het niet-
waschbare was het nog erger gesteld.
Toen ze pas kwam hadden de ouderen
haar natuurlijk ondervraagd over haar
toekomstplannen en die beantwoordde zij
als volgt
„Ik trouw met een verbazend rijken man
en dan heb ik kasten vol boeken en een lief
ponnytje. 's Middags zorg ik altijd voor ijs
toe en heel dikwijls vraag ik logées."
Dit alles kwam cr uit met zulk een vast
beradenheid, dat de tochoordexesjes haast
niet durfden twijfelen aan die voorspelling,'
ja z-e eerder als een belofte opvatte cn zich
zelf al te logeeren hoorden vragen in dien'
goeden boel", waarom het du3 maar zaak
was, goede vriendjes te blijven met
„Pietje" je kon nooit weten
„Maar trouw jij dadelijk als je van school
komt?" vroeg Truus Hampers, die altijd
precies het naadje van de kous moest we
ten.
„Neen, niet dadelijk éérst word ik
schrijfster."
„Wat voor genre?" vroeg Nannie, die
haar ster zag verblceken tegenover dit mo-
gelijk-nieuwe licht. „Pietje" keek eens
over liaar bril heen en zei toen
„Ja zie je: Vader is uitgever en Marie,
mijn oudste zus, schrijft novelles. Zij is een
begaafd schrijfster, die nog veel beloofd,
hebben de critieken van haar gezegd, maar
nu vind ik het wat saai, om precies hetzelf
de te zijn dus word ik dichteres!"
Nu, dat imponeerde heel de klas. Op
eenmaal waren ze nu trotsch op het „dich-
teresje" in haar midden en ze vochten nu
haast om de eer, om met koffiedrinken,
naast haar te mogen zitten.
Echter was Pietje nog niet in de gelegen
heid geweest, blijk te geven van haar ta
lent, toen er een nieuwe taalleerares op
school haar intrede had gedaan.
Die gaf haar leerlingetjcs voor den vol
genden Zaterdag een opstel op, over een
vrij onderwerp. En om de jeugdige schrijf
sters nu even eenigszins op weg te helpen
las zij een opstel voor van een oud-léerlin-
getje van liaar, van twaalf jaar, dus zoo
ongeveer van den leeftijd der meisjes, en
die voortdurend aanhalingen van gedich
ten gebruikt had tussehen haar eigen werk.
Daar kreeg Truus op eenmaal een heer
lijken inval. Ze zou Pietje eens in den arm
nemen, die zou haar wel een paar toepas
selijke dichtregelen verschaffende arme
poot© werd nu letterlijk bestormd om ver
zen op allerlei gebied want het wo<s im
mers een vnj onderwerp en zij had maai
werk, dat zij met de pen in de hand bleel
zitten. Gelukkig, dat er nog oen week tijd
wasanders had ze het heuscht niet klaar
gespeeld.
Haar eigen opstel werd over„mijn in
trede op de kostschool" en hierin schilder
de ze op werkelijk geestige wijze, hoe de
meisjes haar allemaal nieuwsgierig te lijf
gevallen waren en haar lieelemaal uitge
hoord hadden. Uit dit werk bleek intus-
schen, dat Pietje een verbazend goed op-
it -
JBSmx ia dat dan te hour", vroeg moe
der.
„Neeai, natuurlijk nietl Amy is weer erg
dom. De menschen wonen er altijd zelf in
ik geloof, dat u er ook wel eens geweest
«uit zijn."
„Je bedoelt zeker kasteel Morfestom?"
vroeg mevrouw Landor. „Ja, dat is heel
mooi en toch zou ik voor nog zooveel niet
willen, dat wij zulk een vervallen groot
heid kregen!"
„Gaan we buiten wonen, moeder?" vroeg
de ongeduldige Amy weer.
„Ja."
Aller gezichtjes klaarden op bij dat
nieuws, behalve dat van kleine Dora, die
ook al een tien minuten op de hoogte van
den stand van zaken was cn het nu grooter I
vond staan, om maar net te doen of het j
geval haar niets trof.
Nadat het eerste gejuich wat bedaard
was, sprak moeder
„Hoort eens hier, kinderen Tot liet j
nieuwe huis klaar is, gaan we zoolang bui-
ten wonen. Dus niet enkele weken, maar
een half jaar zullen we dan uit de stad zijn, I
en dat nog wel den mooisten tijd van het j
jaar.'-
„O. moesje, motasje LLul ik nu maar
eerder gewenscht, dat er eens iets gebeuren
zou! Maaj* hebt u al iets op het oog?"
„Ja, kijk eens kindje, we hebben al van
een heeleboel huizen gehoord, maar er zijn
er ook bij, die ons al heel aannemelijk voor
kwam."
„Als wij ze ook maar eens mogen lezen,
moeder, dan zullen we u wel helpen kie
zen", sprak Amy met grooten ernst.
Moeder moest er even om lachen en
sprak toen
„Ik geloof heuscli, dat je dat niet eens zoo
heel erg bevallen vzou. Althans die lectuur
ging je gauw vervelen. Ook zou het voor
vader en mij niet mogelijk zijn om al die
huizen te gaan kijken, dan mochten we al
thans Dofs woonwagen wel afhuren
Doffie had nu toch ook wel degelijk alle
attentie bij het geval cn daar hij een vast
besloten baasje was, die altijd heel gauw
goed wist wat hij wilde, hinderde het hem
altijd, als hij een beetje uitgelachen werd
en kwam hij nog eens terug op uat idéé van
een woonwagen, dat toch waarlijk nog zoo
verwerpelijk niet was!
„Maar moesje, u moet ons toch heuscli
beloven, dat u althans een heel vreemd
huis krijgt, met iets bijzonders cr aan: een
uitkijktoren, of een geheimen trap of zoo
iets althans!"
„Nu, over twee huizen hebben vader en
ik al extra gedacht, die cene brief, dien ik
van mc\ rouw Ca roe kreeg, wil ik jullie wel
eens voorlezen, als je dat graag .hebt."
„Re ja!" cn dc kinderen kwamen (licht
oiu moeder héeustaan.
voor ons uit, vergeleken bij een hali uur
terug. Maar waarom sprak u toch eigenlijk-
van gedeeltelijk goed nieuws?"
„Nu, dat zal ik jullie zeggen kinderen.
Ik kan niet al dien tijd bij jullie blijven,
want de eerste twee of drie maanden moet
ik bij vader in de stad blijven!"
In het eerst betrokkeu de gezichtjes nu
wol watmaar dit was toch maar heel tij
delijk, want het vijftal was tè opgewonden,
om daar lang bij te blijven stilstaan.
Mevrouw Landor vouwde nu den brief
open, die op kaar knieën lag en begon:.
„Ja, juist: Dhar is het gedeelte, dat ik
jullie wil voorlezen: Als jullie toch
over een huis buiten denkt, dan zou ik dol
graag willen, dat je dat van mijn zuster
naamt: „Woudraeer". 't Is een oudo
plaats, maar nog in heel goeden staat, heel
schilderachtig gelegeneen soort van
groote villa, lieelemaal overgroeid. De om
geving is nu niet zoo prettig, maar er is een
verrukkelijke tuin bij voor de kinderen en
liet lijkt mij erg gezond wonen
Mevrouw Landor keek eens op.
„Dat lijkt niet onaardig!" meen-do Amy,
wijs
„Ja", vond Ivarel ook „Alleen mag ik
lijden, dat er toch iets bezienswaardigs in
den omtrek is. Al zijn er dan ook maar een
paar heuvels, die je beklimmen kunt, of
zoo
„Zijn er geen bosschen het heet toch
Woudmeer" informeerde Dof. „Denne-
bosschen zijn altijd zoo heerlijk!"
„Ik ben het volkomen met je eens, mijn
jongen!" luidde moeders antwoord. „Den-