VOOR DEJEUGD
t lEIDSCH DAGBIAD
Ho. 16611
Woensdag1 22 April.
Anno 1914.
.V
Een Daad van Moed beloond!
o
•V©
/W'i ,x
gnrmrasawtti
x
Kleine Nelly was een alleraardigste peu
ter van een jaar of zes. Op een goeden och
tend was ze bezig aari het spelen met Toch,
haar geliefd katje, toen moeder wat onge
duldig werd en haar dochtertje verzocht
toch liever een ander spelletje te beden
ken, daar dit gerol met het klosje over het
vloerzeil, op het. laatst zoo eentonig werd
Nel keek moeder eens goed aan met haar
doordringend-blauwe oogen en zag toen
wel, dat er iets aan schortte bij moeder.
Liefkozend trad ze dus op haar toe en de
armen om haar hals slaand, vroeg zij
„Wat scheelt er aan, moesje?"
„Och, lieverd, daar hebben ze me dat
artikel alweer teruggezonden ik had nog
al zoo gehoopt, dat de redactie het nog
deze maand plaatsen zou, want weet je
kindje, we zitten er niet breed bij ei*, iedere
clcine ontvangst zou me welkom zijn
„Miauw, miauw", riep poesje.
„Och arm beestHij heeft zeker honger
Geef hem nog maar dat beetje melk uit het
kannetje Nell"
„En u voor uw thee dan?"
„O, dat is niets, dan maar zonder
„Maar nu moet ik eerst nog even uit,
lievelingzal je zoet zijn, alleen?" L
„Ja, zeker moesje."
Toen moeder even weg was dacht Nel
letje nog oens na over hetgeen zc gehoord
had en ze ging er echt over tobben. Zou
moeder het dan zóó arm hebben, dat zo niet
eens meer een beetje melk kon betalen?
Dat was toch wel wat heel barDan moest
Toch maar weer weg 1
Nu was dat geen gemakkelijk besluit voor
kleine Nel, want juist omdat zc het nu niet
zoo heel breed hadden, zat ous kleine meis
je ook niet zoo dik in haar speelgoed en
was Toch haar een hcele schatMaar die
kleine Mol dronk ook wel een beetje heel
veel en dusmaar een moedig besluit
gevat en Tochie naar rijn vroegere eige
nares teruggebracht die er een paar huizen
vandaan woonde. Een droevige gang was
het. voor kleine Nel, maar toch zou ze dien
volbrengen om der wille van moeder.
Zoodra zij zich nu met haar katje bij me
vrouw De Lange vertoonde, werd ze door
de meid binnengelaten. Trees wist zeker
ai et, dat haar meesteres bezoek had.
Zoodra kleine Nel nu binnentrad, stapte
ze regelrecht op de huisvrouw af en ver
telde op haar kinderlijke manier, dat zo
Toch maar weer terug bracht omdat die te
veel melk dronk, dat moeder zelf nu niet
cueer had voor haar theeen dit alles io
een adem door.
De heer die er bij zat ondervroeg nu zijn
gastvrouw eens naar dit geval en hoorde
van mevrouw De Lange, dat Nelly's moe
der weduwe was, dat zij nu wel werkte voor
verschillende tijdschriften, maar dat zij
Keel wat lettertjes op papier moest zet- I
ten, wilde ze in haar stand blijven leven j
met haar dochtertjeNu trof het toe
vallig, dat die heer zeer bevriend was
W>k met een uitgever, bij vien hij nu eens
goed woordje zou doen, daar het heele
;eval hem zeer inter©sseerdoft
Nu, alles kwam goed uit en Nelly's moe
der roemde later nog langen tijd die daad
van moed en van opoffering van haar doch
tertje, die haar verder zoo in haar goedo
dagen bracht
De Geschiedenis van een
Schildpad.
Willem had een gulden gekregen van zijn
grootvader op zijn verjaardag. Grootvader
had hem op het hoofd gekiopt en gezegd
„Kijk eens, beste jongen, daarvoor kan je
koopen, wat je wilt. Lekkers, een bal of een
tol, wat je maar het liefste wilt hebben."
Willem was heel blij met den gulden, want
hij had al lang naar iets verlangd.
„Lekkers of een bal, daarvoor ben ik nu
te groot", zei hij eenigszins trots. Hij was
namelijk al zeven jaar en welke jongen koopt
dan nog snoepgoed of een bal. Hij hield den
gulden stevig vast, vóór hij hem in zijn
beursje deed en zei bij zichzelf:
„Als moeder en ik naar de stad gaan,
dan..."
Onder het eten sprak hij weinig, zoo ver
vuld was hij van de gedachte, wat hij voor
dat geld zou koopen. Toen hij 's avonds zijn
moeder goeden nacht wenschte, vroeg hij
„Moeder, gaat u mee naar de stad mor
gen
Mevrouw Merens glimlachte en antwoord
de
„Waarschijnlijk wel, Wim."
Nu wist Willem heel goed, dat, als zijn
moeder „waarschijnlijk" zei, dat zij het deed.
Hij was zoo blij, dat hij danste in zijn bedje,
lot juf boos was en zei, dat hij nu moest
gaan slapen.
Hij had een vrceselijken droom, hij had
namelijk zijn gulden verloren en ging dien
zoeken in het. paleis van de Koningin. Juist
gaf de Koningin aan de soldaten bevel hem
naar de gevangenis te brengen toen Wim van
schrik wakker werd en gauw naar de tafel
lLp, waarop zijn beursje lag, oin te zien, of
de gulden weg was. Neen, gelukkig, die zat
er goed en wel in en gerustgesteld kroop
Wim weer in zijn bedje en sliep rustig door
tot den volgenden morgen.
Na het ontbijt maakte moeder zich klaar
en riep Wim bij zich orj zijn matrozenmuts
op te zetten en te zien, of zijn handjes en zijn
gezicht er behoorlijk frisch uitzagen. Wim
was zoo opgewonden en zoo bevreesd zijn
beursje te verliezen, dat hij het in zijn muts
op zijn hoofd verborg.
Dat was nu juist geen gelukkige plaats,
want toen er een kennis van moeder hen
voorbij ging, moest hij zijn muts af neren,
waardoor zijn beursje, zonder dat hij het
merkte, op den grond gleed.
Toen zij bij do tram waren, die naar de
stad ging, dacht hij er op eens aan en voelde
in zijn muts en weg was die. Hij gaf een gil
van schrik.
Zijn Moeder vroeg wat er gebeurd was,
maar Wim holde terug en vond tot zijn
£Toote> blijdschap het beursje terug. Hij
vertelde wat er gebeurd was en zijn moeder
sprak
„Het is maar gelukkig, dat het niet in
de stad gebeurd was, dan liad je het beursje
niet teruggevonden. Die landwegen zijn zoo
rustig. Zie zoo, nu gauw naar de tram,
anders komen wij te laat- in de stad, om vóór
het koffiedrinken terug te gaan
„Het is toch prettig wonen buiten, vindt
u ook niet, moeder?" vroeg Wim, die steeds
dankbaar was voor het terugvinden van zijn
beuirsje.
Moeder was liever in de stad blijven wo
nen, in haar mooi groot huis, maar toen
haar man gestorven as, bleef er niet zooveel
geld over, dat zij in de stad konden blijven.
Maar zij toonde haar verdriet hierover nooit;
aan haar kleinen jongen, die het- heerlijk,
vond zoo echt vrij overal heen te loopen. In
de stad mocht hij nooit alleen uitgaan, daa
was moeder bang, dat hij overreden werd.
Toen zij m de stad waren aangekomen,
deden zij allerlei boodschappen. Op den hoeki
van een straat stond een man met een groote'
mand voor zich, waarin een massa bruine
dingetjes lagen met. slablaadjes er om heen.
„Wéét je nu zeker, Wim, dat je dit het
liefste voor je geld zoudt willen hebben?"
„Ja, moeder, ik heb er al zoo lang naar
verlangd."
„Hbeveel'kosten ze?" vroeg Wim aan den
koopman.
„Vijftig cents de groote on dertig de klei-
no, jongeheer", antwoordde de man en licht
te er twee uit den mand.
Wim was verrukt, over do gedachte zoo'a
Schildpad te hebben. Het zijn zulke grappige
dieren, zij trekken hun pooten en kop some
zoover in, dat je niob eens ziet, dat het heu-
sehe dieren zijn. Wim had graag do groot*
schildpad gekocht, maar hij wou nog een
paar mooie planten voor moeder in den tuiq
koopen, dus nam hij de kleine.
Overgelukkig met het. dier in zijn armen
gekneld, ging Wim met zijn moeder in de
tram naar huis terug. Hij aaide de schildpad
aldoor over den rug, zoodat de andere reizi.
gers moesten lachen om Wim.
Zijn moeder vond er niet veel aan, maar zij
was blij, dat hij er zoo mee in zijn schik
was.
's Middags stond hij met de schildpad bij
het tuinhek. Een werkman was bc-zig het te
horstellen en zei, toen hij het dier zag:
..Pas op, jongeheer, dat de schildpad niet
wegloopt. Ik had er eens een en ze is ergevns
in den tuin verdwenen, dat ik ze nooit meer
heb kunnen terugvinden."
Wim werd bleek van schrik bij die gedachte
en drukte zijn lieveling stevig tegen zich
aan.
„Hoe verschrikkelijk. Wat kan ik daaraan
doen
„Bind een lang touw om zijn achterpoot
en bind het andore einde aan een boom
vast."
..Ik ben bang, dat het hem pijn zal doen",
zei Wim treurig.
„Weet u wat, jongeheer, bind alleen aan
zijn poot een stukje touw en doe daaraan een
flinke pijp lak, dan kan hij niet. zoo gauw
wegkruipen."
Dat was een invalV» im liep dadelijk naar