VAN HET SÊL 0®%8Ê[®D nr* No. 1658®. Zaterdag* 21 Maart. Anno 1914. ;f"^^*f*flii»?iigii?rtgiitiiiil?iiii>Tf»;iiiiiiiltUtiiit",^^*g' ZO N D AG5 BIA D HID5CH DAGblAD "•vjlp'ïf Het Gelukkige Ongeluk. Door H. FE VER'. INadruk verboden /N/WfVAArA/W>A Jeanne is een heel mooi meisje. Zij is do dochter van mijn oom Herman de Waal. Zij is zóó lief en gracieus, zóó aardig, dat je voor altijd je hart aan haar zou verbin den! Dat was trouwens een temptatie, waaron der ik reeds langen tijd had geleden, maar waar ik geen weerstand aan bood, daar ik verliefd was als in een roman, en het zéér eens was met Jeanne, die luisterde naar mijn klachtenzéér vriendschappelijk was 2e, 2éc:r vertrouwendzóó, dat ik de zaak al geregeld vond, vóór ik nog een woord had gesproken. Nu was mijn oom Herman minder ge makkelijk te veroveren. Dat wist ik. Een echte, oude jager... stuursch en stijfhoofdig. x\ls iemand niet aan de jacht deed, was hij in zijn oog geen mensch Hij was bovendien wat zijn dochter betreft, in hooge mate eerzuchtig, cn hij zou zeker weinig in me „zien", daar ik pas gepromoveerd bon, en daar mijn inkomsten van jong advocaat hem zeker niet gunstig te mijnen opzichte zouden stemmen. Ik had hem niets te bie den dan liefje-voor-zijn-dochter,niets an ders maar ik hoopte, dat Jeanne me zou bijstaan. Zij had een zoo goed, klein hartje, zij was mij zoo genegen, zij was zoo lief en ge voelig Te gevoelig misschien. naa>* mijn 2in. Want or was nog een andere jonge man bij mijn oom gelogeerd, een echte Nimrod, op wien een jager als Herman do Waal trotsch mocht zijn. Ik voor mij vond hem nu niet zoo héél bijzonder. Hij was een jon geling, bij wien men de jeugd verre te zoe ken hadlang, beenderig, geel, met een langen neus en een vervelend, oud ge zicht. Hij had bij zich een nieuw geweer van het laatste model, droeg nieuwe, ka nariegele handschoenen, een reusachtige weitasch en helder-kleurige dassen, die zijn tint nog matter stemden dan zij reeds was. Hij liep met knikkenden pas. Ik begreep onmiddellijk, helaas, dat hij het op hart en hand van Jeanne had ge munt. Wat oom Herman betreft, deze had zeker zijn redenen wel gehad, om den Nimrod bij zich tc halenDio had het groot in het hoofd, cn voor hem was zelfs oen graaf nog niet goed genoegIk had tegen 2ijn overhoerschende voordeelen eigenlijk niets te stellen dan Jeanne's wil, haar klein hartje, dat gunstig voor mij klopte, het gezwegen verdrag tusschen ons. Toch gaf me de aanwezigheid van den Nimrod, jonkheer Van 't Zant, eenige on rust. Want hoewel Jeanne met mij over hem schertste en spotte liet zii toch nooit na, een weinig mt hem te flirten en hoe wel zij het gcestig-malitieus deed, ging zij op al zijn flauwe praatjes in. Dat is om me te plagen, dacht ik; dat doen zoo alle meisjes. Maar' ik twijfelde tegelijkertijd; tot het ongeluk geschiedde I Een gelukkig ongeluk voor mij, trou wens. Bij ongeluk schoot een der jagers we waren er een prachtigen herfstdag op uit getrokken den Nimrod in zijn panta lon, die dadelijk allerlei vreemde vlekken aannam. Het was even een klein paniekje. Jonk heer Van 't Zant werd van geel groen, van groen wit, en van wit geel, doch vond ein delijk zijn moed en zijn natuurlijke kleur terug, toen hij bemerkte, dat het ongeluk van weinig beteekenis was. Spoedig was dan ook de algemeene ontroering wat ge zakt, zoodat wij op onze terugkomst' den Nimrod goed verbonden medenamen, en op onze schouders laadden aldus kwam hij als een overwinnaar binnen. „Er is dus niets gebeurd?" „Volstrekt niets, net speldenprikken." „Men heeft den dokter laten komen." „Dat is uitstekend." „Maar niet alleen voor mijnheer Van 't Zant. Ook voor die arme juffrouw". Men kan de emotie van mijn oom Her man, van den jonkheer en mij denken. „Do juffrouw. Wat is er dan gebeurd?" „Ja, de arme juffrouw, denk eens aan. Het is ook de fout van dien gekken Jan Horst, die hier dadelijk naa.- toegeloo- pen is, met de klompen in de hand, en die hier op den grond is gevallen, en als een gek riep hij,,Dic Amstcrdamsche mijn heer is aangeschoten on ligt dood". Net of het een konijn was! Nu, dat is te begrij pen, juffrouw Jeanne stond net aan het venster, en hoorde het... zij is neergeval len... bewusteloos... Oom Herman kwam naderbij. „Waar is zo?" „Ze is nu weer beter, het heeft niet lang geduurd, we hebben haar azijn laten rui ken, ze ziet er alleen nog maar wat bleek jes uit." Een weinig bleekjes, werkelijk, toen zij een halfuur later de trap afkwam. Nog poëtischer en mooier dan anders! De jonk heer ontving haar met t-eedere, levendige blikken. Ik zag 2ijn oogen schitteren. Ver ontwaardiging beving me. „Wat zou die zich verbeelden?" Jeanne ook maakte mij woedend. Zij ant woordde zoo lief^ en geduldig op de op snijderijen, die hij haar ten beste gaf. Hij gevoelde zich zonder twijfel als een hooger wezen, omdat iemand hem hagel in zijn been had geschoten, én iedereen dacht, dat hij den dood zoo nabij was geweest. Was het. dan niet natuurlijk, dat Jeanne medelijden met hem had? Zij had een ge voelig hartje, en zou zoo dacht ik in de gegeven omstandigheden voor iedereen medelijden hebben gevoeld, ook voor den ouden boschwachter, die altijd gromde! Dab was menschelijk, natuurlijk een gevoelig-* heid in het algemeenmaar ik zag het toch met een zekere woede aan, ongerust mijns ondanks, nu ik bemerkte, hoe de jonk heer zich dadelijk van het terrein moester maakte, en in zekeren zin er voordeel uit trok. Hij geloofde zeker, dat Jeanne's be langstelling uit een heel bijzonder gevoel voor hem voortvloeide, en hij bedankt* haar. „Ik heb nooit durven denken, dat mijn persoon zoo nederig, u met zooveel belang stelling zou vervullen, mejuffrouw, en dai mijn leven, zoo bescheiden, u aldus in ont roering kon brengen." Mijn oom Herman glimlachte vol betee- kenis. Het was wel duidelijk, wat de Nim rod bedoelde. Hij had zichzelf verraden en wat hij had bekend, strookte maar al; te wèl met oom Herman's plannen. Hij wilde van de gelegenheid gebruik maken, en weten, wat zijn dochter dacht, desnooda dé genegenheid, die zij reeds koesterde, aanwakkeren tot liefde, een beetje hel* pen, dwingen. „Beken het nu maar, Jeanne, dat j« niét hetzelfde zou hebben gevoeld als bet| een ander als jonkheer Van 't Zant ha4 gegolden." „Wat bedoelt u?" ze.i Jeanne. half-ver» legen, half-verbaasd. Een minuut, wachtens voor mij, een mi-, nuut doodsangst. Ik werd gekweld, zooal* men wel begrijpen kan, door het gesprek, door den schrik voor het naderende vonnis, den vreesélijken. twijfel. Want wat wist ik eigenlijk van haar? Zou ook zij het oog niet gericht houden op den titel, op het fortuin van den jonkheer? Zou zij niet too-- geven Ik ademde niet meer. ïk zag mijn tegenstander met woede aèn, die nu purper zag van opgeblazenheid, ze ker van het succes cn stralend zoover al« zoo'n bleekzuchtig individu stralen kon. „Natuurlijk", zei de Jeanne ten laatste, „zou ik hetzelfde niet hebben gevoeld hij ieder mensch op de wereld." „O 1 ozie je wel". „En zeker is het, dat de indruk, dien ik, gekregen heb, heviger was, omdat de maii, aan wien ik heb gedacht, mij „Dierbaarder was". „Als u 't zegt... dierbaarder was... maar..." O! dat heerlijk woordje „maar". „Maar ik verdien den dank van jonk heer Van 't Zant niet, hoewel zijn ongeluk me zeer getroffen heeft., want ik heb niet bepaald aan hèm gedacht, toen he-t bericht ms bereikte. Ik moet het zeggen, dat ik im dat oogenblik zelfs..." „Wat bedoel je?" „Neen, want ze zeiden, dat een Amster- damsehe lieer was getroffen, en toen heb ik a-an mijn neef gedacht en toen was ik bang... cn toen". Een klein woordje „toen"... zoo zwak, zoo teer, zoo ontroerd... Er was groote vreugde binnen in mij, een verdooving bijna, ik durfde niet van de tafel opzien. De jonkheer zeide droog „O! mejuffrouw, u had me toch de illus- sio kunnen laten." Doch onze held was toch een beetje voor den kop geslagen. Verbondon als hij was, pakte hij den volgenden morgen zijn kof fers en liet mij alleen met mijn oom Her man Deze was niet al te gemakkelijk voor mij, zooals wel te begrijpen is, daar ik al zijn plannen in duigen had geslagen. Toch

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1914 | | pagina 19