FEUILLETON. Een Tocht vol Gevaren. sommige van zijn broertjes lachten, terwijl anderen zeer onder den indruk van zijn geleerdheid kwamen), doch ik heb door de stoornissen van daareven vergeten, tot mijn zeer groote spijt, de meening van ons jongste broertje te vragen." Hij maakte met ouderwetsche beleefdheid een buiging voor No. 7, ging zitten, nam een snuifje, kruiste zijn beenen en armen en keek de baby van de familie met een minzaam beschermenden blik aan. No. 7 was een héél klein marmotje met magere beentjes en een groot hoofd; het was volstrekt niet mooi, maar wat veel be ter is, heel verstandighij bemoeide zich nooit met een andermans zaken en zei nooit zijn meening, tenzij er om gevraagd werd. De anderen waren benieuwd te hooren. wat hi> er van zeggen zouwant, om de waarheid te zeggen, zij moesten eer lijk bekennen, dat zij niet ver met de be langrijke zaak gevorderd waren. Zoodra zijn oudste broer het woord tot hem richtte, sloot No. 7 zijn oogen, alsof hij een slaapje ging doen. Dat was zoo zijn manier van doen, als hij iets belangrijks ging zeggen. De anderen, die aan deze eigenaardige handelwijze gewend waren, letten er niet verder op, maar ver maakten zich met kersen eten en overal op zijn lichaampje met de steenen te mik ken, totdat hij zijn oogen weer opendsed. Doch hij sloot ze dadelijk vanwege de pit ten, die hem in het gezicht vlogen. Hij wuifde met zijn pootje ten teeken, dat bij spreken wildede anderen hielden dade lijk met hun spelletje op, gingen weer in een kringetje zitten en spitsten hun oor tjes om goed toe te luisteren. „Mijn broeders", zei No. 7 op een be droefden toon, „het deed mij leed uw ver schillende meeningen te hooron over het belangrijke punt, of wij al dan niet staarten behooren te hebben. Als gij behoorlijk de natuurlijke historie hadt bestudeerd op school, in plaats van te knikkeren of kattekwaod uit te voeren, zoudt ge weten, dat gij alle mogelijke re denen tot blijdschap moogt hebben voor het ontbreken van dat aanhangsel „Gij onnadenkende marmotten!" riep hij uit en wond zich hoe langer hoe meer op onder het spreken, „hebt gij dan nooit gezien, hoe jonge honden en katten door onze meesters en meesteresjes bij den staart in de hoogte worden gehouden Hebt gij nooit gebeefd bij het aanhooren van hun geschreeuw op die oogenblikkenHebt gij toen nooit het nadeel ingezien van die aanhangsels, die zulke gemakkelijke hou vasten voor jongens en meisjes zijn? O, gij dwaze marmotten! Die jonge hon den en katten zijn jaloerseh op u Maar gij, die zoo'n wreedaardige handeling toch 7, HOOFDSTUK VII. In het vuur. De ochtend van 2 Juni 18G8 bleef langen tijd. in liet geheugen gegrifi als een der schoonste van dien veelbewogen zomer. Maar de eerste stralen der zon vertoonden al een heel vreemd schouwspel aan de oogen van prins Starikoff toen hij gewekt werd door het geluid van drukke stem men daarbuiten, die hem op eenmaal uit zijn geïmproviseerd bed deden springen en zich naar de wallen deden begeven.' Overal waar hij maar de blikken wierp, Was de stad omringd door een alleropge- wekst leven, want krijgshaftige gestalten, in den Oosterschen tooi, dus met bonte .sjerpen om en witte tulbanden op het hoofd zwermden overal op de heuvels in den omtrek en schenen niet veel goeds tc be duiden ,,'t Heeft er veel van", begon kapitein Bibikoff somber glimlachend, „dat de on- geloovig'en ons toch nog op het dak zul len komen „Des te beter", antwoordde Skobeleff, die toevallig vlak naast den kapitein stond, zoo dikwijls gezien hebt, gij begaat boven dien de dwaasheid te verlangen naar het bezit van 200'n zoogenaamd versiersel, dat hun zooveel last en pijn veroorzaakt Maar dat is nog het ergste niet" hier begon hij te fluisteren, zoodat zijn broer tjes vlak bij hem moesten gaan zitten om zijn woorden goed te verstaan „een de zer dagen hoorde ik den vader van den klei nen Tom tot hem zeggen, dat als hij een marmot bij zijn staart in de hoogte hield, diens oogen er uit zouden vallen De marmotjes zaten doodstil van schrik en keken hun jongste broertje met bleeke gezichtjes aan. „Denk je, dat er iets van aan is?" vroeg een van hen met een bevend stem metje. „Ik zou het je niet met zekerheid kun nen zeggen," hernam No. 7, „maar ik hoor de den vader ook nog tot Tom zeggen, dat hij dat alles in boekjes over natuurlijke historie zou kunnen vinden. Ik heb het boekje van een schildpad hier in den om trek geleend, maar tot nu toe heb ik er niets omtrent de staarten van marmotten in gevonden. „Natuurlijk niet", zei No 3 met cèn verwaand gezicht, „je kunt niet wat vin den over iets, dat wij niet hebben, denk je wel „Juist", zeiden de anderen met een zucht van verlichting, „daarin heeft hij nu eens gelijk. Wij hoeven dus voor liet oogen- blik nergens bang voor te zijn, omdat, wij geen staarten hebben, zoodat niemand er ons bij kan vasthouden „Laat ons hopen, dat wij nooit van ons leven een staart zullen hebben," riepen allen als uit één mond uit en zij bolden weg. Zij hadden slaap gekregen van al cjie ernstige besprekingen en kropen gauw in bed. De kleine Eva hoopte dit ook voor de marmotjes; zij had haar broertje Tom dik wijls hooren zeggen, dat hij een marmotje bij zijn staart wilde optrekken, om .te zien, of zijn oogen er uitvielen, en dat had zij altijd zoo wreedaardig gevonden. Zij vond het dus een ware verlichting te hooren, dat er geen sprake van was, dat zooiets ooit zou kunnen gebeuren Slimheid van een Schaap. Op zekeren dag reed iemand langs een eenzamen weg in de Schotsche Hooglan den, toen hij plotseling een schaap klage lijk hoorde blaten. Toen het dier den man zag, liep het op hem toe en begon nog hardei te blaten. De voerman begreep aan de houding van het dier, dat er iets niet in den haak was, steeg van het wagentje „dat mag ik weldan kunnen we nog eens toonen dat er o>ok nog wel wat moed in ons zit „Uw Edelheid schijnt er nog al licht over te denkenviel nu Michael in, die den prins altijd vlak op de hielen was, „maar 't zal een gevecht op leven en dood zijn of niijn naam is niet Michael „Nog maar goed, dat ze ten minste niet 's nachts de stad zijn binnengedrongen nu zijn we ten minste gewaarschuwd cn kunnen er den tel van houden I Als ik lien was, had ik vooruit nog maar een boodschap gezon den, om ons geheel op de hoogte te stel len, die ezels 1" lachte Veresthchagin. Juist op dit oogenblik klonk de zware stem van den commandant, die zijn bevelen gaf voor de verdediging. „Haalt de kanonnen van de willen en brengt zooveel mogelijk barricades aan Zendt voorts een troepje op verkenning uit en laat' die huisjes daar dicht bij de wallen vast sloopen Ofschoon de oude kolonel zijn best deed, de stad nog zoo goed mogelijk in staat van tegenweer te brengen, maakte, hij zich toch geenerlei illusie, de verdediging te kunnen volhouden met zijn handjevol mannen! Het eenigc, wat hen nog redden kon, was, dat liet. hoofdleger hun tc liulp kwam, maar ongelukkigere ijs trok dit met ieder uur ver der van hen af! Zijn volgend bevel luidde nu dus „Roept de Russisch gezinde inboorlingen bier af en volgde liet schaap, dat onmiddellijk hard voortliep in de richting van het ge bergte. Zoo liep hij een poosje voort, tot dat zij bij een hoop steenen kwamen, waar hij een lam op zijn rug zag liggen, gevan gen tusschen twee groote steenbrokken, zoodat het arme dier zich met geen moge lijkheid kon loswerken. De man verloste liet arme dier gauw uit zijn benarde po sitie en toen het lam weer goed en wel op zijn pootje^ stond, uitte zijn moeder haar dankbaarheid door den vreemdeling vroolijk na te blaten. Je kunt alie zaken van Twee kanten beschouwen! In de Middeleeuwen was er eens in Italië een standbeeld opgericht ter eere van een groot veldheer. Het stelde dus een krijgs man voor met speer oh schild gewapend, en stond op een hoog voetstuk. Het beeld zelve was. van liet fijnste marmer cn het schild was aan de eene zijde van goud e-n aan de andere zijde van zilver, terwijl in keurige letteren op het metalen voetstuk de ge schiedenis van den held stond te lezen. Iedereen die er voorbij ging, bleef getroffen staan. Nu kwam het standbeeld ook prach tig uit, want het stond op een punt waar twee hoofdwegen alkaar kruisten. Op een van die wegen reden eens twee ridders elkaar tegemoet cn hielden net zóó stil dat het beeld tusschen hen beiden iu was. „Wat een prachtig monument!" riep de een, „en wat een kostbaar werk!" meende de ander. „En dan dat gouden schild!" „Nu wil jc het toch een beetje tè mooi maken. Het schild is van zilver!" „Maar kan je die beide, metalen dan niet van elkaar onderscheiden V' Het eene woord haalde het andere en niet lang duurde het nu, of beide ridders wer den handgemeen 1 Ze stieten elkaar van het paard en tuimelden gewond in liet zand. Geen van beiden had kracht, om den aanval te hernieuwen, maar nog ls riep do een dat het. schild van goud, en de an der, dat liet van zilver was Eindelijk reed er een koopman voorbij. „Die zal onze scheidsrechter zijn" kwa men ze ovorecn. „Nu zullen we dan tofch hooren, wie gelijk heeft De koopman bekeek het beeld van ••'oren en van achteren en kwarn tot de slotsom: „Wel, jullie hebt beiden gelijk. Aan de: eene zijde is het schild van goud aan de andere zijde van zilver „Alle zaken kan je nu eenmaal van twee kanten bekijken Dit weïd nu gedaan en een dertig man gaven zoöwat gevolg aun die oproeping," daar zij toch van hun eigen landslui geen heil meer konden verwachten, doordien zij met de Russen geheuld hadden. „Kinderen", sprak de kolonel hen in hun eigen taal aansprekend, „als één van u kefr wagen wil, door de vijandelijke gelederen' heen te breken en de boodschap te brengen aan den Russischen opperbevelhebber, dat wij hier belegerd zijn, zal ik dien moedige beloonen met duizend roebels Terwijl de kolonel aldus sprak, liet hij scherp zijn oogen gaan over de donkere ge zichten dergenen, die hij ondervraagd had. Maar hij zag wel aan de uitdrukking van hun aller gelaat, dat zij er geen van allen it*ts voor voelden Eh dit was nu ook zoo'n wonder niet! Niet dat zij 200 opzagen te gen een min of meer gevaarlijke onderne ming maar hier gold het een uiterst ge vaarlijk waagstuk, want verschrikkelijk, zou de wraak zijn van Aziatische zijde, als zij gesnapt werden! Plotseling weerklonk er een spottend ge lach en een scherpe stem vroeg „Tracht ze maar niet meer in verzoeking te leiden o Russische Khan. Het zijn Bok hariërs en die hechten zóózeer aan het le ven, dat ze niet door geld zijn over te ha len 1 Vader wacht maar, ik wil die daad wel doen, zonder dat ik eenige belooniDg -eisch Allen keken verschrikt op. Achter die groep* stond oude Murad Bey, de. Turko^

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1914 | | pagina 12