PERSOVERZICHT.
Kunst, Jetteren, enz.
Faillissementen.
Schaakrubriek van het Schaakgezelschap „Palamedes". (Opgericht 1846).
FEUILLETON.
Oeiidesi Wssioezien.
De „Nieuwe Rotterdamsclie
Courant'' geeft nog andere argumen
ten, waarom bij de nieuwe regeling van
het onderwijs de onder wijskosten
ten laste der gemeenten moeten wor
den gebracht
Eén algemeen regeling ware niet
voldoende, wauneer het lujk alle kosten
zou dragen. Die kosten loopen in verschil
len deelen des lauds tc \eel uiteen om
uniform geregeld to kunnen worden. Een
verdeeling van het land in klassen is ook
niet aan te bevelen, omdat onbillijkheid
dan niet zal zijn to ontgaan.
De onderwijsstrijd raakt dan niet uit,
want over het bedrag der uitkeeringen zal
dan door verschillende Kamerleden, die
voor do gemeenten van hun district opko
men, in de Kamer ijverig worden ge
twist.
Wat noodig is, om de concurrentie-voor-
waarden voor bijzonder en openbaar on
derwijs gelijk te maken, is, dat gemeentelijk
de bijzondere school naar evenredigheid
evenveel krijgen zal als de openbare school
in die gemeente aan dc pubiieko kas kost.
Het blad meent, dat dit laatste cijfer
uiterst gemakkelijk is te vinden
De moeilijkheid is nu nog slechts, het be
drag te vinden, dat naar verhouding aan
de bijzondere school zou behooren te wor
den uitgekeerd. De maatstaf, om dat be
drag tc berekenen, moet natuurlijk worden
vastgesteld bij de wet, anders werd de
schoolstrijd eenvoudig uit het Rijk-in-zijn-
geheel naar de gemeenten-afzonderlijk ver
plaatst. Indien echter de wet het bedrag
der uitkeering aangeeft, waar niet bene
den noch ook boven mag worden gegaan,
dan is een gemeentelijke schoolstrijd bui
tengesloten.
De wet zou moeten vaststellen op hoeveel
leerlingen telkens er één onderwijzer
moet zijn. Dan kan men aan de bijzondere
school aanspraak geven, om de onderwij-
zerssalarissen overeenkomstig de gemeen
telijke verordening (dus met de bijslagen,
verhoogingen, huishuurvergoedingen, enz.,
zooals dat alles in de verordening is vast
gesteld) te ontvangen uit de gemeentekas.
Dit is de grondslag van het stelsel.
Hier is echter een reserve aan toe te
voegen. Is het bij het openbaar onderwijs
wenschelijk geoordeeld, per gemiddeld een
kleiner aantal leerlingen, dan de wet heeft
genoemd, één onderwijzer aan to stellen,
dan zal ook de bijzondere school volgens
dat kleiner gemiddeld aanspraak op saln-
risuitkeering kunnen maken. Men ziet, dit
sluit als een bus, en er zijn, wat de onder
wijzers betreft nog slechts enkele détails
te regelen.
Rest nu nog, een billijke vergoeding te
vinden voor de exploitatiekost-en der school
buiten de salarissen, voor de kosten der
leermiddelen dus en wat dies meer zij.
Hiervoor zou een gemiddeld bedrag per
leerling uit de gemeentelijke rekening zijn
uit te cijferen.
Er i3 eindelijk een algemecne bepaling
noodig, om tc verhoeden, dat de bijzondere
school gelden beurt, en ze niet voor het
onderwijs zou besteden, en we hebben een
afgerond geheel.
De ,,N ieuwoRotterdamsobcCou-
rant" meent, dat dit de beste manier is
om het geld ten goede te doen komen aan
het. volksonderwijs in zijn geheel.
In ccn noot wordt nog de aandacht ge
vestigd op het schoolgeld
Wanneer het bijzonder onderwijs, gelijk
het openbaar onderwijs, 100 pCt. van de
kosten uit de openbare kas zal kunnen
beuren, dan krijgen de schoolgelden een
zeer groot© bcteckenis. Er zal op de uitkee
ring een korting of verrekening moeten
plaats hebben naar gelang van de geïnde
schoolgelden. Anders zon de regeling tot de
allerzonderlingste gevolgen leiden 1 Dit is
echter een aangelegenheid, die buiten deze
artikelen kon worden gelaten, want/voor
haar maakt het geen verschil, of do 100
pCt. worden gegeven door het Rijk of door
de gemeente.
In een kruiskopje in „De Maasbod e",
waarboven staat De kleine k,
lezen wij:
Kent ge, lezer, de macht van het klei
ne? Honderdmalen hebt ge van de „kleine
oorzaak" gehoord met haar „grooto ge
volgen". Koningen zijn gevallen, omdat ze
een simpel kleinigheidje veronachtzaamden.
Minacht nooit het kleine.
Weet ge, bijvoorbeeld, wel, dat heel het
„proletarische sentiment" der roode partij
tot in zijn diepste fundamenten zou worden
geschokt-, wanneer do zetter van Het
Y o 1 k" een kleine k verving door een
kapitale K?
Of, wanneer de redactie van dat blad de
bewuste groote K uit een „burgerlijk" be
richt niet naarstiglijk en constantelijk d^or
een kleine k verving?
Weet namelijk, dat genoemd „proleta
risch sentiment" ofte wel het „bewuste
klassegevoel" op het pijnlijkst zou getrof
fen worden, als in een bericht van het
roode orgaan ooit zou te lezen staan
Troelstra, lid der S.-D. A.-P. (let wel:
hoofdletters), lid der Kamer (let wel:
hoofdletter), ging naar de Koningin.
Die hoofdletter van dat laatste woord
zou een verschrikkelijk effect hebben in de
gemoederen der klassestrijders.
Vermits dat gevoelige sentiment der be-
wusten zoo iets niet dragen kan, leest men
sinds jaar en dag in „H et Volk":
„Kamer en koningin", „Parlement en
koningin", enz.
Ge moogt het klein vinden. Voor het
proletarisch sentiment is nu eenmaal een
Koningin (met een hoofdletter) niet te
harden.
Hoe nu, echter, nu burgemeester Ter
Laan naast andere zeer „burgerlijke" taal
ook gesproken heeft van dank aan ,,H. M.
de Koningin"? Voelt ge wel, dat daarmee
het „proletarisch sentiment" als op zijn
eksteroog moet worden getrapt?
De aller vreeselijkste noodzakelijkheid,
dat deze woorden uit socialistischen mond
klonken, was er nu eenmaal. Maar zal nu
„H et Volk" ook nog aan alle broeders
in den lande dat hevig pijnlijke moment ge
trouw weergeven
Ge zegt misschienEen verslag mag niet
anders dan getrouw weergoven. Dat dient
eenvoudig verslag, dat is een weerslag, een
weergave te wezen; dat is uiteraard ge
trouw.
Dan hebt ge het toch mis. Want de
naarstig toeziende redactie van ,,H e t
Volk" heeft zich gehaast van „H. M. de
Koningin" te maken: „de koningin".
Een ongetrouwheid, waarmee de lezers
van het roode orgaan dus misleid zijn.
En niet zoo'n klein weinigje. Want voor
hen is dat een geweldige kwestie; dus is
het van „Het Vol k" een geweldige
misleiding.
O „kleine", kleine kl Wat is de partij
groot, waar ze zulk een geweldige rol
speelt
Over het voorstel van minister
T r e u b, om de bedeelden van de
ouderdomsrente uit te slui
ten, aangezien die rente niet aan de be
deelden, maar aan <)3 instellingen van wel
dadigheid ten goede zou komen, schrijft
„H et Centrum":
Alsof die instellingen niet reeds dikwijls
cis grootste moeite hadden, om altvians
ecnigermate in de groote behoeften te
voorzien
Ieder weet-, met hoe groote moeilijkhe
den zij daarbij hebben te worstelen, zonder
dat dan nog immer gedaan kan worden,
wat eigenlijk behoorde te worden gedaan.
De Rogeering behoeft er zich werkelijk
niet te bezorgd over te maken, dat de in
stellingen te veel geld zullen overhouden,
of dat dit niet besteed zal worden voor de
aangewezen doeleinden.
Wanneer do instellingen met betrekking
tot de 70-jarigen ontlast werden, zóu dit
ongetwijfeld aan de anderen ton goede
komen.
In elk geval is het hard to noemen en
onbillijk, dit menschen, die sinds hun 65e
jaar slechts enkele malen ondersteuning
ontvingen, en voor het overige zichzelven
wisten to helpen, nu geen ouderdomsrente
kunnen genieten.
Hier moest minstens eenig onderscheid
worden gemaakt tusschen de bedeelden
zei ven.
De bepaling, zooal9 zij thans luidt, dreigt
velen uit te sluiten van de toch al niet
bijster hoo/re uitkeering, waarop zij even
veel. of zelfs meer aanspraak hebben, dan
anderen.
Het aantal ambtenaren neemt
schrikbarend toe.
En de ambtenaren roepen voortdurend
om meer traktement.
Dit laatste is natuurlijk.
Alles wordt duurder, en met den gulden
van vandaag doet men niet veel meer dan
met den kalven gulden van vijf en twintig
jaar terug.
Meer ambtenaren en meer traktement
zijn twee zaken, die elkaar niet altoos goed
verdragen.
Minder ambtenaren en meer traktement
zou gemakkelijker en ook lógischer zijn.
Kon in die richting niet iets beproefd
woixlen vraagt nu „H etHuisgezi n".
„Is uitgemaakt, dat de werkzaamheden
der ambtenaren haar uiterste spankracht
hebben bereikt
Men hoort wel eens het tegenovergestel
de verluiden.
En niet tot de zeldzaamheden behooren
gevallen, dat ambtenaren tijd en gelegen
heid vinden, zich buiten hun functie aan al
lerlei winstgevende zaken te wijden.
Kon niet van de ambtenaren meer ge
vraagd en dan ook hun arb eid ruimer be
taald worden?
Dat was beter voor henzelf, beter ook
voor de maatschappij, welke dan voor een
anderen werkkring beslag kon leggen op
haar krachten, welke thans ten deele impro
ductief blijven."
Dr. C. E. Hooykaas schreef in „O n 8
Godsdienstig Leven" over de
thans complete Leidsche Bijbelver-
taling:
Wat een wonder toch, dat we bij het rond
gaan over het plaveisel van 's levens druk
ke straten, in het levendige, maar onfrissche
stadsgewoel, dat wij de moderne bescha
ving noemeD, een bron vinden. Wij verga
deren over vele belangen, en lezen opstel
len, krantartike?G en tweevels-brocburetjes
over vele levensvragen. Wij kunnen lezin
gen hooren en curstussen volgen over alles,
wat er onder den hemel bedacht is en ge
daan wordt. Het is alles heel bewonderens
waardig, zoo knap als de aanleg van de wa
terleiding (kraantjes op alle verdiepingen).
Zoo knap als een automotisch restaurant;
blindelings worden wij bediend. Ik spreek er
geen kwaad van; cultuurmenschen moeten
niet gaan coquetteeren met de natuur.
Maar toch hebben wij de nabuur noodig, de
ongeordende, overvloedige.
En nn in voor ons, beschavingsmenschen
van dezen tijd en juist voor den onkerkschen
(misschien ook godsdienstloozen) lezer, dien
ik me denk, juist voor hera is deBijbel een
bron, natuurwonder, waar 's levens water
uit diepen grond opwelt, overvloedig, frisch
lavend.
Niet ieder kent den vrrrukkelijken troost
van de natuur. Wie het heel dol vindt als
iemand het een grooter genot acht zijn tin
nen kroersje in de beek te vullen, dan een
glas onder het kraantje te houden van den
steenen bak, dien we verbloemend ons „fon
teintje" noemen, wel, die zal zich ook
wat hier over den Bjjbel gezegd wordt,
aan zijn krant houden en aan deze brocliure-
tjes. Hij doe het in vredesnaamMaar wie
het gevoel van beuheid kent, over al het na-
gesprokene, tweede- en derde-handsche,
dubbel overgehaalde en vele malen afge
leide van de meeste gaven onzer samenle
ving, waarvan wij de nuttige, volgzame en
geduldige leden zijn, die zal van blijdschap
haast niet weten wat hem overkomt, als hij
zijn oor te luisteren legt en zoo waarlijk
het zachte klateren van een beekje hoort.
Ik veronderstel, dat men den Bijbel, in
huis heeft, of bereid zal zijn een Bijbel te
koopen. Nu, daar heeft men, neen, geen
programma, geen stelsel, zoowaar oog geen
leer, maar dan spuit het leven daar uit de
diepte. Men kan het putten, overvloedig,
ait dat, achl heiligverklaarde en doodge
maakte boek, het door de Kerk gekanoni-
seerde en door de traditie verdorde, maar
in zijn wezen, bronzuivere en waterklare
bock van God en mensch.
Ik zeg niet, dat alles waar is en goed, wat
in dat. Boek staat; er staat op alle gebied
veel in, dat wij beter weten (en dat he1>
ben wij aan ons zeiven niet te danken, zelfs
niet al8 wij weten, dat de aarde draait om
de zon). Ook vindt men geen onvermengde
6choonheid in het Boek. Zelfs is het niet
alles interessant (fijnste toets van sommiger
waardeering). Maar met dat al weet ik van
heel den inventarifl van onzen geestelijken
boedel niets te noemen, zoo machtig en zoo
gul. En deze schat kan ieder zich toecige-
nen. Maar zoo gobanaliseerd zijn we zelf of
zoo sterk is in onze omgeving 't vooroordeel
geworden tegen het gebre\ eteerd godsdien
stige, dcit wij minachten wat den besten
haast te goed en te groot was, en wat den
eenvoudigsten levenskracht en moed gege
ven heeft.
'sRijks Ethnographisch
Museum.
's Rijks Ethnographisch Museum heeft
van den heer S. L. Brug, off. v. gez. 2e kl.
N. I. L. m/v. in Nederland, een bamboekof
fertje, zooals dat wordt gebruikd door do
Palembangers, die aan de beneden-Lemo-
tang wonen, ten geschenke ontvangen.
Kunstin de provincie.
Men schrijft uit het Rijnland aan de ,,N.
R. Ct.":
Bij de behandeling van de gemeentelijke
begrooting in Barmen en Elberfeld vielen
mij enkele posten op.
Allereerst, dat de stad Elberfeld 84,000
mark aan zijn stedelijk orkest besteedt.
Verder blijkt de schouwburg in beide ste
den een geldverslindend ding te zijn.
In Barmen bedragen do uitgaven 156,300
mark, de inkomsten.... 7500, zoodat cr
149.800 mark bijgepast moet worden.
Elberfeld moet iets minder betalen, n.l.
131,000 mark, toch eveneens een aardig
sommetje
Het blijkt tevens uit de groote sommen,
da er op theatergebicd iets niet in den
haak is. Wanneer er uit de stedelijke kas
voovecl bijbetaald moet yrorden, kan ver-
verlangd worden dat ook 'n grooter deel der
burgerij daarvan genieten kan cn ccn lid
van den raad heeft op belangrijke vermin
dering van de toegangsprijzen aangedron
gen.
Er zijn wel een aantal volksvoorstellin
gen, waarvan de duurste plaats circa 2.40
mark kost, maar bij de gewone en betere
voorstellingen kost de goedkoopste plaats
2.20 mark, waarop onmiddellijk do galerij
volgt.
De concurrentie der kino's, waar men
voor weinig geld een goede plaats vindt,
dwingt tevens de schouwburgen de bakens
te verzetten. Bij de particuliere is dit
niet mogelijk wèl bij de stedelijke, waar
belangrijk ver derde tocga prijzen
het bezoek in hoogo mate zouden doen rij
zon en een eventueel verlies bij het grooto
deficiet weinig uitmaakt.
G. Leur, te Hillegom.
A Elferink, winkelier, te Sa-ssenheim.
G. Polak, te Amsterdam.
P. Wielinga, koperslager te Amsterdam,
A. van den Bosch, caféhouder te Amster
dam.
F. Ungor, agent in Ijzerwaren te Am
sterdam.
J. de Laat, kapper, te IJmuiden..
J. Zandbergen Bzn., mattenkoopman, té
Blokzijl.
H. Logger Hzn., koopman in dames
mode-artikelen, te Arnhem.
H. J. Weys, kruidenier, te Driebergen.
Speelavond iederen Maandag in de bovenzaal van „Café Central"
ftraat, aanvang 8 uren. Redactie: H. de Nie en J. J. Planjer.
Probleem No. 44. (A. F. Mackenzie.)
Zwart. (13)
Br ce
el e
Wit. (8)
Wit: K. f8; D. gl; T. d5; L. g4; P. a4 en c2;
&2 en h4.
Zwart: K. c4; T h6; L. cl en g8, P. bl en h6;
a3, a7, d7; e3: 18; f6 en g5.
Wit begint en geelt in drie zetten mat.
Correspondentie.
U B. te M. Van Uw veranderd adres
namen wij goede nota.
C. S. te L.Uw uitvoerig schrijven in
dank ontvangen en komen hierop nog na
der terug.
Oplossing Probleem No. 42; g4, enz.
Goede oplossingen ontvangen van do
Hoeren: F. B.tl. J. BouraanW. de
Bruin; G. G. C; H. Donkers; W. Qeene;
B. S. van Kloeten Sr.; W. J. C. Koopor;
F. Kraneveld Jr.; R. J. van der Krogtj
D. Krnissink; W. C. Lafebor; A. Lange-
zaal; J. A. Meulemana; B. MeynE. J.
OdendaalJ. van RUnswou; L. Schijt
huizen; J. W Scküss; J. W. Segaar;
C. tfierag; Jac. C. Sjard(Jn; I. Teleng
W. Telong; A. P. TendelooJ. Terpstra;
J. den Tonkelaar; L. M. Valkenburgh
W. VerkorenH. P. J. Verstraaten j
P. Verstraaten Jr., J. J. Vis en W. J.
Woestenburg, allen te Leiden W. Cra
mer te Oo8terbeek fl. J. Broekveldt
en D. J. N. Verboog te Oegetgeest;
J. H. Odendaal te RijnsburgJ. Dal-
huyzon en J. van Os to Voorschoten;
F. P. Jansen te Waasenaar U. Boersma
te Moppel; P. G. van der Tang to Oude-
wetering; T. van Wfjk te Leiderdorp;
G. Yooys Gzn. te Katwijk aan don Ryn;
Geb'r. Van Egmond te Koudekerk; qq
H. te N.
Do groote animo, die er bestaat in het
oplossen van onze twcezetproblemen en het
geregeld groote aantal deelnemers, die
steeds goede oplossingen inzenden, geven
ons de vrijmoedigheid ditmaal een driezet
te plaatsen en hopon wij ook daarvan velé
goede oplossingen te mogen ontvangen,
wat den deelnemers aan onze rubriek ools
zeker met een weinig meer inspanning ge
lukken zal Voor die goede orde deelen wij
nog mede, dat ook bij de driezetten heb
opgeven van den 6leutelzet voldoende is.
De R eda ctie.
Oplossingen, enz. worden ingewacht,
uiterlijk binnen tien dagen bij: H. de Niéj
Ververstraat 10.
Berichten ov#*r ttijnhm
gedurende de week van 4 10 Febr. 1914.
Staod van oen boezem te Leiden.
Idem te Oudewetering.
Werking der stoomgemalen
Waterloozing langs natuurlijk, weg.
Wateriulating
Rogenval in Mm.
4 Febr 5 Febr. 6 Febr. 7 Febr. 8 Febr. 9 Febr. 10 Febr.
60 63 61 61 61 65 63 em--N.4.P.
57 59 60 57 56 61 65 em.N.A.P.
-spaarndaui 45 u., Hall weg 80** u., Gouda u., Katwijk u.
Spaarndam u.. Halfweg u., Gouda 2 uï, Katw ik 34 o.
Door de sluis te Gouda 14 u
1.
60,
„Ik heb vernomen", ging de generaal
voort, „dat de persoon, die mij beeft aan
gevallen, Round heet. Men heeft Tnij ge
zegd, dat hij hier ter plaatse wel bekend
is, cn dat het niet moeilijk zal zijn hem te
vinden of hem te herkennen als hij govon-
den is".
„Dat zal het wel niet, mijnheer", zeide
de inspecteur, zjjn bakkebaard krabbende.
„Ik verlang", hernam do generaal, „dat
hij terstond in hechtenis wordt genomen".
„In hechtenis, mijnheer?" zeide de in
specteur. „Neen, mijnheer, dat neem ik niet
op mij".
„Kent gij don man?" vroeg Coning-
harne.
„Er zijn wel twee of drie dozijn Rounds
in de gemeente".
„Er zijn er niet veel, die aan de beschrij
ving van dien man beantwoorden. Hij is
meer dan zes voet lang en heeft een langen
rosachtigen baard en knevel".
„O, zoo 1" De inspecteur zette groote
oogen op. „Mijnheer Job Round, van Ko-
Dak Cottage, waarschijnlijk".
„Juist. Ik verlang, dat die man in hech
tenis wordt genomen, en dat wel dadelijk".
„Zou het niet beter zijn, als gij hem liet
dagvaarden?" vroeg de politiebeambte.
„Dat is meer in den regel. Ziet gij, mijn-
neer, die mijnheer Round is een heer, die
lier zeer gezien is".
„Ik gelast u hem in hechtenis te nemen
wegens schending van eigendomsrecht en
gewelddadige aanranding".
„Zeer goed, mijnheer", zeide de inspec
teur, een weinig geraakt door den trot-
6chen en aanmatigen toon van gezag, dien
de generaal aannam. ,jAls ge mij de be
hoorlijke volmacht geeft, zal ik er naar
handelen. Gij geeft u uit voor een gene
raal", dit was beleedigend, en dat wist
do inspecteur wel, „en als gij dien rang
bekleedt, behoort gij te weten hoe gij
in zulk een geval moet handelen".
„Gij zijt brutaal, mijnheer", sprak Co
ninghame. „Ik zal bij de eerste gelegenheid
rapport van u maken".
„Goed, mijnheer", was het koele ant
woord. „Dat staat, natuurlijk, aan u. Maar
zonder volmacht kan ik do verantwoorde
lijkheid om mijnheer Round te arresteeren
niet op mij nemen".
„Ik neem al do verantwoordelijkheid op
mij", zeide Coninghame, kokend van drift.
„Wij zullen eens zien of gij weigert uw
plicht te doen"
„Zonder instructiën kan ik in zoo'n ge
val niet handelen", hernam de inspecteur,
op den toon van iemand, die zijn laatste
woord gesproken heeft.
„Ik beveel u dien man in hechtenis te
nemen", snauwde Coninghame.
„Denkt gij, dat mijnheer Round zich uit
de voeten zal maken?" vroeg de politie
beambte, hem aanziende. „Hebt gij gegron
de redenen om dat te gelooven?"
„Ik beveel u hem in hechtenis te no
men".
„Gij schijnt niet veel lichamelijk letsel
bekomen te hebben, alleen heeft uw hu
meur er onder geleden, naar het mij voor
komt", hernam de inspecteur. „Goj kunt
dien heer dagvaarden. Dat is in den
regel".
„Ik beveel u hem in hechtenis te ne
men". m
„Welnu", was het bedaarde antwoord,
„ik moet mijn plicht doen zooals ik het
begrijp, en dat neem ik niet op mij".
„Gij weigert dus?"
„Bij den eersten den besten overheids
persoon kunt gij een volmacht vragen".
„Welke overheidspersoon woont hier het
dichtst bij
De inspecteur zocht met veel omhaal
onder zijn papieren, en de generaal, die
naar hem zag, werd aschgrauw van be
dwongen woede.
„Mijnheer Jabez Whitehouse, Tolly End
Hall", zeide de inspecteur eindelijk.
„Ik zal van uw gedrag rapport maken,
daar kunt gij op aan", snauwde de gene
raal, terwijl hij naar de deur trad.
„Zooals gij verkiest", zeide de inspec
teur, cn Coninghame ging in den hevigsten
toorn heen. Hij had niet op meer gerekend
dan zijn aanrander den last aan te doen,
die aan het zoeken van een borg voor
een gevangene verbonden was, maar dat
zelfs zulk een geringe wraak hem ontzegd
was. maakte hem woedend.
„Weet je Tolly End Hall vroeg hij zijn
koetsier, en toen deze daarop een beves
tigend antwoord had gegeven, beval hij
hem er heen te rijden en stapte het rijtuig
in. De koetsier deed het portier dicht,
klom op den bok en reed in de richting
van „Het Wapen van Barfield". Dm niet
herkend te worden, leunde Coninghame
achterover, maar twee of drie onder de
menigte kenden zijn rijtuig, en hij werd
hartelijk uitgejouwd. Er werden een paar
steenen naar het rijtuig geworpen en de
koetsier legde de zweep over de paarden.
Daarop achtte de menigte heb gepast m
een schaterend hoongelach uit te barsten.
Alles scheen samen to spannen om ge
neraal Coninghame in do slechts mogelijke
luim te brengen, en hij kwam bij den ma
gistraat in een gemoedstoestand, die hem
er toe dreef een trotscher en ergelijker
toon dan ooit aan te nemen.
Jabez Whitehouse was een Kolendis-
trict-magistraat van een soort, dat nu bij
na uitgestorven is. In zijn jeugd was hij
een mijnwerker geweest; door eigen vlijt
en schranderheid rijk gewordenj had hij
weinig of niets van zijn aangeboren ruw
heid in het spreken verloren, en hoewel
in den grond een goede kerel, was hij wei
wat geneigd om zijn eigen waardigheid te
overschatten. Bovendien was hij een vurig
voorstander van volksrechten, en niets fin
ders dan zijn positie als magistraat had
hem teruggehouden van aan de openbaro
vergadering of het omverhalen der schut
tingen van den generaal deel te nemen.
„Ga zitten", zeide de magistraat, toen
de generaal binnengelaten was. „Wat is er
van uw dienst?"
„In de eerste plaats", antwoordde Co
ninghame, die staan bleef, „heb ik den nu
dienstdoenden inspecteur aan bet politie
bureau van brutaliteit aan te klagen".
„Ei 1" zeide Jabez Whitehouse. „Hoe
dat zoo?"
„Dezen avond is een bende met geweld op
mijn terrein gedrongen, heeft mijn schuttin
gen omvergehaald en verbrand, en ikzelf
ben met een karwats aangevallen door een
man. Round genaamd. Ik reed naar het
politiebureau, en gelastte den dienstdoen-
den inspecteur dien persoon in hechtenis
te nemen, wat hij op de brutaalste ma
nier weigerde te doen. Ik veronderstel,
dat gij als magistraat de macht hebt om
zulk een aanklacht aan te nemen en er
naar té handelen".
„Welja Ik kan zorgen, dat er onderzoek
naar gedaan wordt".
„In de tweede plaats verzoek ik u een
bevelschrift tot inhechtenisneming van dien
Round Job Round wegens schending
van eigendomsrecht en gewelddadige aan
randing".
„Hm", zeide de magistraat, „dat ver-
eischt een weinig nadenken. Waar is die
zoogenaamde schending van eigendoms
recht gepleegd
„Op mijn eigen terrein, achter mijn
huis, op mijn landgoed de Diergaarde".
„Vermoedelijk op het pad over de wei
de?"
„Ja juist", antwoordde de generaal.
„En van welken aard was die zooge
naamde gewelddadige aanranding?"
„Ik werd bij den arm gegrepen, een
eind ver voortgesleept en met een karwatff
geslagen".
„Door mijnheer Job Round?"
„Door een man van dien naam".
„Een bevelschrift tot inhechtenisneming
van iemand als mijnheer Round", hernam
de magistraat, op den slepend en toon der
bewoners van die streek, „zou een ernstigs
zaak zijn. Wat de schending van eigen
domsrecht betreft, ben ik voor mij van
meening, dat er een oud recht van passagé
langs dat pad oyer de woide bestaat.
(Wordt vervolgd).