PERSOVERZICHT. Kunst, Jetteren, enz. Faillissementen. Schaakrubriek van het Schaakgezelschap „Palamedes". (Opgericht 1846). FEUILLETON. Oeiidesi Wssioezien. De „Nieuwe Rotterdamsclie Courant'' geeft nog andere argumen ten, waarom bij de nieuwe regeling van het onderwijs de onder wijskosten ten laste der gemeenten moeten wor den gebracht Eén algemeen regeling ware niet voldoende, wauneer het lujk alle kosten zou dragen. Die kosten loopen in verschil len deelen des lauds tc \eel uiteen om uniform geregeld to kunnen worden. Een verdeeling van het land in klassen is ook niet aan te bevelen, omdat onbillijkheid dan niet zal zijn to ontgaan. De onderwijsstrijd raakt dan niet uit, want over het bedrag der uitkeeringen zal dan door verschillende Kamerleden, die voor do gemeenten van hun district opko men, in de Kamer ijverig worden ge twist. Wat noodig is, om de concurrentie-voor- waarden voor bijzonder en openbaar on derwijs gelijk te maken, is, dat gemeentelijk de bijzondere school naar evenredigheid evenveel krijgen zal als de openbare school in die gemeente aan dc pubiieko kas kost. Het blad meent, dat dit laatste cijfer uiterst gemakkelijk is te vinden De moeilijkheid is nu nog slechts, het be drag te vinden, dat naar verhouding aan de bijzondere school zou behooren te wor den uitgekeerd. De maatstaf, om dat be drag tc berekenen, moet natuurlijk worden vastgesteld bij de wet, anders werd de schoolstrijd eenvoudig uit het Rijk-in-zijn- geheel naar de gemeenten-afzonderlijk ver plaatst. Indien echter de wet het bedrag der uitkeering aangeeft, waar niet bene den noch ook boven mag worden gegaan, dan is een gemeentelijke schoolstrijd bui tengesloten. De wet zou moeten vaststellen op hoeveel leerlingen telkens er één onderwijzer moet zijn. Dan kan men aan de bijzondere school aanspraak geven, om de onderwij- zerssalarissen overeenkomstig de gemeen telijke verordening (dus met de bijslagen, verhoogingen, huishuurvergoedingen, enz., zooals dat alles in de verordening is vast gesteld) te ontvangen uit de gemeentekas. Dit is de grondslag van het stelsel. Hier is echter een reserve aan toe te voegen. Is het bij het openbaar onderwijs wenschelijk geoordeeld, per gemiddeld een kleiner aantal leerlingen, dan de wet heeft genoemd, één onderwijzer aan to stellen, dan zal ook de bijzondere school volgens dat kleiner gemiddeld aanspraak op saln- risuitkeering kunnen maken. Men ziet, dit sluit als een bus, en er zijn, wat de onder wijzers betreft nog slechts enkele détails te regelen. Rest nu nog, een billijke vergoeding te vinden voor de exploitatiekost-en der school buiten de salarissen, voor de kosten der leermiddelen dus en wat dies meer zij. Hiervoor zou een gemiddeld bedrag per leerling uit de gemeentelijke rekening zijn uit te cijferen. Er i3 eindelijk een algemecne bepaling noodig, om tc verhoeden, dat de bijzondere school gelden beurt, en ze niet voor het onderwijs zou besteden, en we hebben een afgerond geheel. De ,,N ieuwoRotterdamsobcCou- rant" meent, dat dit de beste manier is om het geld ten goede te doen komen aan het. volksonderwijs in zijn geheel. In ccn noot wordt nog de aandacht ge vestigd op het schoolgeld Wanneer het bijzonder onderwijs, gelijk het openbaar onderwijs, 100 pCt. van de kosten uit de openbare kas zal kunnen beuren, dan krijgen de schoolgelden een zeer groot© bcteckenis. Er zal op de uitkee ring een korting of verrekening moeten plaats hebben naar gelang van de geïnde schoolgelden. Anders zon de regeling tot de allerzonderlingste gevolgen leiden 1 Dit is echter een aangelegenheid, die buiten deze artikelen kon worden gelaten, want/voor haar maakt het geen verschil, of do 100 pCt. worden gegeven door het Rijk of door de gemeente. In een kruiskopje in „De Maasbod e", waarboven staat De kleine k, lezen wij: Kent ge, lezer, de macht van het klei ne? Honderdmalen hebt ge van de „kleine oorzaak" gehoord met haar „grooto ge volgen". Koningen zijn gevallen, omdat ze een simpel kleinigheidje veronachtzaamden. Minacht nooit het kleine. Weet ge, bijvoorbeeld, wel, dat heel het „proletarische sentiment" der roode partij tot in zijn diepste fundamenten zou worden geschokt-, wanneer do zetter van Het Y o 1 k" een kleine k verving door een kapitale K? Of, wanneer de redactie van dat blad de bewuste groote K uit een „burgerlijk" be richt niet naarstiglijk en constantelijk d^or een kleine k verving? Weet namelijk, dat genoemd „proleta risch sentiment" ofte wel het „bewuste klassegevoel" op het pijnlijkst zou getrof fen worden, als in een bericht van het roode orgaan ooit zou te lezen staan Troelstra, lid der S.-D. A.-P. (let wel: hoofdletters), lid der Kamer (let wel: hoofdletter), ging naar de Koningin. Die hoofdletter van dat laatste woord zou een verschrikkelijk effect hebben in de gemoederen der klassestrijders. Vermits dat gevoelige sentiment der be- wusten zoo iets niet dragen kan, leest men sinds jaar en dag in „H et Volk": „Kamer en koningin", „Parlement en koningin", enz. Ge moogt het klein vinden. Voor het proletarisch sentiment is nu eenmaal een Koningin (met een hoofdletter) niet te harden. Hoe nu, echter, nu burgemeester Ter Laan naast andere zeer „burgerlijke" taal ook gesproken heeft van dank aan ,,H. M. de Koningin"? Voelt ge wel, dat daarmee het „proletarisch sentiment" als op zijn eksteroog moet worden getrapt? De aller vreeselijkste noodzakelijkheid, dat deze woorden uit socialistischen mond klonken, was er nu eenmaal. Maar zal nu „H et Volk" ook nog aan alle broeders in den lande dat hevig pijnlijke moment ge trouw weergeven Ge zegt misschienEen verslag mag niet anders dan getrouw weergoven. Dat dient eenvoudig verslag, dat is een weerslag, een weergave te wezen; dat is uiteraard ge trouw. Dan hebt ge het toch mis. Want de naarstig toeziende redactie van ,,H e t Volk" heeft zich gehaast van „H. M. de Koningin" te maken: „de koningin". Een ongetrouwheid, waarmee de lezers van het roode orgaan dus misleid zijn. En niet zoo'n klein weinigje. Want voor hen is dat een geweldige kwestie; dus is het van „Het Vol k" een geweldige misleiding. O „kleine", kleine kl Wat is de partij groot, waar ze zulk een geweldige rol speelt Over het voorstel van minister T r e u b, om de bedeelden van de ouderdomsrente uit te slui ten, aangezien die rente niet aan de be deelden, maar aan <)3 instellingen van wel dadigheid ten goede zou komen, schrijft „H et Centrum": Alsof die instellingen niet reeds dikwijls cis grootste moeite hadden, om altvians ecnigermate in de groote behoeften te voorzien Ieder weet-, met hoe groote moeilijkhe den zij daarbij hebben te worstelen, zonder dat dan nog immer gedaan kan worden, wat eigenlijk behoorde te worden gedaan. De Rogeering behoeft er zich werkelijk niet te bezorgd over te maken, dat de in stellingen te veel geld zullen overhouden, of dat dit niet besteed zal worden voor de aangewezen doeleinden. Wanneer do instellingen met betrekking tot de 70-jarigen ontlast werden, zóu dit ongetwijfeld aan de anderen ton goede komen. In elk geval is het hard to noemen en onbillijk, dit menschen, die sinds hun 65e jaar slechts enkele malen ondersteuning ontvingen, en voor het overige zichzelven wisten to helpen, nu geen ouderdomsrente kunnen genieten. Hier moest minstens eenig onderscheid worden gemaakt tusschen de bedeelden zei ven. De bepaling, zooal9 zij thans luidt, dreigt velen uit te sluiten van de toch al niet bijster hoo/re uitkeering, waarop zij even veel. of zelfs meer aanspraak hebben, dan anderen. Het aantal ambtenaren neemt schrikbarend toe. En de ambtenaren roepen voortdurend om meer traktement. Dit laatste is natuurlijk. Alles wordt duurder, en met den gulden van vandaag doet men niet veel meer dan met den kalven gulden van vijf en twintig jaar terug. Meer ambtenaren en meer traktement zijn twee zaken, die elkaar niet altoos goed verdragen. Minder ambtenaren en meer traktement zou gemakkelijker en ook lógischer zijn. Kon in die richting niet iets beproefd woixlen vraagt nu „H etHuisgezi n". „Is uitgemaakt, dat de werkzaamheden der ambtenaren haar uiterste spankracht hebben bereikt Men hoort wel eens het tegenovergestel de verluiden. En niet tot de zeldzaamheden behooren gevallen, dat ambtenaren tijd en gelegen heid vinden, zich buiten hun functie aan al lerlei winstgevende zaken te wijden. Kon niet van de ambtenaren meer ge vraagd en dan ook hun arb eid ruimer be taald worden? Dat was beter voor henzelf, beter ook voor de maatschappij, welke dan voor een anderen werkkring beslag kon leggen op haar krachten, welke thans ten deele impro ductief blijven." Dr. C. E. Hooykaas schreef in „O n 8 Godsdienstig Leven" over de thans complete Leidsche Bijbelver- taling: Wat een wonder toch, dat we bij het rond gaan over het plaveisel van 's levens druk ke straten, in het levendige, maar onfrissche stadsgewoel, dat wij de moderne bescha ving noemeD, een bron vinden. Wij verga deren over vele belangen, en lezen opstel len, krantartike?G en tweevels-brocburetjes over vele levensvragen. Wij kunnen lezin gen hooren en curstussen volgen over alles, wat er onder den hemel bedacht is en ge daan wordt. Het is alles heel bewonderens waardig, zoo knap als de aanleg van de wa terleiding (kraantjes op alle verdiepingen). Zoo knap als een automotisch restaurant; blindelings worden wij bediend. Ik spreek er geen kwaad van; cultuurmenschen moeten niet gaan coquetteeren met de natuur. Maar toch hebben wij de nabuur noodig, de ongeordende, overvloedige. En nn in voor ons, beschavingsmenschen van dezen tijd en juist voor den onkerkschen (misschien ook godsdienstloozen) lezer, dien ik me denk, juist voor hera is deBijbel een bron, natuurwonder, waar 's levens water uit diepen grond opwelt, overvloedig, frisch lavend. Niet ieder kent den vrrrukkelijken troost van de natuur. Wie het heel dol vindt als iemand het een grooter genot acht zijn tin nen kroersje in de beek te vullen, dan een glas onder het kraantje te houden van den steenen bak, dien we verbloemend ons „fon teintje" noemen, wel, die zal zich ook wat hier over den Bjjbel gezegd wordt, aan zijn krant houden en aan deze brocliure- tjes. Hij doe het in vredesnaamMaar wie het gevoel van beuheid kent, over al het na- gesprokene, tweede- en derde-handsche, dubbel overgehaalde en vele malen afge leide van de meeste gaven onzer samenle ving, waarvan wij de nuttige, volgzame en geduldige leden zijn, die zal van blijdschap haast niet weten wat hem overkomt, als hij zijn oor te luisteren legt en zoo waarlijk het zachte klateren van een beekje hoort. Ik veronderstel, dat men den Bijbel, in huis heeft, of bereid zal zijn een Bijbel te koopen. Nu, daar heeft men, neen, geen programma, geen stelsel, zoowaar oog geen leer, maar dan spuit het leven daar uit de diepte. Men kan het putten, overvloedig, ait dat, achl heiligverklaarde en doodge maakte boek, het door de Kerk gekanoni- seerde en door de traditie verdorde, maar in zijn wezen, bronzuivere en waterklare bock van God en mensch. Ik zeg niet, dat alles waar is en goed, wat in dat. Boek staat; er staat op alle gebied veel in, dat wij beter weten (en dat he1> ben wij aan ons zeiven niet te danken, zelfs niet al8 wij weten, dat de aarde draait om de zon). Ook vindt men geen onvermengde 6choonheid in het Boek. Zelfs is het niet alles interessant (fijnste toets van sommiger waardeering). Maar met dat al weet ik van heel den inventarifl van onzen geestelijken boedel niets te noemen, zoo machtig en zoo gul. En deze schat kan ieder zich toecige- nen. Maar zoo gobanaliseerd zijn we zelf of zoo sterk is in onze omgeving 't vooroordeel geworden tegen het gebre\ eteerd godsdien stige, dcit wij minachten wat den besten haast te goed en te groot was, en wat den eenvoudigsten levenskracht en moed gege ven heeft. 'sRijks Ethnographisch Museum. 's Rijks Ethnographisch Museum heeft van den heer S. L. Brug, off. v. gez. 2e kl. N. I. L. m/v. in Nederland, een bamboekof fertje, zooals dat wordt gebruikd door do Palembangers, die aan de beneden-Lemo- tang wonen, ten geschenke ontvangen. Kunstin de provincie. Men schrijft uit het Rijnland aan de ,,N. R. Ct.": Bij de behandeling van de gemeentelijke begrooting in Barmen en Elberfeld vielen mij enkele posten op. Allereerst, dat de stad Elberfeld 84,000 mark aan zijn stedelijk orkest besteedt. Verder blijkt de schouwburg in beide ste den een geldverslindend ding te zijn. In Barmen bedragen do uitgaven 156,300 mark, de inkomsten.... 7500, zoodat cr 149.800 mark bijgepast moet worden. Elberfeld moet iets minder betalen, n.l. 131,000 mark, toch eveneens een aardig sommetje Het blijkt tevens uit de groote sommen, da er op theatergebicd iets niet in den haak is. Wanneer er uit de stedelijke kas voovecl bijbetaald moet yrorden, kan ver- verlangd worden dat ook 'n grooter deel der burgerij daarvan genieten kan cn ccn lid van den raad heeft op belangrijke vermin dering van de toegangsprijzen aangedron gen. Er zijn wel een aantal volksvoorstellin gen, waarvan de duurste plaats circa 2.40 mark kost, maar bij de gewone en betere voorstellingen kost de goedkoopste plaats 2.20 mark, waarop onmiddellijk do galerij volgt. De concurrentie der kino's, waar men voor weinig geld een goede plaats vindt, dwingt tevens de schouwburgen de bakens te verzetten. Bij de particuliere is dit niet mogelijk wèl bij de stedelijke, waar belangrijk ver derde tocga prijzen het bezoek in hoogo mate zouden doen rij zon en een eventueel verlies bij het grooto deficiet weinig uitmaakt. G. Leur, te Hillegom. A Elferink, winkelier, te Sa-ssenheim. G. Polak, te Amsterdam. P. Wielinga, koperslager te Amsterdam, A. van den Bosch, caféhouder te Amster dam. F. Ungor, agent in Ijzerwaren te Am sterdam. J. de Laat, kapper, te IJmuiden.. J. Zandbergen Bzn., mattenkoopman, té Blokzijl. H. Logger Hzn., koopman in dames mode-artikelen, te Arnhem. H. J. Weys, kruidenier, te Driebergen. Speelavond iederen Maandag in de bovenzaal van „Café Central" ftraat, aanvang 8 uren. Redactie: H. de Nie en J. J. Planjer. Probleem No. 44. (A. F. Mackenzie.) Zwart. (13) Br ce el e Wit. (8) Wit: K. f8; D. gl; T. d5; L. g4; P. a4 en c2; &2 en h4. Zwart: K. c4; T h6; L. cl en g8, P. bl en h6; a3, a7, d7; e3: 18; f6 en g5. Wit begint en geelt in drie zetten mat. Correspondentie. U B. te M. Van Uw veranderd adres namen wij goede nota. C. S. te L.Uw uitvoerig schrijven in dank ontvangen en komen hierop nog na der terug. Oplossing Probleem No. 42; g4, enz. Goede oplossingen ontvangen van do Hoeren: F. B.tl. J. BouraanW. de Bruin; G. G. C; H. Donkers; W. Qeene; B. S. van Kloeten Sr.; W. J. C. Koopor; F. Kraneveld Jr.; R. J. van der Krogtj D. Krnissink; W. C. Lafebor; A. Lange- zaal; J. A. Meulemana; B. MeynE. J. OdendaalJ. van RUnswou; L. Schijt huizen; J. W Scküss; J. W. Segaar; C. tfierag; Jac. C. Sjard(Jn; I. Teleng W. Telong; A. P. TendelooJ. Terpstra; J. den Tonkelaar; L. M. Valkenburgh W. VerkorenH. P. J. Verstraaten j P. Verstraaten Jr., J. J. Vis en W. J. Woestenburg, allen te Leiden W. Cra mer te Oo8terbeek fl. J. Broekveldt en D. J. N. Verboog te Oegetgeest; J. H. Odendaal te RijnsburgJ. Dal- huyzon en J. van Os to Voorschoten; F. P. Jansen te Waasenaar U. Boersma te Moppel; P. G. van der Tang to Oude- wetering; T. van Wfjk te Leiderdorp; G. Yooys Gzn. te Katwijk aan don Ryn; Geb'r. Van Egmond te Koudekerk; qq H. te N. Do groote animo, die er bestaat in het oplossen van onze twcezetproblemen en het geregeld groote aantal deelnemers, die steeds goede oplossingen inzenden, geven ons de vrijmoedigheid ditmaal een driezet te plaatsen en hopon wij ook daarvan velé goede oplossingen te mogen ontvangen, wat den deelnemers aan onze rubriek ools zeker met een weinig meer inspanning ge lukken zal Voor die goede orde deelen wij nog mede, dat ook bij de driezetten heb opgeven van den 6leutelzet voldoende is. De R eda ctie. Oplossingen, enz. worden ingewacht, uiterlijk binnen tien dagen bij: H. de Niéj Ververstraat 10. Berichten ov#*r ttijnhm gedurende de week van 4 10 Febr. 1914. Staod van oen boezem te Leiden. Idem te Oudewetering. Werking der stoomgemalen Waterloozing langs natuurlijk, weg. Wateriulating Rogenval in Mm. 4 Febr 5 Febr. 6 Febr. 7 Febr. 8 Febr. 9 Febr. 10 Febr. 60 63 61 61 61 65 63 em--N.4.P. 57 59 60 57 56 61 65 em.N.A.P. -spaarndaui 45 u., Hall weg 80** u., Gouda u., Katwijk u. Spaarndam u.. Halfweg u., Gouda 2 uï, Katw ik 34 o. Door de sluis te Gouda 14 u 1. 60, „Ik heb vernomen", ging de generaal voort, „dat de persoon, die mij beeft aan gevallen, Round heet. Men heeft Tnij ge zegd, dat hij hier ter plaatse wel bekend is, cn dat het niet moeilijk zal zijn hem te vinden of hem te herkennen als hij govon- den is". „Dat zal het wel niet, mijnheer", zeide de inspecteur, zjjn bakkebaard krabbende. „Ik verlang", hernam do generaal, „dat hij terstond in hechtenis wordt genomen". „In hechtenis, mijnheer?" zeide de in specteur. „Neen, mijnheer, dat neem ik niet op mij". „Kent gij don man?" vroeg Coning- harne. „Er zijn wel twee of drie dozijn Rounds in de gemeente". „Er zijn er niet veel, die aan de beschrij ving van dien man beantwoorden. Hij is meer dan zes voet lang en heeft een langen rosachtigen baard en knevel". „O, zoo 1" De inspecteur zette groote oogen op. „Mijnheer Job Round, van Ko- Dak Cottage, waarschijnlijk". „Juist. Ik verlang, dat die man in hech tenis wordt genomen, en dat wel dadelijk". „Zou het niet beter zijn, als gij hem liet dagvaarden?" vroeg de politiebeambte. „Dat is meer in den regel. Ziet gij, mijn- neer, die mijnheer Round is een heer, die lier zeer gezien is". „Ik gelast u hem in hechtenis te nemen wegens schending van eigendomsrecht en gewelddadige aanranding". „Zeer goed, mijnheer", zeide de inspec teur, een weinig geraakt door den trot- 6chen en aanmatigen toon van gezag, dien de generaal aannam. ,jAls ge mij de be hoorlijke volmacht geeft, zal ik er naar handelen. Gij geeft u uit voor een gene raal", dit was beleedigend, en dat wist do inspecteur wel, „en als gij dien rang bekleedt, behoort gij te weten hoe gij in zulk een geval moet handelen". „Gij zijt brutaal, mijnheer", sprak Co ninghame. „Ik zal bij de eerste gelegenheid rapport van u maken". „Goed, mijnheer", was het koele ant woord. „Dat staat, natuurlijk, aan u. Maar zonder volmacht kan ik do verantwoorde lijkheid om mijnheer Round te arresteeren niet op mij nemen". „Ik neem al do verantwoordelijkheid op mij", zeide Coninghame, kokend van drift. „Wij zullen eens zien of gij weigert uw plicht te doen" „Zonder instructiën kan ik in zoo'n ge val niet handelen", hernam de inspecteur, op den toon van iemand, die zijn laatste woord gesproken heeft. „Ik beveel u dien man in hechtenis te nemen", snauwde Coninghame. „Denkt gij, dat mijnheer Round zich uit de voeten zal maken?" vroeg de politie beambte, hem aanziende. „Hebt gij gegron de redenen om dat te gelooven?" „Ik beveel u hem in hechtenis te no men". „Gij schijnt niet veel lichamelijk letsel bekomen te hebben, alleen heeft uw hu meur er onder geleden, naar het mij voor komt", hernam de inspecteur. „Goj kunt dien heer dagvaarden. Dat is in den regel". „Ik beveel u hem in hechtenis te ne men". m „Welnu", was het bedaarde antwoord, „ik moet mijn plicht doen zooals ik het begrijp, en dat neem ik niet op mij". „Gij weigert dus?" „Bij den eersten den besten overheids persoon kunt gij een volmacht vragen". „Welke overheidspersoon woont hier het dichtst bij De inspecteur zocht met veel omhaal onder zijn papieren, en de generaal, die naar hem zag, werd aschgrauw van be dwongen woede. „Mijnheer Jabez Whitehouse, Tolly End Hall", zeide de inspecteur eindelijk. „Ik zal van uw gedrag rapport maken, daar kunt gij op aan", snauwde de gene raal, terwijl hij naar de deur trad. „Zooals gij verkiest", zeide de inspec teur, cn Coninghame ging in den hevigsten toorn heen. Hij had niet op meer gerekend dan zijn aanrander den last aan te doen, die aan het zoeken van een borg voor een gevangene verbonden was, maar dat zelfs zulk een geringe wraak hem ontzegd was. maakte hem woedend. „Weet je Tolly End Hall vroeg hij zijn koetsier, en toen deze daarop een beves tigend antwoord had gegeven, beval hij hem er heen te rijden en stapte het rijtuig in. De koetsier deed het portier dicht, klom op den bok en reed in de richting van „Het Wapen van Barfield". Dm niet herkend te worden, leunde Coninghame achterover, maar twee of drie onder de menigte kenden zijn rijtuig, en hij werd hartelijk uitgejouwd. Er werden een paar steenen naar het rijtuig geworpen en de koetsier legde de zweep over de paarden. Daarop achtte de menigte heb gepast m een schaterend hoongelach uit te barsten. Alles scheen samen to spannen om ge neraal Coninghame in do slechts mogelijke luim te brengen, en hij kwam bij den ma gistraat in een gemoedstoestand, die hem er toe dreef een trotscher en ergelijker toon dan ooit aan te nemen. Jabez Whitehouse was een Kolendis- trict-magistraat van een soort, dat nu bij na uitgestorven is. In zijn jeugd was hij een mijnwerker geweest; door eigen vlijt en schranderheid rijk gewordenj had hij weinig of niets van zijn aangeboren ruw heid in het spreken verloren, en hoewel in den grond een goede kerel, was hij wei wat geneigd om zijn eigen waardigheid te overschatten. Bovendien was hij een vurig voorstander van volksrechten, en niets fin ders dan zijn positie als magistraat had hem teruggehouden van aan de openbaro vergadering of het omverhalen der schut tingen van den generaal deel te nemen. „Ga zitten", zeide de magistraat, toen de generaal binnengelaten was. „Wat is er van uw dienst?" „In de eerste plaats", antwoordde Co ninghame, die staan bleef, „heb ik den nu dienstdoenden inspecteur aan bet politie bureau van brutaliteit aan te klagen". „Ei 1" zeide Jabez Whitehouse. „Hoe dat zoo?" „Dezen avond is een bende met geweld op mijn terrein gedrongen, heeft mijn schuttin gen omvergehaald en verbrand, en ikzelf ben met een karwats aangevallen door een man. Round genaamd. Ik reed naar het politiebureau, en gelastte den dienstdoen- den inspecteur dien persoon in hechtenis te nemen, wat hij op de brutaalste ma nier weigerde te doen. Ik veronderstel, dat gij als magistraat de macht hebt om zulk een aanklacht aan te nemen en er naar té handelen". „Welja Ik kan zorgen, dat er onderzoek naar gedaan wordt". „In de tweede plaats verzoek ik u een bevelschrift tot inhechtenisneming van dien Round Job Round wegens schending van eigendomsrecht en gewelddadige aan randing". „Hm", zeide de magistraat, „dat ver- eischt een weinig nadenken. Waar is die zoogenaamde schending van eigendoms recht gepleegd „Op mijn eigen terrein, achter mijn huis, op mijn landgoed de Diergaarde". „Vermoedelijk op het pad over de wei de?" „Ja juist", antwoordde de generaal. „En van welken aard was die zooge naamde gewelddadige aanranding?" „Ik werd bij den arm gegrepen, een eind ver voortgesleept en met een karwatff geslagen". „Door mijnheer Job Round?" „Door een man van dien naam". „Een bevelschrift tot inhechtenisneming van iemand als mijnheer Round", hernam de magistraat, op den slepend en toon der bewoners van die streek, „zou een ernstigs zaak zijn. Wat de schending van eigen domsrecht betreft, ben ik voor mij van meening, dat er een oud recht van passagé langs dat pad oyer de woide bestaat. (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1914 | | pagina 6