•ZONDAGSBLAD IEID5CH DAGB1AD Lr.:/ 7.~7C\ SM r\ STOFGOUD. RECEPT. Ho. 16557. Zaterdag1 14 Februari. AAA AAI Vïsxtelcaarten. Men verhaalt, dat Pericles, toen hij naar de gunst dong van de schoone Aspania, aeze dame eens een ruiker zond, niet zonder er echter een sieraad bij te voegen. Maar vree- zende, dat Aspasia bij do vele geschenken, die zij kreeg, het zijne niet zou opmerken, bevestigde hij er een plankje aan, waarop hij zijn naam had gekrast. Dat was het eerste visitekaartje. Beroemde namen zijn aan den oorsprong van het visitekaartje verbonden. We spre ken hier alleen van de Europeesohe visite kaartjes, want in Ohina bestonden zij wel tien eeuwen vroeger. De Gbineezen hebben alles eer uitgevonden, het buskruit en het kompas, en de boekdrukkunst ook al. Het zijn geboren vóóruitviiiders. In Italië is een groot werk verschenen, „Biglioto di Visita" getiteld, waarin cle ge heel© ontwikkelingsgeschiedenis van het kaartje wordt nagegaan. Het is meegegaan met alle modes en stijlen. In Frankrijk werd het onder Lodewijk XIV algemeen. Het be stond toen en nog lang daarna niet uit kar ton, maar uit geweven stof, en was versierd met kant en zijden zoompjes. Lodewijk self voerde hot in Spanje en in 'de Nederlanden in en zoo verspreidde het rich over geheel Europa. In Italië had de be zoeker, wanneer hij niemand thuis trof, cle gewoonte zijn naam op do deur te schrijven, dikwijls met lange boodeohappen er bij, wat nu juist geen sieraad voor heb huis was. Maar het kaartje maakte aan die onhebbe lijkheden een einde. In een aardig blijspel van Goldon heet het: Die Fransohen zijn toch slimmerds. Zij hebben de visitekaartjes inge voerd en nu vervul ik al mijn maatschappe lijke verplichtingen, die mij vroeger zooveel tijd kostten, door kaart jee te zenden in een «ogenblik. Omstreeks 1750 werd het kaartje voor het eerst uit papier vervaardigd In het begin ,Werd de naam er op geschreven, omgeven naaf den smaak van dien tijd met krullen, bloemen, landschappen, tropeeën en bande rollen, een soort voorlooper van onze' prent briefkaarten. De groote revolutie vereenigde de kaartjes en deed de titels verdwijnende fceeikeningen bleven echter, maar vertoonden (meer antieke vuuraltaren, Bruinsdolken en Phrygische mutsen. Toen kwam d© lithogra fie en bedierf het artistieke in de kaartjes, 'daarin bijgestaan door den boekdruk. Het doelmatige gaf den doorslag. De visitekaartjes leveren een flinke bijdra^ ge tot de geschiednis der mcnschelijke ijdel- heid. Wat al titels, rechtmatige en gefin geerde, worden er op vermeld I Ook dwaze. Zoo noemde zekere Graaf v. V. rich „agres sief en programmatisch filosoof'. Een ver- jeerder van Victor Hugo noemt zich op zijn kaartje „tijdgenoot van Victor Hugo". Een nader is bescheidener en noemt zich „Abonné van den Fanschen Oosterspoorweg"een an- der „lid van verschillende vereenigingen", weer een ander kortaf „verhuurder" en nog een ander kap per van den president der rechtbank." Edel is de liefde, die niet vreeet in het geliefde hart de dwaling te bestrijden op gevaar af van er weerzin te verwekken. Léon Boucher. Het is beter te zwijgen dan de waarheid te zeggen op een onaan ge namen toon en aldus een kostelijken schotel te beoerven door een slechte saus. Fr. d e S a 1 e s. Pudding van vischrosten. 700 gr. visch resten, 90 gr. oud brood zonder korst, 2 eieren, li d.L. melk, 65 gr. boter, nootmuskaat, zout, peper en wat fijngehakte peterselie. Bereiding: De visch resten van gra ten en vellen ontdooD en fijnhakken. Het geweekte eo fijngewreven brood vermen gen met de specerijen, gesmolten boter, eierdooiers, peterselie, visch en het stijf geklopte eiwit. Den puddingvorm met bo ter inwrijven en bestrooien met paneer meel, de massa cr in doen on in een pan met kokend water laten koken, ongeveer vijf kwartier. Men presenteert er citroen saus bijbij stokvischresten alleen mosterd saus. ALLEItLSI. Een tegenvaller. Nog nooit had men in een huisgezin te Voorschoten de aardappelen bevroren ge had. Maar thans met de strenge vorst wel. En telkenmale, als de ietwat zoet smaken de aardappelen op tafel kwamen, bromde de man op zijn vrouw en dochters, dat zij niet beter hadden opgepast. En do beide zoods bromde dan in koor mee. Daar las moeder do vrouw gelukkig in het „Leicisch Dagblad" een middel om dien zoeten smaak er af te krijgeneen weinig azijn in het water, waarin men de aardappelen kookt. KlaarZij zou er met niemand over spreken. Een verrassing dus! Maar ook de beide dochters lazen hot en ook zij besloten, ieder voor zich, bet middeltje toe to passen. Zoo brak de Vrij dag aan. Aardappelen met roode kool En pas was de pan met aardappelen over, of moeder ging stilletjes er een scheut azijn in doen, kort or op Jansje ook en even later Marie, zoo heel stilletjes; ieder voor zich wou de eer hebben. De middag brak aan, de tafel werd ge dekt, de maaltijd zou beginnen. Moeder kijkt met tevreden blik over de tafel de aardappelen zullen nu wel over heerlijk smaken Zij riet naar keur man, als deze het eer ste stukje aardappel proeft, en vraagt triomfantelijk „Wat zegst nó? Nó smaeken ze aanders, hè?" „Aandersroept deze met een extra zuur gezicht, „aanders? Zai bin'n nait eetbaar 1" ,,'tBinn'n neb citrounen!" laat een der zoons or met een nog zuurder gezicht op volgen. „Nó", verontschuldigde de vrouw zich, ,,ik heb d'r wat edik indaon, 't stond in de krant, maór dan heb 'tk d'r misschien te veul in daon." „Ik heb d'r ook 'n kopje vol in daon l" valt Jansje in, „En ik ook!", schaterlachte Marie na. 't Was alleen kool voor dfien middag. In zijn onschuld. Een klein jongetje moest aan den meester zeggen, hoe oud hij was. „Dat weet ik niet", was het antwoord. „Zeg dan maar, wanneer je geboren bent" ging de onderwijzer voort. „Ik ben keelemaal niet geboren, ik beb een stiefmoeder", zei het joggie. Tegenvaller. Klein, arm ventje staat op straat te grienen. Medelijdende juffrouw vraagt: „Wat is het, vent?" Vent (bedroefd-nijdig): „Moeder heit al de klaine katjes verdronke, boe hoef' Juffrouw (welgemeend;: „Ach, hoe jam mer." Kleine vent: „En ze had nogal beloofd, dat ikke het doen mocht!" HetmiddeL Een beroemd medicus zat bij een groot feestmaal aan. De kellncr had het ongeluk de sau« over het kale hoofd van den genees heer uit te storten. Deze keerde zich bedaard om en zei: „Zou je denken dat het helpt." Gemotiveerd medelijden. „He, baas Jansen, ik kom dtiar net voor bij je huis en zie hoe een inbreker het huis insluipt." „Arme, arme kerel. De vrouw is thuis en nu zaJ ze natuurlijk denken, dat ik het ben... Nou, die zal er van Lusten." Nooit goed. „Mijn vrouw is nooit tevreden," klaagde een echtgenoot. „Als de zon niet 6chijnt, vindt zij het somber weer, en als de zon wel! schijnt, is zij bang, dat de gordijnen verkleu ren." Geschiedenis. Leeraar: „Wanneer leefde Godfried vaD Bouillon Leerling: „Als hij niets anders had?" Rijzingen daling. Verkoop er „Kinderwagens, meneer? Ze ker, we hebben juist prachtige nieuwe mo dellen; met satijn bekleed en nikkel bedag, alles piekfijn. Zeker de eerste baby?" Vader: „Neen de zevende". Verkooper; „O-o-hDan heb ik wel iets voor u bij de opruiming tegen zeer vermin derde prijzen, denk ik." In het Bioscoo p-theater. Jantje (als hij op het doek een neger de handen ziet wasschen): „Maatje, hoe weet een neger eigenlijk, of zijn handen vud rijn Erin geloopen. De Engelsche admiraal Sir John Fisher beleefde onlangs bij een inspectietocht over^ de scheepdbouwwerven en dokken een aar-i dig avontuurtje. Door een toeval raakte de admiraal de heeren van zijn geleide kwijt, wandelde alleen verder en stond! plotseling' tegenover een werkman, die ijverig op een stuk ijzer loshanuerde. „Zijn de heexen van de admiraliteit hier ergens in de buurt?" vroeg Sir John. „Maak je maar niet bezorgd, meneer", antwoordde de arbeider op geruststellenden; toon, daar hij den heel eenvoudig en nietj bijzonder chic in burger gekleeden admiraal' niet herkende, „ik sta hier op dc loer 1" „Op de loer? Hoezoo?" „Wat? Weet u dat niet? Ziet u, nu ma ken mijn kameraads het zich wat makkelijk) in de werkplaats. Zoolang er geen menscbj aankomt, die hier wat tc zeggen heeft, klop, ik heel zacht, zooals nu. Maar als bijv. de; ouwe Fisher komt aanzetten, dan sla ik er| hard op los, en d/an weten de lui binnenj wat er gaande is, en beginnen ook te wer-' ken". Sir John Fisher zei nietu, maar den vol genden dag was de „waarnemingspost" in getrokken.... Onbetwistbare krachts ontwikkeling. Op de Engelsche universiteit te Oxford bestond vroeger het strenge verbod, dat de studenten geen geestrijke dranken mochten! gebruiken en ook zelfs niet in hun woning] mochten hebben. Op zekeren dag kwam de rector tot de, ervaring, dat een student een vat wijn was' toegezonden. Hij ontbood hem bij rioh enl vroeg hem waarom hij tegen de Universi-j teitsregelen handelde. Resoluut antwoordde' de studioos: „Mijnheer de rector, de dokter heeft mij| wijn voorgeschreven, om wat op krachten' te komen." „En", zei daarop de rector, gelooft u nu; werkelijk, dat het gebruik van wijn u' kracht zal geven He-bt u reeds goede re-' sultaten gekregen „Vast en zeker, magnificus" antwoorddde de 6tudent: .want toen ik het vat kreeg, kon ik het met beide handen niet van am grond tillen, zoo zwak was ik, cn nu kan ik het reeds met mijn eene band in de hoogte houden 1" Uit een Engelse h-N eder- landsche handclsaanbieding: Onze voorsteller van Londen zeizes voor namelijk met monstereren van onze hotel en restauratie ijzersteen porselein welk is ge heel het best in de wereld. Wij verschaffen deze koopwaren recht streeks te meer dan 3000 hotels, en De zul len zeker zien deze zaaken. Onze voorsteller wil blijven van de 23 te I de 30 Oogstmaand, en eon brijfkaart aan de volgend adres wil brengen hun. Anno 1614. VAN HET r A: De twee Dooven. Door L. LIGTONE. Nadruk verboden). /WWWWWVA v\rwwv« wwv O, die goede, oude tijd 1 Toen de diligences nog reden langs do wegen, bij het getinkel der bellen en het zweepgeklap, dat de postiljons deden sui zelen door de lucht. O, de groote, stoffige wegen, die zelfs aan den horizon nog geen einde schenen te hebben gevondenEn de uitgestrek te velden, waarop het graan groeide, en de jnooie weiden, waar de wind spelemeide tusschen boterbloem en madelief. En de krekeltjes dan, die men hoorde zingen en aio men zag wiegelen op de hoogo hal- Uiende vogels, die met elkaar stoei den en ravotten langs de slooten In die dagen was een reis nog een ver rassing en een voortdurende leerschool. Te genwoordig, men doorglijdt snel dc ruimte, en de weiden, de bosschen, de akkors ver moeien onze oogen dcor de vlugheid, waar mede ze ons voorbijgaan. Ja, ik betreur hem dikwijls, dien oudeo tijd. Hij brengt me in herinnering mijn ouden vriend Jan, den stalknecht van „De Gou den Leeuw" hij was het, die hot eerst i:\vecpcn voor me maakte, en mo op een paard tilde, als hij bet bij den put drenkte. Vlug als een hert en sterk als een stier, maar good als de goedheid en zacht als oen lam. Zoo was Jan, de stalknecht van „De Gou den Leeuw". Hij wao de eerste stalknecht, al jaren lang. Eerste stalknechtdat is goed uitge drukt. In die dagen had iedere waard zijn eersten stalknecht als een notaris zijn eer sten bediende. Jan had al het vertrouwen van zijn mees ter, mijnheer Ligtgoed. HelaasHij be droog dit vertrouwen en de arme Jan ver liet het dorp, waar hij altijd gewocDd had, öni elders zijn fortuin te zoeken. O, wat heb ik om hem getreurd, om den braven Jan Gij zult dat niet begrijpen, want gij hebt hem niet gekend maar ik zeg u, dat hij een raenscb was nit duizel den. Waarom men Jan heeft weggejaagd? Het is te grappig... Nu zie ik, dat het zijn eigen schuld was. Hij hield er van om allerlei grapjes uit te halen, om den boel „op stang" te ja gen, zooals hij het mot een zwaren, luid- rvichtigen lach uitdrukte. Het was de vol gende „stang", die hem het ongeluk zoü brengen. In het dorpje, dat bij Haarlem gelegen was, werd de herberg „De Gouden I^eeuw tot de beroemdheden gerekond. Ze werd bet meest berooht door de dorpelingen, maar ver daarbuiten genoot ze een welver diende reputatie. De clienteele bestond mede nit Alkmaar- sche eo Hoornsohe k&aakoopera, en uit Sahager loadbouwwm. Het is waar, dat baas Ligtgoed alle moei te aanwendde, om het zijn bezoekers naar den zin te maken. Hij ontving de gasten op aardige wijze, en kende rijn vakhet was geen wonder, dat hij do beste clienteele had. Maar een van dc grootste Hoornsche kaaskoopers, mijnheer Do Zwart., wilde tot dusver van „De Gouden Leeuw niets we ten. Zelf roisde hij wel zelden, doch hij had talrijke mcnschen in rijn dienst, die bij den concurrent kwamen. „O 1" zeide baas Ligtgoed, „wanneer mijnheer De Zwart maar eens hier kwam. Als ik hem maar kan leeron kennen." Doch hij kende hem niet. Eens klonk de basstem van Ligtgoed door de herberg, dat hij zoo juist een brief van mijnheer De Zwart had ontvongsD, waarin hem werd medegedeeld, dat dezo eindelijk „De Gouden Leeuw" zou bezoeken. ,,lk wist hot wol, dat hij zou komen 1" rmp baas Ligtgoed vroolijk uit. Volgens gewoonte vroeg do kaashande laar een rijtuig, om hem van de stopplaats der diligence naar dc horberg te brengen. Jan werd door baas Ligtgoed met dezen tocht belast. Hij gaf den eersten stalknecht de meest duidelijke on dringende bevelen „Je weet-, Jan, dat die De Zwart geen gemakkelijk heerschap is; jo moet zorgen een beetje in de gratie hij hem te komen, anders is hij een verloren klant, en hij is een rijk man met veel personeel, dio ik graag voor mijn zaak zou winnen". „Ja, ja", beloofdo Jan „ik zal goed op passen". Hij reed weg cn het duurde niet lang, of de diligence naderde. Hij had zijn beido paarden in 't gras laten grazen langs den berm, hij spande ze weer in, en wachtte het hooge gezel schap af. De Zwart, overigens een eenvoudig man, nam op den bok plaats. Rustig rookte hij zijn pijpje. Het was een flinke kerel, vijf voet en zes duim, vierkant van schouders, die menigeen op den vlakkeD weg respect, inboezemde. „Kom jij van baas Ligtgoed?" vroeg hij. (Hij jijde en jouwde iedereen). „Ja, mijnheer, ik ben de stalknecht van „Do Gouden Leeuw". „Zoo, zoo." Het rijtuig rolde verder. De Zwart nam de pijp uit den mond. „En wat is dat voor een lieirschap die baas Ligtgoed. Is 't een goeie kerel?" Op dat oogenblik, zonder dat 'lij er wat aan doen kon, ineens, kwam dc ongelukki ge „stang" op in Jan's brein. „Ja, ja, sinjeur Dc Zwart", ontwei dde Hij, „ja, ja... als je vraagt, is 't oen goeie kerel, dan zog ik, ja... ja... hij is een goeie kerel, dat zeg ik; maar als je verder vraagt, wat moet ik dan zeggen do man is mot een ongeluk geboren". „Een ongeluk?" „Ja, ja... een ongeluk... en dat maakt het hem niet gemakkelijk hij is zoo doof als een pot, en als jo zachtjes cr ct .«em praat, begrijpt hij er geen woord van en dan wordt hij zoo woedend, zóó woedend' „O 1 maar men houdt er no^ c*<a alom op na", zeide De Zwart, „men kan zich wel' verstaanbaar maken, als men wat hebben' modt." „Wat. het hotol betreft", ging Jan vooit, „u kunt goen betere keus treffen, dat is uitstekend, goed van eten en drinken, ookj voor uw paarden, als u eens wilt komen, rijden". „Ja, ja, dat weet ik". H^t rijtuig reed voor. Jan riep twee knechts om verder den boel in orde te maken. „Wilt u binnenkomen vroeg Jam „Een oogenblikje, mijn jongen. Ik ben gewoon, ora eerst den stal te gaan kijken. Wanneer die proper is, kan ik gerust zijn.' Iedereen heeft rijn gewoonten"., Jan trad de gelagkamer binnen. „Nou", vroeg rijn baae, „wcut is 't voor een man?" „Een beste, een bovenst-beste, jammer..." „Jammer?" „Dat hij zoo doof ra als een „Is hij doof?" „Als ©en pot-, en waarneer je hem niet begrijpt, zwelt hij blauw op van woede^ Dan moet je hem rien, dat kan hjj niet v€c- dragen". „'t Is goud, dat jo mo waarschuwt," ber- nam baas Ligtgoed, „ik zal mijn stem van katoen geven, dat beloof ik je". Jan ging niet naai* de 9tallen, maar hij kroop op do vliering, om eens lekker uit te lachen over den „stang", dien hijj had „geleverd", en het flourig tooneeltje.' dat zich nu naar zijn verbeelding al ging afspelen. Baas Ligtgoed kwam bij de stallen aan op het oogenblik, dat mijnheer De Zwart' er uit kwam. Do hotelhouder nam rijn lieftoalligstem glimlach aan, om zijn nieuwen klant naar behooren te verwelkomen. Hij boog rich lichtelijk naar De Zwart, over en schreeuwde met zijn krachtige stem „Gooien dag, mijnheer De Zwart. Ik ben Ligtgoed, de waard". „Die doove menschen", dacht de kaas- koopman. ,,'t is allemaal hetzelfde, ze rijn allemaal bajig dat men zo niet verstaan kan. „Dag, mijnheer Ligtgoed. Ik bon blij, u te zien," 6chre>cuwde hij op rijn beurt tot den verbluften kaashandelaar. „Dat geeft al te kennen, dat hij doof is", peinsde de waard. Hij krijschte: „Heeft u eeD goede reis gehad T" „Ja „Stokdoof', dacht De Zwart, ,,'t Is niet, gemakkelijk, om met dien rnan oeD dege lijk gesprek gaande te houden". Beiden gingen zo voort met elkaar al lerlei opmerkingen in do ooren te schreeu wen. Do stalknechts deden niets dan lachen maar Jan lachte zich een bult; onmachtig van het lachen lag hij in 't stroo. Ligtgoed liet Do Zwart voortgaan en riep nu zoo luid als nooit te voren „Komt u binnen De Zwart schrok er van. Ongeduldig riep hij in Ligtgoed'e oor: „Ik boerijp u wel Ik ben xrfe* dool."

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1914 | | pagina 11