Al. D. j- Ken praatje over gladheid zal onze lezers wel interessecrcn. Hoe komt het, dat hij een zelfde tempe ratuur den öeuen keer de Straten droog biij- {■efi, terwijl men een andere maal van de gladheid bijna, niet gaan kan? Soms regent het bij een paar graden vorst, ma-af do we gen worden slechts nat; een paar dagen la ter dooit het geducht, het begint te regenen, en het water stolt, wanneer het met de aarde in aanraking komt; vóór men het weet, ont staat een gladheid van heb-ik-jou-daar. De stieouw zullen wij er maar buiten laten. An ders wordt het nog ingewikkelder. Wij zullen de vergohlliende soorten van gladheid nauwkeurig gaan onderscheiden. 1. Wanneer bet cenige dagen geregend heeft, zoodat de plassen op de straten staan, zullen deze bevriezen,, wanneer de thermo meter tot beneden het vriespunt daalt-. De regen houdt dan echter gewoonlijk op. De straten drogen snel. En wanneer het een paar dagen later echt aan het w-interen iB, be hoeft men voor gladheid niet bang te zijn, tenzij men over de bevroren plassen loopt. 2. Valt er nog regen, terwijl do tempera- tuur reeds benc-den het nulpunt gedaald is, dan zal in het algemeen de temperatuur van deze regendruppels eenigo graden hooger Jiggen. Zij hebben tijd, om naar de plassen •toe te stroomen of door de riolen weg te 'vloeien. Gedeeltelijk 2akt dit hemelwater in den bodem en het reetje verdampt. Dus heeft men hetzelfde als bij geval 1later zijn alleen de plassen bevroren; de straten 'zijn overigens uitstekend. 3. Valt er nog regen terwijl de tempera tuur reeds beneden het vriespunt gedaald is, !en ligt de temperatuur van deze regendrup pels niet boven het vriespunt, dan zullen zij, nadat zij op den grond gevallen zijn, )seer spoedig bevriezen, en de kans is groot-, dat de geheele weg ecnige dagen glad zal zijn. Men kan soms op zoo'n weg wel schaat senrijden. Valt de dooi in, dan is het- met de gladheid spoedig gedaan. Duurt de vorst voort, dan slijt het ijs wel van de straten. Als er ten minste veol over geloopen wordt. 1 4. Niet zelden gebeurt het, dat er na een vorstperiode regendruppels vallen, waarvan de temperatuur beneden het vriespunt ligt-. (Dit is dus als het ware een ijsregen. Haken deze onderkoelde druppels den bodem, dan j ^tollen zij. l>e wegen worden ontzettend j glad. Gelukkig is deze gladheid zelden Van 'langen duur. Immers de dooi zet voort, en ide ijsregen gaat spoedig over in een zacht, Voorjaarsachtig regentje. 6. Valt er na een vorstperiode regen, dan fcostaat er kans, dat do bodem nog bevroren is. Ook dan worden de straten glad. Men noemt het „kou uit den grond" ook wel „ijzel", hoewel hieronder ook iets anders Verstafin wordt. Blijft het een uurtje regenen, aan heeft de grond spoedig ai njn „kou" afgestaan, en de gladheid verdwijnt, 6. Ruige vorst kan ook gladheid veroorza ken. Zeer zelden vriezen eaht-et de straten wit. Meest wordt- het riugvtiöaèn waargeno men Lij het gras, de takken der hoornen (spe ciaal naaidbootaeri) en bruggen. Ruige vorst veronderstelt een groot vochtigheidsgehalte. Do temperatuur der lucht behoeft echter niet beneden het vriespunt te dalen. Ook bij een paar graden dooi heK>en wij meennalen fuige vorst waargenomen. De grassprietjes e. ai koelen echter, zooalu vanzelf Bpreekt, wel tot beneden hét vriespunt af. 7. Gaat regen, hagol en sneeuw vorst voor af, dan ontstaat er een brij, die niet zoo spoedig verdwijnt door „schoon'* water. De kans is dan groot, dat de poel bevriest. Ge volg: gladde straten. Wij herhalen: 1. geen gladde straten bijregen vóór vorst 2. geen gladde straten bijregen bij vorst. 3. wel gladde straten bijreguu vi,j ong. 0 gr. bij vorst. 4. wel gladde straten* 'bij ijsregen. 5. wel gladde str^tèh bijkou uit dan grond. 6. wel gladde straten bijruige vorst. 7. wel gladde straten bij: regen, hogèl en sneeuw Voor Vorst. Gladde straten kan dus zoowel op vorst alt op dooi wijzen. Het beste middel tegen gladheid ia nóg al tijd do rieze aseh. Maar de huismoederö, die van „heldere'' vestibules houden, vinden dio asch-methode een vinding uit den booze. Zij dwepen met zand. Zand doet ook wel lijn plicht, mits men niet met een te grof soort te doen heoft. Zout en pekel helpt afdoende mits men het good heeft neergestrooid. In Amerika heeft men nog allerlei andere middelen. Maar laten wij het maar met onze ouderwetsche pekel en onze smerige ftaeh houden. Die middelen zijn bovendien goed- kooper. Sterkte en gewócht van het haar vhn den roiensch* In een studie in do Zfcitschrift für Ëfchno- logie" over het hoofdhaar van 'Tasmaniers, deelt ds. Hans Friodenthal te gelijk höt een en ander mede over de stérkte? cn het- gewicht van het haar van den nlensch In het alge- tneen.. Het blanke ras bezit een bijzönder sterk en dik hoofdhaar; gemiddeld bedraagt die dikte 0.102 m M. Voof Chineezenhaur is hot ge middelde dikte-cijfer 0.Ó99 olM. en van den Japanees 0.105 m.M. Het haar van Indianen met 0.09 m.M. en van Heroro's 0.0S3 m. M. is veel fijner, maar toch grof, vergeleken met dat der Boschje-smannen, hetwelk niet dikker is daD 0.0773 hlM. Het record van fijn haar wordt aangetroffen oij Egyptische mum mies met 0.073 a. 0.07-4 m.M. en bij de Austrao lische inboorlingen met 0.O6G m. M. Al dezej gemiddelden zijn gemiddelden van maxi- tnaalwaarden. Aanmerkelijk grover dan het hoofdkaap rijn de baardharen van den Europeaan, cü^ gemiddeld 0.150 m.M. dik zijn, d.i. vrij wat^ dikker dan het haar der huid van den Chimi pansee, hebwel 0.135 m. M. dik is. Evenals de dikte, zoo toont ook het ge-j wioht vari heit hoofdhaar bij de verschillen-) de menschenrasscn groot 'Verschil. Bij den Europeaan weegt bet haar per c.Mi lengbq gemiddeld 54 millioenste gram. Even zwaan is ongeveer 't hoofdhaar van 'n Peruaanschj Indiaan en een neger uit Kameroen, waar per c. M. lengte een gewicht van 57j en 60 millioenste gram is geconstateerd. Zeer zwaar, namelijk 96 milhoenste gram^ is het Chineeaenhaar. In d!e jeugd is het haar meestal fijner; dan in den ouderdom. Als uiterste grenzen per c.M. haargewioht zijn gevonden 39 en 115 millioenste gram. Een haar von 1 Meteij lengte weegt gemiddeld 6 A 6 milligram] -Veel zwaarder dn.n het hoofdhaar is bij Uei^ Europeaan het z. g. huid of terminaal haar,; bijv. het haar van den baard. Zoo wogen bijj een 40-jarigen Europeaan de bav.*dharen per C.M. 17a5 millioenste gram, dus 3ng-^ ▼eer driemaal zoo zwaar als het hoofdhaar.] Ten gevolge van aanzienlijke verschillen] Zou men in de meeste gevallen, zelfs al, stonden slechte kleine stukjes haar ter be^ schikking, kunnen bepalen, of dit 'haar of* komstig is van het hoofd dan wel van an-, diere doelen van het lichaam; een omstandig^ heid die van beteekenis kan zijn bij een ge-i rechtelijk geneeskundig onderzoek. Even wel treft men deze verschillen hoofdzakelijk aan bij het haar van Europeanenbij buitett Europeesche rassen is het versohil in go~j wicht tussohen hoofdhaar en terminaalhaaij vrij klein of ontbreekt ten ©enenmale. De waarde van de soep bij de schoolvoeding. De art» A van Voorthuysen schreef fa9) het „Tijdschrift v. Geneeek." In Duitschland Wordt op vele plaatsen!] aan kinderen, die thuis onvoldoende wor-j ddr gevoed, op sohoo) 's morgens 4 Liteï| melk gegeven. A Epplen zot in „DaSj Böhulkind, Führer durch die Ausst-ellungj des natur-historischen Schulmuseums den Stadt Neukölln", de wenschelijkheid uit-! een dit glas melk te vervangen door eeaj bord soep. Hij betoogt, dat zonder meet] kosten eén spijs kan worden verstrekt,! die veel hooger voedingswaarde heeft enl daarenboven het voordeel bezdt een grooj ter gehalte aan zouten en extractiefstof-] fen te bevatten. De schrijver wijst op dej belangrijke werking der extractiefstoffenl bij de voeding, omdat zij de afscheiding] der verteringssappen bevorderen. De groote beteekenis van deze licht prik kelende Werking wordt o.a. bewezen door proeven van Schroeder, die bij de kunst-1 matige voeding van een krankzinnige re-] gelmatig het gewicht zag toenemen, wan-, neer èxtractiefstoffen werden toegevoegd,' en stilstand of achteruitgang van het ge-] wicht waarnam, als deze stoffen werden weggelaten. Het is de bedoattng, dat er soep wordtj gegeten, die bestaat uit bouillon, waaraan] bepaalde meelsoorten (van rijst, haver,, erwten, bootien of linzen) rijn toegevoegd.; Epplen legt er den nadruk op, dat het! üleel zeer fijü gemalen moet rijn, opdat de] Vertering zoo volledig mogelijk zal kun nen plaats hebben. De bereiding van de soep is tegenwoor-, dig geen bezwaar meer, nu de industrie; söepta-bletten in den handel heeft ge-, bracht, die slechts korten tijd met een' bepaalde hoeveelheid water behoeven te, Worden gekookt. Het artikel heeft ook voor ons eenige waarde, ofschoon in ons land bijna alleen eeö middagmaal aan de schoolkinderen wordt verstrekt. De wenk om bij de school-; voeding meer dan tot nu toe gebruik te maken van extractiefstoffen. kan worden ter harte genomen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1914 | | pagina 17