FEUILLETON.
Hos Bominipe zich wrsskts.
zijn meesteres hem niet langer wilde hou
den.
,,Ik was niet met opzet zoo ondeugend",
«ei Kleintje op verontschuldigenden toon
„maar ik vergat dikwijls, dat ik niet in het
bosch woonde, en deed dan dikwijls din
gen, waardoor ik mijn meesteres boos
maakte. Soms gaven zei mij een kopje
thee, dat ik niet wou opdrinken, omdat
het te heet of niet zoet genoeg was, dan
gooide ik kopje en schoteltje op den
grond en vloog op de tafel, om te zien,
of ik lekkerder thee kon krijgen. Dan was
iedereen zoo boos op mij, alsof er ik weet
niet wat gebeurd was. Er was alleen
maar een donkere plek op het karpet.
Op een anderen keer sprong ik een
oude dame op haar schouder en trok haar
een leelijk zwart ding uit het haar om het
zelf aan te doen. De oude dame viel bijna
flauw van schrik en boosheid en mijn
meesteres zond mij naar de keuken. Dat
kon mij niet veel schelen, omdat daar een
alleraardigst katje was, waarmee ik graag
gespeeld had, als zijn moeder er niets
op tegen gehad had. Op dien dag was
zijn moeder juist uit, ik maakte van die
gelegenheid gebruik om het katje mee te
nemen bovenop een hooge kast, waar de
oude niet bij kon komen, als zij thuis
kwam. Maar er was toch niet veel aardigs
aan. Het katje kon niet eens zijn oogen
open doen en schreeuwde aldoor „miauw".
Ik liet het op de kast liggen en sprong
er af, toen begon het nog harder te miau
wen. Eindelijk kwam de oude kat thuis,
en zij miauwde ook, omdat zij haar klein
tje niet vond. De meid werd ook boos, om
dat zij de trap moest halen, om het katje
van de kast af te halen. Waarom was het
er ook niet afgesprongen.
Het laatste wat ik deed, maakte hen
zoo boos, dat ik weggezonden werd. Ik ge
loof niet, dat mijn meester veel van mij
hield, want, hoewel hij lachte om mijn
guitenstreken, zooals hij ze noemde, mocht
ik nooit in zijn kamer komen en ik zou
er juist zoo graag eens geweest zijn, om
dat er zooveel was om mee te spelen.
Ik had een lekke»* warm bed in zijn bi
bliotheek, die uitkwam in de studeerka
mer, maar toch sliep ik er niet graag, om
dat ik er altijd werd vastgelegd aan een
pilaar, die in het midden stond en ik
hield er niet van, ergens aan vast te zit
ten.
Op zekeren nacht voelde ik, dat de
meid tot mijn groot genoegen den hals
band niet vast genoeg had aangetrokken,
8 Slot. -
Wat komt de lading er nu op aan als de
jongen ten minste maar gered is l" riep
baas Dusorbier steeds opgewonden.
Maar als hij nu gemeend had, dat zijn jon
gen voor goed van passie voor het varen
genezen was, dan had hij het toch mis!
Dominique was juist zóó aangelegd, dat
hij de fortuin zou willen verzoeken in zoo'n
'geval. Hij ontmoette toevallig een carga
door die hem het noodige geld voorschoot
om een tweede reis te ondernemen en die
hem daarna inscheepte op een boot naar
Portugal en de Azoren. Dezen keer lukte
de tocht beter en de koppige kleine koop
man won wel degelijk een groote som gelds.
Op dergelijke wijzen bezocht hij haast alle
landen van Europa en van Midden-Azië.
Hij ontkwam steeds aan alle zeeschuimers,
rooftochten en aan alle stormen. Bovendien
zat er nwaarlijk een goede handelsgeest in,
anders had hij het in tien jaar niet zoo ver
gebracht, dat hij een bijna vorstelijk kapi
taal had bijeengegaard. Hij bezat nu vier
schepen, een reuzenhuis te Marseille, een
villa nog ergens buiten en veel goud in de
brandkast.
Tot zijn spijt kon hij zelf nu niet meer
mee uit varen, want hij moest zijn zaken
administrateeren. Toch woonde hij nog altijd
in persoon de bevrachting en het uitzeilen
zijner schepen bij.
Op zekeren dag bevond bij zich op dek j
van d© „Délivrance", die hij naar Cartha- j
zoodat ik hem over mijn kop kou schuiven.
Het raam van de bibliotheek stond open,
ik klom er uit en at de' lekkere druiven
op, die langs dc ramen groeiden en waar
naar ik al zoo dikwijls verlangd had. Ik
ging toen naar de studeerkamer, waarvan
't raam ook open stond en viel in mijn
meesters stoel in slaap.
Toen de meid den volgenden morgen de
kamer kwam aanvegen, vond zij mij daar
en vertelde het aan mijn meester. Toen
was het voor goed uit en ik werd wegge
bracht."
Jokko had medelijden met zijn vriendje,
dat zich nu veel opgciuchter en vroolijker
voelde. Jokko kraakte toen de mooiste
Dootjes en gaf de lekkertje stukjes be
schuit aan zijn verstooten vriendje. Een
paar dagen later was Kleintje even vroo-
lijk als zijn zwarte kameraadje, en zag
nu in, dat geliefd te worden nog pretti
ger was dan vrij te zijn, en dat het leven
in een kooi met een vriend naast zich veel
gelukkiger was, dan het leven in een groot
huis, waar niemand om hem gaf. 's Avonds
als hij Jokko's arm om zijn hals voelde,
was Kleintje al zijn verdriet vergeten en
was volmaakt gelukkig.
HET TOORNüLAVIióB.
Een paar honderd jaar geleden, in 1633,
trok de kermis van St.-Germain, dicht bij
Parijs, nog meer bezoekers dan gewoonlijk,
want het gerucht had zich verspreid, clat
een organist uit Troyes, Raisin gehceten,
een wonderklavier aan het publiek ver
toonde. Raisins tent stond te midden der
andere en onderscheidde zich daarvan door
grooten eenvoud. Niets anders dan een
reuzenplakaat stond op den voorwand aan
geplakt, maar toch stroomde het den hec-
lcn dag bezoekers. Op een verhevenheid
stond het spinet (een instrument, dat iets
had van onze tegenwoordige vleugelpiano's.
Het was keurig wit geschilderd met roze en
lichtblauwe bloempjes versierd, het was
echter dubbel zoo lang dan andere spinet
ten.
Meester Raisin was echter geen gewoon
kermisvertooner, maar een werkelijk musi
cus. Heel ernstig gaf hij uitleg van de ver
schillende uitvoeringen, die zeer de aan
dacht van de toehoorders trokken. Hij
stapte deftig op het podium, maakte een
deftige buiging voor het publick en klapte
driemaal in de handen. Op dit teeken kwa
men twee alleraardigste kinderen te voor-
gene zond en die dan den volgenden dag on
der zeil zou gaan naar het Zwarte Wereld
deel.
Nadat hij dit sohip dus ook weer aan een
duchtig onderzoek had onderworpen, riep
hij een van die ranke roeibootjes aan, die
hem weer aan wal roeide. Er zijn te Marseil
le tal van arme luidjes, die van dien pas
sagiersvaart bestaan. Nadzit Dominique nog
wat op had gezocht in zijn notitieboek, keek
hij eens even een ouden schipper aan en
dacht bij zichzelve:
,,Hé, dat gezicht ken ik. Maar toch kan
ik het zoo niet thuis brengen l"
,,Zeg vriendje", vToeg hij, „hoe heet je
eigenlijk wen"
„Bourdon."
„Juist... Je hebt bij de Martiques ge
diend, hè?"
/Ja, gedurende een kwart eeuw."
„O ja; daar heb je het nul Je gezicht
kwam mij bekend voor Ik herinner mij nog,
dat de menochen in onze buurt spraken, van
„Zoo trouw ah? Bourdon" Ja, ja; ik heb
je dikwijls genoeg gezien als je inkoopen
ging doen voor den maal1#jd. Dan maakte
je in het voorbijgaan dikwijls een praatje
met mijn vader, den ouden Dusorbier!"
,,Ha, ha U is dus de kleine Dominique,
zal ik maar zeggen?... Geen wonder, dat ik
U dan ook niet herkende; want wat is U
deftig en rijk geworden".
„Ja, dat gaat nog al vrij wel. En hoe
staat het met de familie Martique?"
„Die zijn er niet meer! Allemaal dood,
behalve de jongeheer, of die misschien ook",
antwoordde do oude man met tranen in de
oogen.
schijn gingen voor het instrument zitten en
begonnen te spelen. Het was alleraardigst
om te zien, hoe vlug hun vingertjes over de
toetsen gleden en hoe uitstekend hun sa
menspel was De toeschouwers klapten vol,
geestdrift in de handen. Maar dat alles was
nog maar een inleiding. Toen het stuk uit:
was, zoi meester Raisin„Heeren en da
mes, nu zal liet spinet geheel alleen het
stuk ten gehoore brengen, dat de kinderen
gespeeld hebben
De kleintjes bleven toen onbeweeglijk
zitten met de handjes in de hoogte, terwijl
de toeschouwers tot hun groote verbazing
met zichzelf en met een groote nauwkeu
righeid hetzelfde stuk hoorden spelen.
Maar een andere verrassing wachtte de toe
schouwers meestor Raisin gaf den kinde
ren een teeken het podium te verlaten en
stond toen alleen tegenover het instru
ment.
Een angstige stilte heerschte er gedu-,
rende eenige tijd in de tent, ieder scheen
te voelen, dat er nu iets heel vreemds zou
gebeuren. De organist hief de hand op en
beval het instrument een stuk te spelen
en dadelijk weerklonk er een mooi lied,
zeer goed in de maat voorgedragen. Dat
lied werd door allerlei gedeelten uit
opera's en door bekende danswijzen ge
volgd. Menigeen, die bijgeloovig was, ver
liet vol schrik do tont.
lederen dag kon Raisin tevreden zijn
over het bezoek der kermisgangers en hij
maakte dus goede zaken. Op zekeren avond,
toen hij zijn afscheidsvoorstelling had gege
ven, telde hij verheugd zijn geld na en ver
langde er al naar morgen vroeg naar zijn
land terug te keeren. Daar hoorde hij
iemand aan den ingang der tent rammelen.
Hij deed het deurtje open en zag een of
ficier voor zich staan.
„Meester Raisin, ik kom u uit naam van
den Koning mcedoelen, dat u hedenavond
om negen uur in het paleis verwacht wordt
met het spinet en uw beide kinderen."
De officier keerde zich om en liet Ralsin
ten hoogste verbluft achter. Het was, alsof
hij bevreesd was over iets en zijn geweten
niet heel zuiver was. Maar hij moest ge
hoorzamen.
Op het voorgeschreven uur stond de or
ganist met een kar voor hot paleis en spoe
dig kwamen bedienden het spinet halen om-
het naar de salons van de Koningin te bren
gen, waar Lodcwijk XIV ter eere van zijn
gemalin een voorstelling met het wonder
klavier wilde geven.
In het salon waren alleen de familiolo-
Eq ben jij dan nu sinds dien schipper?"
„Dat zal ik U eens vertellen, mijnheer:
Op zijn sterfbed had de oude heer tot
zijn zoon gesproken Ik laat je Bourdon na.
Dat is al mijn bezit. Mai'houd dien trou-
wen kerel in waarde! Jongeheer Eloy heeft
zich daaraan gehouden en nam mij overal
mee naar toe, naar don Senegal, naar de
Antillsn, naar Canada, overal I Ik diende
hem ale knecht."
„Ik diende hem? Is hij er dan niet meer
„Och, dat was missohien beter voor hem!"
„Hoe heb ik het nu? Wat doet hij dan?
„Hij is slaaf in Algiers."
„Wat een ellendel"
„Ja, stel U voor mijnheer: denaelfden dag.
dat mijn jonge meester gepromoveerd werd
tot kapitein, (we waren toen cboht bij ©en.
station der Balearon) droeg zijn admiraal,
hem op, om een verzegeld document naar'
Frankrijk over te brengen. Zoo waren we'
dus op een klein bootje ingescheept met,
een bemanning van achttien koppen en
t^ee kanonnen..."
De rest kan ik wel raden. Jullie zijt toen
in handen gevallen van een vloot Algerijn-
sche zeeroovers. Je hebt je natuurlijk heel'
moedig gedragen, maar tegen een over
macht valt niet te strijden en dus..."
„Ja, moedig! Als U mijnheer Eloy eens,
gezien had, die streed als een leeuw 1 Maar
we worden ingewikkeld als een pakje goed,
onder in het schip gegooid en verkocht als
I lastdieren."
„Maar jij bent toch althans ontkomen?
„Ik ontsnapt? Daoht U, dat ik heuech
maar zoo zonder eenig gewetensbezwaar
zou heengaan en mijn goeden meester dan in