13e Vloo,
„Foeihoor ik den tot critiseeren
licht geneigden lezer uitroepen, als hij het
opschrift boven dit verhaal ziet.
Ik laat mij echter door dat „Foei" niet
afschrikken, wa-nt ik heb zeer goede gron
den, mij juist met dit onderwerp bozig to
houden. Is niet de vloo dat dier, hetwelk
ons veel nader staat dan hond, kat en an
dere huisdieren Bovendien heeft ge
noemd dier zelfs toegang tot hofkringen,
rooals ons een bekend gedicht helder en
duidelijk leert„Er was eens een koning,
die had een groote vloo".
Wij behoeven ons dus volstrekt niet
▼oor dit dier te schamen en mogen er ons
gerust mee bezig houden.
Op mijn reizen door Polen, Servië,
Spanje en Turkije had ik iederen nacht ge
legenheid, mij ingaand met het geslacht
„Pulex" bezig te houden. Ik leerde daar
bij de volkomen onschadelijkheid van de
leden dier familie kennen en achtte het
dientengevolge mijn plicht, een lans voor
hen te breken, om gruwelijke moorden op
groote aohaal en zoo mogelijk het algeheel
uitsterven dezer onschuldige zuigdieren te
voorkomen.
Willen we een levende vloo beschou
wen, dan moeten wo daarbij vlug te werk
gaan, want zij is geen vriendin van lange
beschouwingen. In Europa is zij wel het
eenige roofdier, dat de menschen aanvalt,
en met behulp van haar lenige pooten
vindt zij overal eon goed heenkomen.
Had de vloo een grootte, die in over
eenstemming was met haar kracht, dan
zou niet dc mensoh, doch zij de „heer" der
schepping zijn. Reeds thans zijn de vlooieo
zich hun kracht bewust en vrees is hun
vreemd. Zij verijdelen alle afsluitingsmaat
regelen en vinden zelfs toegang tot de
hoogste kringen, en of hun slachtoffer rood
of blauw bloed heeft., is hun volkomen on
verschillig. Dat zij het nu juist op ons
bloed gemunt hebben, mag men hun niet
zeer kwalijk nemendaartegenover staat,
dat men in hun tegenwoordigheid het sap
pigste gebraad kan laten liggen, zonder
dat zij er aan knabbelen.
Meer nog dan op mijn reizen leerde ik
de vlooien kennen door overneming van
een vlooientheater. Een kennis van mij,
de eigenaar van dezen vlooienmuzentem-
pel, was mij 50 gulden schuldig. Daar hij
grootere sprongen maakte dan zijn arfci*-
ten, ging de onderneming spoedig op do
flesch.
Hij liet alles in den steek en vloo d.
De overige schuldeischers hadden reeds op
alles beslag gelegd en voor mij bloven al
leen de artisten.
Ik opende nu een nieuw theater en
noemde het Vloora. Het ensemble bestond
uit twaalf zeer goede krachten, die alle
bij beroemde tooneelspelers gevangen wa
ren en dus zuiver kunstcnaar9bloed in
hun aderen hadden. Het best gelukte ons
„Nachtasyl", omdat mijn artisten de
plaats der behandeling bijzonder aantrok.
Ook opera's van Vlootow slaagden en
voor „Fidelio" bezat ik een prachtigen
Vloorestan. Bij groote kijkstukken bezorg
de mij de waard uit „De zwarte Poedel"
altijd het benoodigde aantal figuranten.
Ongelukkiger wijze verstoorde de licht
zinnigheid van eenige artisten mijn geluk.
Bij een middagvoorstelling ging mijn jeune
premier er met een kin der juffrouw van
door, en kort daarna verdween ook mijn
komiek met mijn moederrol. Ik maakte
mijn verlies in alle kranten bekend en bo
vendien loofde ik een belooning van twee
kwartjes uit voor den eerlijken terugbren
ger der vluchtelingen. Nooit had ik go-
dacht, dat te Leiden, waar het incident
plaats had, zooveel eerlijke menschen
woonden, want binnen een week kwamen
meer dan duizend personen bij mij, ieder
met twee vlooien voorzien. Helaas waren
de goede lieden slachtoffers geworden van
oen vergissing, want mijn vluchtelingen
waren er niet bijdientengevolge kon ik
geen hunner de belooning uitbetalen. Uit
pure goedigheid liet men echter de mee
gebrachte diertjes in mijn woning achter,
zoodat ik mij ten slotte tegenover de
vlooien sterk in de minderheid bevond. Ik
verbrak daarom het contract met de mij
trouw gebleven artisten on vlood bij
nacht en donkere maan naar een afgele
gen stadswijk.
Verscheidene mijner getrouwen koester
den echter zulk een liefde voor mij, dat
zij mij ook daarheen volgden, en als zij
niet gestorven zijn, heb ik ze op het oogen-
blik nog.
Be Berlijnsclie
Porselein-Industrie.
Juist in dezen tijd viert de Berlijnsche
porselein-industrie onder groote feestelijk
heden haar 150-jarig bestaan. In die jaren
is deze industrie tot een bloei gekomen,
dien men haar vroeger niet had toegedacht.
Zij heeft toch te kampen gehad met een
groot aantal moeilijkheden, die dikwerf on
overkomelijk sclienen, en verscheidene ma
len mislukten de pogingen om de industrie
te vestigen geheel en al, doordat men het
goede recept van de samenstelling niet
bleek te bezitten.
De stiohter van de Berlijnsche porselein-
industrie is Froderik de Groote geweest.
Zijn liefde voor het nieuwste pnufje van
den Rococo, hot porselein, werd een ware
hartstocht. Van zijn moeder had hij ver
schillende porseleinen voorwerpen geërfd,
en Frederik was zoo ingenomen met dezo
sohoone stof, dat hij reeds dadelijk na zijn
troonsbestijging zich ernstig bezig hield met
de gedachte, zelf een porseleinfabriek te
atiohten. Hij verleende deswege veel steun
aan den scheikundige, professor Jokann
Heinrich Pott die in 1742 een porsolein
wist samen te stellen, dat evenwel van zeer
minderwaardige kwaliteit was. Toen Fre
derik in den tweeden Silezischen oorlog in
Meiszen kwam, welke plaats hij had ver
overd en waar de porselein-industrie, zoo
als men weet, op een zeer hoog peil staat,
verheugde hij zich buitengewoon over do
daar aan porselein veroverde schatten en
hij stuurde voor 100,000 Thaler porselein
naar Berlijn. Hij nam uit Meiszen twee zoor
handige arbeiders mede, die de zorgvuldig
geheim gehouden samenstelling van het
porselein kenden", maar het gelukte ook met
deze lieden niet, goed porselein te maken.
In 1740 mislukte een plan van generaal Von
Rothenburg, die twee porseloinfabrikanten
uit Parijs liet overkomen. In 1751 werd
aan den fabrikant Wegely verlof gegeven
een fabriek op te richten. Deze fabrikant
kreeg een groot gebouw te Berlijn, waar hij
een fraai ingerichte werkplaats vestigde.
Het geheim voor da porselein-bereiding
had deze heer weten ta verkrijgen uit
Höchst, van waar hij ook verscheidene han-
digo werklieden liet overkomen. Deze proef
van Wegely mislukte niet geheel en al.
Hij maakt® vrij good porselein, dat een
groote gelijkenis heeft met het fabrikaat
van de beroemde Saksische fabriek te Meis
zen, zoodat men dan ook vast gelooft, dat
hij ook in het bezit was van het recept van
hc^ Saksische porsolein.
Toen de Koning bij het uitbreken van
den 7-jarigen oorlog Saksen bezet hield,
heeft Wegely zich naar alle waarschijnlijk
heid nauwkeurig op de hoogte gesteld van
de werkwijze, welke in Meiszen werd ge
volgd, want hij reisde zelf daarheen om een
studie te maken van de Saksische industrie.
Bij den KoniDg evenwel vond hij weinig on
dersteuning. Frederik was niet erg inge
nomen met zijn wijze van optreden om de
recepten in handen te krijgen en meende,
wat hij hem dan ook zoide, dat hij geen vol
doende verstand van de zaak had. Wegely
kon dus het werk niet volhouden en in 1757
moest hij zijn fabriek sluiten. Ondanks al
deze tegenspoeden kon Frederik toch niet
geheel en al zijn lievelingsplan opgeven en
toen dan ook een werkelijk knap en ver
standig koopman zich voor de zaak ging in
teresseeren, was hij dadelijk weer vuur en
vlam voor de nieuwe stichtig. De man, die
dan een einde maakte aan de porselein-
misère, was de koopman Johann Gotzkows-
ky. Deze koopman heeft zich een geschied
kundige beroemdheid wetoa t© verwerven,
onder meer door zijn hooghartig en beslist
optreden in de dagen van den Russisch-Ooa-
tenrijkschen inval, toen hij zijn medebur
gers voor veel schade, die de vijand sou
hebben bezorgd, wist to behoeden.
Van veel moer belang is evenwel zijn op
treden in zaken over het algemeen geweest.
Vooral waar hij de man is geweest, die een
zaak, welke reeds eenige malen had schip
breuk geleden en door velen voor onuitvoer
baar werd gehouden, tot een prachtig ein
de wist te brengen. Niet ten onrechte heeft
men dezen Gotszkowsky wol genoemd „do
koopman van Frederik den Grooten". Hij
is een der beste kooplieden geweest, die de
tijden hebben gekend, en Berlijn heeft aan
zijn initiatief en aan zijn doorzicht den bloei
van een belangrijke industrie te danken.
Verscheidene malen heeft hij zich ingelaten
met speculaties van al te grooten opzet,
die hem den ondergang nabij brachten,
maar zijn groote verdienste ligt in de uit
nemende manier, waarop hij de ideeën van
den Koning ontwikkelde en tot uitvoer
bracht.
Toen Gotzkowsky in 1760 den Koning
bezocht, toen deze in Meiszen vertoefde,
liet Frederik hem prachtig Saksisch por-
eelein zien en vol afgunst gaf hij het ver
langen te kennen, zulk porsolein ook in
eigen land te kunnen produceeren. Dat
was een wenk, dien de handige koopman
ter harte nam. Hij wist de tecbniker van
de fabriek van Wegely, Roichkard, te be
praten, hij nam hem in dionst en kocht van
hem voor 4000 Thalers de geheimen van het
fabrikaat. Verder nam hij goede schilders,
bekwame modelleurs en scheikundigen in
dienst, welke hij uit Meiszen liet komen,
en hij richtte ©en fabriek op in d© Leipzi-
ger Str&sse te Berlijn, waar ziek nog ©en
magazijn bevindt.
Toen de vrede in het land was hersteld,
was de fabriek reeds in volle actie. Er wa
ren 150 arbeiders aan het werk, terwijl men
2 groote stookevens had. Intusachen was in
dien tijd dc financieel© toestand van den
bezitter allesbehalve roodkleurig. In de wis
selvallige tijden van den oorlog bad hij zich
ingelaten met groote speculaties, dio ver
keerd voor hem waren uitgeloopen, en
toon hij de porselein-industrie aanpakte
©n de fabriek installeerde, bezat hij geen
rooden duit. Zoo kwam het dan ook, dat
hij in 1763 werd bankroet verklaard en de
fabriek van do hand moest doen. Gelukkig
voor hem, had hij intusschen bowezon, dat
hij nu werkelijk esn goed middel had ge
vonden en daar aijn porselein dus good
was, aarzelde de Koning niet, de zoo goed
opgezette onderneming van hem over t©
nemen. D© Koning betaalde daarvoor
225,006 Thaler, wat volgens de deskundigen
moer dan 3-maal de eigenlijke waard® van
de fabriek was. Hoewel Frederik dat ge
weten moet hobben, deerde het hem niet.
Hij was veel te blij, dat hij nu eindelijk zijn
doel had bereikt en in eigen land goed en
fraai porselein kon vervaardigen. Zelfs
hield hij het Berlijasoho product voor bo
ter en mooier dan dat van Meision. Hijzelf
hield het opper-toezieht over de zaak en
iedere maand moest hem een nauwkeurig
verslag worden gedaan van den toestand
van do industrie. Als hij van Potsdam to
Berlijn kwam, was een van zijn liefste gan
gen naar de meer en meer tot bloei komen
de fabriek. Hij zorgde daarvoor mot eon bij-,
zondere liefde, beschouwde de industrie als.
een achterlijk kind, dat hem vioeger heel
wat moeite had gekost, en dat, dank zij zijn
voortdurende zorg en zijn goedo opvoeding
was opgegroeid tot een gezond en krachtig
mennek.
Het spoorwegnet van Engelscli-Iniiig.
Volgens de „Times" werden in 1912 in
Eng. Indië 668 mijlen (1008 K M.) spoorweg
in gebruik genomen, wat het gwieele spoor
wegnet op een lengte van 53,574 K.M.
brengt. Op 31 Dec. 1012 waren er verder
3923 K.M. in aanleg. In 1912 werden
417,230,000 passagiers vervoerd, tegen
389,860,000 in 1911. De netto-opbrengst be
droeg 68,630,000 gulden. 78,470,000 ton goe
deren werden vervoerd, dat ia 7,21 millioen
ton meer dan in 19 LU