Niet altyd zijn öroomen. bedrog.
Twee kleine Ondeugden.
FEUILLETON.
Iii liet Bosch, verdwaald.
van een goeden uitslag. Al zijn gedachten
en bijna al zijn tijd gaf hij aan het groote
werk, dat hij ter hand had genomen. Zijn
taak ging langzamerhand achteruit en hij
gebruikte zijn spaargeld, om grondstoffen
voor aan te koopen en-om ze in elkaar te
zettenhij geraakte weldra in de grootste
armoede.
Zijn vrouw wees hem op wat zij zijn
dwaasheid noemdemaar alles tevergeefs
en eens op een dag brak zij eeu van zijn
modellen, die zij beschouwde als de oor
zaak van hun armoede. Zoo iets was meer
dan Arkroright verdragen kon en zij
scheidden.
In 1768 had Arkroright het model van
een spinmaehine voor katoen gereed ge
maakt. Op dat oogenblik bezat hij bijna
niets meer en liep in lompen rond.
Bij gelegenheid van een verkiezing moest
de partij, waarvoor hij moest kiezeD, bcm
van een pak fatsoenlijke kleeren voorzien,
▼óór hij zich bij de stembus kon verton
nen. Hij kreeg verlof om zijn machine
op te stellen in een lokaal, dat bij de
„Free Grannar Schoor' behoorde; maar
daar hij bang was voor vijandelijkheden
.▼an de zijde der wevers, vond hij het
geraden, Lancashire te verlaten en naar
Nottingham te gaan.
Daar hij geen geld en geen vrienlen
bezat, was het een heel moeilijk iets voor
hem, om iemand te vinden, die hem steun
kon verleenen bij een onderneming, die
door iedereen toen als hopeloos beschouwJ
werd.
Eindelijk slaagde hij er in de heeren
Need en Strutt, kousenwevers in Notting
ham, van de waarde van zijn uitvinding
te overtuigen en haalde hen over om een
vennootschap met hem aan te gaan. In
1769 nam hij een patent op het spinnewiel,
als de uitvinder er van en er werd een
weverij, gedreven door paardekfachten, p-
gericht om op deze nieuwe machine ka
toen te spinnen.
In een paar jaar was het welslagen van
Arkroright's uitvindng met zekerheid aan
getoond. Alle fabrikanten stelden er een
groot belang in en Arkroright oogstte nu
den dank in voor allen arbeid en het ge
vaar, dat hij geloopen had van zijn pa
tentrechten beroofd te worden.
Behalve dat de mededingers probeerden
hem te bedriegen, deden zij hun best de
garens, die hij spon, verdacht te maken,
hoewel ze veel beter waren dan de soorten
die zij vervaardigden. Arkroright gebruik
te het garen om kousen en katoenen goe
deren te weven, hetgeen hem groot voor
deel aanbracht. Gedurende de eerste vijf
jaren bracht de weverij hem weinig of
geen voordeel aan, maar na dien tijd van
tegenspoed, dien hij dapper wist te trot-
seeren, ging het hem meer voor den wind.
Hij stierf in 1792 en liet een fortuin van
ongeveer een half millioen pond sterling na.
Een bijzondere Echo.
In een gezelschap- sprak men eens over
wonderbare echo's. Een heer verklaarde
stoutweg, dat hij in zijn park een echo
had, die twaalfmaal de woorden her
haalde, welke men sprak. Daar men dit
niet gelooven wilde, werd onze vriend
kwaad en omdat ieder met hem spotte,
noodigde hij zijn toehoorders uit, den vol
genden dag bij hem te komen dineeren.
Hij beloofde hun, te zullen bewijzen, dat
hij niet overdreef.
Toen hij teruggekeerd was, was hij zeer
verlegen. Ten eerste was zijn park, als
men het dien naam kon geven, zeer klein
en ten tweede was er niet de minste echo.
Hij nam zijn toevlucht tot een list: hij zou
zijn tuinman in een boschje, dat achter in.
zijn tuintje groeide, verbergen en hem op
't hart drukken, twaalfmaal en op ver
schillende tonen de woorden te herhalen,
die men hem zou toevoegen. Da tuinman
beloofde, te zullen doen, wat zijn meester
vereischte.
Den volgenden dag begaf het gezelschap
zich na het diner in den tuin om de ver
maarde echo te hooren. Do heer des hui
zes deed weldra zijn gasten stilstaan en
verzocht hun de proef eens te nemen. Een
van hen noodigt hem evenwel uit, te be
ginnen, omdat hii' er beter van op de
hoogte is. Toen riep onze man met ver
vaarlijke stem uit:
,,Pieter. ben je daar?"
„Ja, manheer, al meer dan een half
uur, antwoordde de echo
Koning Crcsus zag in het jaar 550 v. O.
in con droom zijn zoon Atys onder een
moordstaal vallen. Dientengevolge stelde
hij al zijn vaderlijke teederheid in het
werk, om het wrecdc ongeluk, dat hem
bedreigde, af te wenden. Maar, zooals de
beschouwingen van die dagen luiddenhet
onvermijdelijke moest nu eeftmaal gebeu
ren.
Een reusachtig wild zwijn verwoeste de
velden van Lydië. Atys nam deel aan de
jacht en zijn vader, die slechts het staal
van een moordenaar duchtte, had vrij tjóe-
gesreven aan die sport.
Daar de jagers nu echter in de grootste
haast het neergevelde monster doodden,
keerde zich één hunner landen en trof den
ongelukkigen Prins doodolijk.
Hans Overs was ontevreden. Hij wou
zoo graag naar de pier gaan, waar er een
poppekast vertoond werd. Maar broertje
moest rustig slapen, dus hij moest maar
zoet een kuil graven.
Daar hoor.de hij een kinderwagen door
het zand en de schelpen knarsen. Hij
keerde zich om en zag een kinderjuffrouw,
een wagen en een klein meisjo er naast.
Het kleine meisje bleef stil staan bij Hans
en keek aandachtig naaf zijn werk.
„Wat een mooi kasteel!" zei zij opeens
„zou jc niot een vlag willen hebben?"
„Ik heb er geen", zei Hans kortaf.
Het kleine meisje, dat Willy Horen
heette, haalde haastig iets roods uit haar
zak.
„Dat is een jurkje van mijn pop!"
„Dat is leuk van je", sprak Hans. „Ik
wou, dat je mijn zusje was. Ik verlangde
zoo naar een zusje en ik heb een broertje
gekregen. Dat was niets aardig!"
„Hoe grappig!" hernam Willy, „ik ver
langde zoo naar een broertje en ik heb
een zusje gekregen".
„Jammer, dat wij niet ruilen kunnen",
zei Hans.
Een eindje verderop zaten de twee kin
derjuffrouwen ieder met een wagen voor
zich te babbelen, terwijl Hans en Willy
samen speelden.
„Kom, Hans", zei juf oindclijk, „nu
moeten wij naar huis. gaan".
„Mogen wij morgen weer hier samen
spelen? Wij gaan dan een groot kasteel'
bouwen en ik heb Willy beloofd mijn sol
daten mee te brengen".
De kinderjuffrouwen vonden het heel
prettig, dat de kinderen zulke goede!
vriendjes waren geworden en beloofden,,
dat z j morgen daar weer zouden, heen
rijden.
Dag in, dag uit speelden de kinderen
gezellig samen en hot ging heel best.
„Ik zou graag een zusje hebben", zei
Hans op zekeren dag.
„En ik graag een broertje", was Wil
ly's verzuchting. „Ik wou, dat wij konden
ruilen".
„Laat ons ruilen", sprak Hans plotse
ling.
Willy keek hem verschrikt aan en zei:
„Ik zou zusje niet graag zeer willen doen".
„Natuurlijk niet", zei Hans, „wij hou
den veel van ons broertje en zusje, maar
wij zouden elk van het andere ook hou
den".
Het was niet heel duidelijk gezegd, maai
zijn bedoeling was goed.
„Zullen wij het morgen doen?" vroeg
Hans.
8
Het geweer, dat Jo nu in handen kreeg
was alvast flink geladen en hij kreeg nog
een flinken voorraad kogels mee.
Op dat oogenblik ging de buitendeur
weer open en stapte Victor weer binnen,
die zeker genoeg had van zijö sport. Toen
hij echter zag, dat zijn baas zich gereed
maakte om opnieuw uit te gaan, scheen dit
zeer naar dea zin te zijn van ons schran
der dier, onmiddellijk begon hij met den
staart te kwispelen en liet een zacht kreu
nend geblaf hooren, dat zeker zijn blijd
schap moest uitdrukken.
„Victor", begon Alfons, „dat jongmensch
dat verleden Donderdag hier op bezoek
was, is nu verdwaald, Ned Dunmore heet
hij. Hij ging van avond van huis met zijn
vriend: Jo G osmandc wolven jagen hem
achterna. Terwijl Jó hier kwam kon Dun
more hier nog niet zijn, we weten niet
waar hij is, maar gaan hem nu op spoor
en hopen, dat je ons wel je gewaardeerde
hulp wilt verleenen.'-
Niemand zou Alfcns nu overtuigd heb
ben. dat zijn hond niet ieder woord pre
cies verst-ian had. Niet slechts de bedoe
ling dus, doch ieder woord op zichzelf.
Misschien had hij gelijk 1
Er werd nu nog eeni'g hout op het vuur
gegooid en dit nog zóódanig verzorgd, d.it
het toch vooral niet uitging terwijl dc oude
jager uit was.
In den regel was Alfons niet bijzonder
spraakzaam Hij mocht nu zoo af en toe
eens eeD heele historie vertellen, fn het da-
gelijksch leven zei hij zoo weinig mogelijk.
Misschien was hot ook nu hier onderweg i
bij voorbeeld, dat hij zich niet zal lateu
afleiden door eenig geluid, om het wild,
of welk geritsel dan ook in het bosch, te
hooren.
Jo Gosman kende deze gewoonte van
den jager of eigenlijk kon er niet eens
gesproken worden van een gewoonte, want
het is veeleer een voorzichtigheid die al
le jagers in het oog moeten houden;
en hij eerbiedigde ze.
Gaarne had hij de beschouwingen gewe
ten van den veteraan, betreffende zijn
verdwenen vriendmaar hij had" zichzelve
die nieuwsgierigheid wel kunnen besparen,
want Alfons had er absoluut geen idéé
van, daar hij nergens houvast aan had.
De aanwijzingen van Jo toch, waren zeer
onvolledig. Was Ned nu in het bosch ver
dwaald, dan zou het betrekkelijk makkelijk
zijn geweest, om zijn spoor terug te vinden.
De oogen van Alfons zeiven en de neus
van Victor zouden gezamenlijk wel in staat
zijn geweest, het spoor uit te vinden.
Maar die moderne schaatsen lieten to
taal geen indrukken na in het ijs. Boven
dien waar ze nog merkbaar zouden zijn £e->
weest, waren ze natuurlijk weer onzicht-)
baar gemaakt door de klauwen van de
wolven
Toen Alfons en Ned nu den oever be
reikt hadden, liet de oude jager onzen,
j ongen nog eens alles herhalen wat hij"
van zijn vriend wist: hoe ver het af was,'
dat ze elkander kwijt waren geraakt, en,
precies wakr Ned was, toen Jo voor 't
laast nog iets van hem hoorde of zag.
„Hij had drie kogels op zijn geweer,
hè?" informeerde de Canadees.
„Jaen meer kruit had hij niet in voor
raad."
„Heb je hem nog hooren schieten?"
„Neen, want de wolven maakten zoo'n
geweld, dat dit nog niets bewijst.
„Daar vergis je je toch in vriend. Het
afschieten van een geweer is in ieder ge-I
val een heel ander geluid dan het ge
jank der ïsegrims, dat je dat altijd dui
delijk herkend zoudt hebben."
„Daaruit besluit ik dus, dat de vriend
niét geschoten heeft, en dat is ook maar'
goed ook!"
Dit laatste begreep Jo wel niet heele-
maal, maar wel was hij ook doordrongen,
van de noodzakelijkheid, dat het Ned maar
geraden was, zijn kruit niet roekeloos'
te verschieten, en dit liever eerst in
den hoogsten nood te gebruiken. Samen