ZONDAG5BLAD L&ID5CH DAG6IAD VAN HET Huiselijk Leven. RECEPT. AX.1US 3&X.ESI. No. 16506. Zaterdag* 13 December. Anno 1913. AAA All Met Spookkasteel. Aan de telefoon. Het onderstaande is ontleend aan de Amerikaansche „Hope" Een kleinen jongen werd gevraagd, toen op zekeren morgen zijn vader de woning verlaten had, om naar zijn werk te gaan: „Wie is die man, die zooeven uw huis verliet?" De jongen antwoordde: ,,Dat is de man, die 's nachts bij ons verblijft". Er zijn huisgezinnen, van welke het bijna letterlijk waar is, dat de man en vader er des nachts verblijft, en dat is zoowat ai. Den geheelen dag is hij afwezig. Zijn vrouw en kinderen zien hem niet van 's morgens tot 's avonds, on dikwerf des avonds slechts om te etenen daarna weer te ver trekken en niet terug te koeren totdat de kinderen, zoo ook niet de vrouw, ter rust rijn gegaan. In vele gevallen, vooral in het stadsleven, is de man onvermijdelijk van huis afwezig den geheelen dag. Hij moet van den vroegen morgen tot 's avonds in den winkel of op zijn werkplaats zijn tot onderhoud van zijn huisgezin. Doch volgens ons bescheiden oordeel kan en be hoort de man en vader, indien hij wil, des avonds met enkele uitzonderingen bij zijn gezin te zijn. De acht- of negen-uren-arbeids wetten maken het mogelijk voor den huis vader om ten minste hot avondeten mot de zijnen te gebruiken. M*""" er zijn niet weinig mannen, die al spoedig na „supper" weer verdwijnen, om aiders den avond door te brengen dan in bet huisgezin. Dé een gaat naar zijn „club" of sociëteit; een ander naar de saloon; sommige naar een of aadere Yergidering of vergaderplaats van zijn geestverwanten om g«w»lligr den avond te slijten. Doch de vrouw en de kinderen, die de eerste aan spraak op hem hebben, zien weinig van den n en vader. Hij is weinig meer dan kost ganger in plaats van het hoofd des huisge- De woning, waar hij slaapt, is zijn Juris, maar niet zijn „home" of tehuis «lechts zijn herberg, waar hij eet en slaapt. „Arme vrouw en kinderen." Zulke mannen doen hun vrouwen groot ongelijk. Ai lieve waarom trouwden zij hun vrouwen? Om te •organ voor eten op rijn tijd en het bed op te maken en hun vuile kleederen te was- schen? Die mannen beloofden plechtiglijk bij het aanvaarden van de huwelijksver- pHchtingeai hun vrouwen te verzorgen, lief te hebben, bij haar te wonen, haar te troos ten en gelukkig te maken. Maar, he laas! de vrouwen zijn eigenlijk niets meer dan -huishoudsters. Het gezelschap, de raad, de hulp in de regeling en regeering van het huisgezin wordt door die vrouwen niet ge- noten. De man en de vader is bijna een vreemdeling van en voor de zijnen. Hij is geen man, geen beschermer of metgezel van de vrouw, die hij trouwde. Hij is geen raad gever en regeerder zijner kindoren. Hij zorgt slechts voor hun huis ver blijf en le vensbehoeften. Zijn vrouw kan bijna even goed weduwe en zijn kinderen weezen zijn, wat hem betreft. Ongelukkige vrouw on kinderen die zulk een man en vader hebben. Ontrouwen, eedverbrekers rijn zulke man nen. Waarom niet zoo spoedig lijnrecht naar vrouw en kinderen als het werk af geloop en is en den avond gezellig met hen door bracht en dewijl hij de ga-nsche week nood wendig geheele dagen afwezig moet rijn, waarom niet gezorgd dat hij op 's Heer en dag tusschen de godsdienstoefeningen bij de zijnen is, om aangenaam te verkceren? om aïzoo, zooveel mogeJijk het gemis van de week te vergoeden? Hoe gelukkig zou zulks de vrouw en do kinderen maken en tot zijn eigen geluk dienen. Als vader des avonds thuis was, de vriend en metgezeL de speelmakker zijner kinderen zou inen hem niet zooveel op straat of elders vinden. En indien de Zondagen aldus doorgebracht werden, zou het huisgezin mot verlangen uitzien. En welk een zalige nagedachtenis van man e*n vader zouden na rijn dood rijn gade en kinderen koesteren. Vrienden, broeders, maakt uw huis tot een „home", de liefelijkste plaats voor uzelven en de uwen naast het huis des Heeren. Laat uw vrouwen niet als eenzame musschen de avonden doorbrongjuwoont bij haar laat uw kinderen niet practisch als wcczen operoeienwecst vader, vriend, metgezel. Zorgt er voor, dat gij en uw vrouw en kinderen zullen kunnen zingen van harte: „Homo, Home Sweet Home". Er is geen plaats gelijk „Home". Broodschotel met Appelmoes. Twaalf dunne sneetjes brood, 50 gram bo ter, 10 zure appelen, suiker. Bereiding: Maak appelmoes van de appelenbesmeer het brood aan beide kanten met do boter en plaats het laag om laag rnet appelmoes in een vuurvasten schotel, zóó, dat de bovenste laag uit brood bestaat. Laat het in den oven bij matige hitte lichtbruin worden. Eén uit duizend. Reefis sedert enkele dagen had hij den zelfden weg geloopen, steeds hopend op uitkomst, want de nood steeg ten top. Het laatste, wat hem restte, heeft hij ge geven aan zijn hoepita, die, niet begrij pend de positie van lijdenden en zwijgen den jongeman, het geld met haar gebrui kelijk „dank je wel, mijnheer" aannam. Peinzend vervolgde hij zijn weg, nu en dan opgeschrikt door het gobel der tram of minder vriendelijk „hei daar," van den voerman. Hij richtte zijn schreden naar het „Leddsoh Dagblad" alwaar, zooals ge woonlijk reeflfl velen staan te wachten op de courant. Bedeesd blijft hij achteraf staan, doch wordt opgemerkt door eenige beroeps- werkloozen. Lachend zegt er een „Kaak es, die zoek zeker een ketoor of een ministerbaantje." Waarop rijn vriend lachend antwoordt: „Ik geloof 't ook, jó, of hij zoek een knechie om de slippe van rijn ulster op te hou we." Wanneer de drukte is afgeloopen, gaat ook hij zijn Dagblad halen, dat hij ver bergt tusschen ulster en colbert, opdat maar niemand zou rien, dat hij ook tot Be werkloozen behoort. Stil zoekt hij een ver borgen hoekje op, bij het Rapenburg om eens te zien of er soms een advertentie in sta-at van aanbieding in persoon. En als hij, niets vindend, rijn courant dicht vouwt, denkt hij aan het lot, dat hem wacht: Op straat wordt hij gezet zooder work of middel van bestaan. Geen moeder, die hem kan troostengeen broer, zuster of vriend, die hem moed in kan spreken, leeft hij maar voort, niet den kend aan een wanhoopsdaad, die aan alles een eind kan maken Want voor hem bestaan geen romans, waarin op het laatste oogenblik nog een redder in den nood komt. Zoo denkt hij. Maar hij vergist rich. Gelijk meerderen rich in het goede levenstoeval vergist heb ben. Hij dwaalt langs het Rapenburg in den miezerigon avond, niet weten wat, niet we tend hoe. „Heidaar, pas op..." Een auto zweeft hem voorbij en laat maar jui6t pad tusschen hem en den wa terkant. Beduusd staat hij den snellen wagen na te kijken. Dan, opeens, hoort hij naast rich, in het water, gespartel, woest van kleine slag jes. Hij kjjkt in het schijnsel van oen lan taarn ziet hij" een hondje in 't donkere wa ter zijn leven verdedigen. Xiet lang aarzelt hijongeluk kent on geluk. Hij buigt zich over den wal, grijpt in het koude nat, voelt het water kil tot over zijn arm, maar het hondje heeft hij béét. Een ruk en hij heeft het op den oever. Loom staat hij op. Maar er klinkt hem een hartelijke stem tegen „Kerel, dank je wel, dankt je wel... dat je m'n goeie hondje gered hebt 't Is de eigenaar van het geredde dier. Hij riet den redder van Oaro bedremmeld staan, terwijl het water hem uit de jas loopt. „Kom even in huis, man l" roept hij gul. Droog je wat En ziedaar de 6tap gedaan op do lad der der fortuin Nu hoort in de gastvrije kamer,, de werk- looze zijn gastheer vertellen, dat hij 't druk, heeft, nauwelijks tijd om Oaro uit te laten, zijn bediende ziek „Mag ik 'fc eens probeeren?" aarzelt hij. 't Eene woord haalt het andere uit. En als hij straks de stad ingaat, de Breestraat over, die baadt in licht, dan weet hij dat hij weer tot de wereld be hoort, een toekomst heeft, dat 't nu verder van hemzelf afhangt. Nu, didr is hij niet bang voor! Kamerhumor. Het nieuwe lid der Tweede Kamer, de heer Kleorekooper, zich voorstellende aaD een collega „Ik ben Kleerekooper." „En ik advocaat." Heu6ch gebeurd. („Dgbl. v. N.-B.") Hij was 't er mee eens! Een vurig geheelonthouder verklaarde het volgende „Ik zou alle flcssohen wijn en alle fles* schen jenever en alle flesschen bier we' op den bodem der zee willen werpen." Een man, die achter in de zaal zat, sprong opgewonden van rijn Btoel en riep „Prachtig, prachtig, prachtig!" De spreker was blij zoo'n geestverwant onder zijn gehoor te hebben en zei: „Het doet mij genoegen, dat u ook een warm geheel-onthouder is." „Neen, mijnheer, ik ben duiker," ant woordde de man. Praotische vl e esohtran b p o rt. De heer Meier laat zich in de wachtki mer tweede klasse een halven biefstuk brengen en vraagt, terwijl hij begint te ete n „Hoeveel kost dat?" Kellner: „Een gulden." Meier: „Dat is knapjes duur!" Kellner„Ja, hiernaast in dc derde klas se is het goedkooper." „Dank je wel", zegt Meier, en draagt het bord met den halven biefstuk naar de wachtkamer derde klasse. Hedendaagse he boden. Mevrouw: „Kun je me niet eens in je dienstbodenvergadering binnensmokkelen. Mina?" Keukenmeid„Dat zou wel gaan, mr vrouw, maar als u niet herkend en er uit gegooid worden wil, moet u a een beetje beter kleeden." In een soldatenkeuken. Kok tot kapitein„Gedurende de laat ete vijf dagen is vergeten peper in dc soep te doen, kapitein." Kapitein„Doe er nu maar alles in." Kok„Dan kunnen de manschappen 't niet eten, kapitein." Kapitein„Doet er niet toe. Een sol daat moet hebben wat hem toekomt." Onvoordeelig. Dame: „Wel, je loopt niet meer met je blinden man over straat. Hoef je niet meer te bedelen?" Bedelares: „Jawel, maar tegenwoordig is hij doofstom, dan ontvangt hij niet zoo veel broeksknoopen Zuur c n bitter. Juffrouw: „Juno was er dus, getrouwd met Jupiter, en Yen us, getrouwd met Mars. En dan Minerva." Kind: „Was die ook getrouwd, juf?" Juffrouw: „Hoe kan dat nou, kind? Zij was immers de godin der wijsheid?" 11;*1i;-* Nadruk verboden). Verbruggen was door zijn ouden vriend Velger uitgenoodigd om te komen jagen op het kasteel, dat laatstgenoemde in Gel derland bezat. Met vreugde nam hij die uitnoodiging aan, want hij was een groot jachtliefhebber, en hij begaf rich per trein naar het station, waar Velger hem zou la ten afhalen. Zij hadden elkaar in vele jaren niet ge zien, maar kort geleden ontmoetten zij el kander weer en de oude vriendschapsban den werden weder aangeknoopt. Velger was rijk getrouwd, maar weduw naar met een dochter, die hij na den dood ran de moeder naar 'n kostschool had ge zonden, terwijl hij op het kasteel, dat zijn vrouw ten huwelijk had meegebracht woonde met een ongetrouwde zuster. Toen Verbruggen uit den trein stapte stond Velger zelf aan het station met den jachtwagen om hem af te halen en te zo men reden zij naar het kasteel, dat een halfuur rijdens van het station verwij derd lag op den top van een heuvel, in een liefelijke omgeving. Het trof Verbruggen, dat rijn vriend wien het toch oogenschijnlijk aan niets ont brak zoo oud geworden was. Vroeger dat herinnerde hij zich best, was Volger een vroolijke kameraadmaar van die vroolijkheid was niets overgebleven. Droef voor rioh uitstarend zat hij naast zijn vriend in den wagen en Verbruggen had ge heel alleen het woord, zoodat hij ook wel dra het gesprek staakte. Zoo kwamen zij voor het kasteel. Dit was prachtig ingericht en rijk gemeu bileerd, maar toch lag over alles een waas van sombere droefgeestigheid. Uzig-stdl was het in de grootc kamers en de breede gangen. Mejuffrouw Velger ontving den gast be leefd en voorkomend, maar geen lachje kwam op haar bleek gelaat en zij sprak ook niet meer dan noodig was. Hoe geheel anders had Verbruggen zich zijn bezoek aan rijn rijken vriend voorge steld En toen hij op de logeerkamer alleen was, om rich wat op te knappen, speet het hem werkelijk, hier gekomen te zijn. Hij nam zich dan ook voor rijn verblijf hier *-iet lang te rekken en weer heen te gaan, zoodra hem dat zonder onbeleefd te zijn mogelijk wa6. Een oude knecht, die onhoorbaar liep cn fluisterend .sprak, kwam hem namens den gastheer zeggen, dat het diner gediend was. Het diner was overtrcffelijk, maar toch smaakten de gerechten Verbruggen niet, noch de wijn, nu hij dit alles gonieten moest in tegenwoordigheid van die twee sombere, bleeke, zwijgende menschen. Na het diner gingen de heeren naar de rookzaal om een sigaar te rooken. Weer deed Verbruggen een poging om zijn gastheer wat op te wekken. Hij begon t.e spreken over de jaoht en vroeg allerlei inlichtingen, welke de ander wel gaf, maar zoo kort mogelijk. Het duurde daardoor niet lang of het gesprek stokte weer. Eensklaps greep Velger de hand van rijn vriend. „Verbruggen, mijn beste Verbruggen," begon hij zonder eenige inleiding, „ik wil je de voile waarheid zeggen. Ik ben niet geweest voor mijn vrouw wat ik beloofd had te zullen zijneen goed echtgenoot. Neen, ik ben menigmaal ruw en hard te gen haar geweest want wij begrepen el kaar niet Ik heb haar moreel en lichame lijk mishandeld, ellendiling, lafaard die ik ben, maa'V Verbruggen als je eens wist hoe zij zich wreektZij heeft gewild, dat men haar hier begraven zou, in het park, gi::ds, achter den vijver. En 's nachts komt zij terug. Sedert ecnigen tijd loopt zij ieder en nacht langs het kasteel en zij schreit, zooals ik haar vroeger heb doen schreien. O! Verbruggen, als pe eens wist hoe bang ik benDie vrees verlaat mij geen oogenblik en zal mij nog dooderi. Zoolang het dag is, gaat het nog, maar rie, daar valt reed6 de avond en dan luister ik ang stig naar elk gerucht in huis. Besoherm mij, Verbruggen, mijn beste Verbruggen, Do- scherm mij." De gast schoof onrustig op rijn stoel. Hij twijfelde er geen oogenblik aan, of rijn vriend was krankzinnig geworden. Het liefst ware hij onmiddellijk vertrokken, maar het was te laat, er stopte vanavond geen trein meer aan het naburige station, niet meer dan een halte. Hij nam zich even wel vast voor om morgen bij het aanbre ken van den dag dit sombere kasteel to verlaten. Vroegtijdig ging hij ter ruste, maar hij kon den slaap niet vatten. Hij lachte zichzelf uit, maar hij moest bekennen, dat hij ook angstig werd in dit „spookkasteel." Het zal omstreeks middernacht geweest zijn, toen er op de deur van zijn kamer werd geklopt. Met bevende stem riep Verbruggen: „Wie daar?" ,,Ik, Velger! O, Verbruggen doe open!" Verbruggen sidderde van angst, maar die stem daarbuiten klonk zoosmeekend, dat hij er geen weerstand aan kon bie den. Hij stond van zijn bed op en opende de deur voorzichtig. Zijn gastheer wrong zich door dc nauwe opening, die hij liet, drukte 'daarop de deur dicht en riep „Laat haar niet binnen komen, zij zoekt mij Met ontzetting keek Verbruggen zijn vriend aan. „Ik heb haar gezien," hernam deze. „Zij ging door dc gang cn zij lachte. O, die lach.! die lach Als door een onweerstaanbare macht ge dreven, opende Verbruggen nogmaals de deur, terwijl Velgers klappertandend van angst in den uitersten hoek van dc kamer terugweek. Voor de ontzette blikken van Verbrug gen vertoonde zich in de gang een witte ge daante, die langzaam voortschreed, in het maanlicht, dat door de hooge boogvensters viel. Het was een jonge, schoone vrouw, die akelig voor zich heen lachte. Zij schreed langs Verbruggen heen zonder acht op hem te slaan en toen deze rich omkeerde, zag hij, dat zijn vriend in de kamer bewuste loos op den grond lag. Bij het krieken van den dag verliet Ver bruggen het kasteel, of liever vluchtte hij er uit weg. Korten tijd daarop vernam hij dat Velger was gestorven en bij die gelegenheid werd hom ook een verklaring gegeven van de bovennatuurlijk lijkende verschijning, die hij gezien had. De dochter van Velger was krankzinnig, geworden on zijn zuster had hem dit niet durven zeggen, omdat hij toch reeds zoo- voel geleden had door den dood van zijn vrouw. Zij had het meisje heimelijk op het kasteel gebracht, maar, ofschoon met de beste bedoelingen had rij daardoor toch den dood van haar broer veroorzaakt. Een Duitsch blad verhaalt het volgende: Heeft u aJ eens uw waarde tijdgenootea aan do telefoon gadegeslagen Daar kau i men namelijk verrassende studiën maken. Toen ik onlangs in een groot warenhuis voor do lange rij telefooncellen moest wachten, tot er een apparaat vrij kwam, heb ik mij den tijd zeer aangenaam ver- dreven met hot gadeslaan, door Jict kijk raampje, van een dame, die door de ge heimzinnige draden een gesprek met iemand buiten do stad voerdo. Uit de ge laatsuitdrukkingen en de spreekwijze van zoo iemand kan men de stemming en de verhouding tot den anderen telefonccrcn- de opmaken. Onverschiligheid, barsch- heid, beveeltoon, verzoekgevlei en storm achtige overredingspogingen teokencn zich op hot gericht af, zelfs als men niet hoort, wat de mond zegt. Dan een schelmsch lachen, een coquette oogopslag, dan weer een pruilend mondje doen vermoeden, dat degeen aan het ande re eind do aardige kleine niet onverschil- en ook niet van het vrouwelijk geslacht is en doen u te gelijk een spijtig gevoel krij gen, dat hij, aan het andere einde, al des* lieve, aardige grimassen niet 'mag rien. In de volgende col staat een babbelmond' bijna niet stil, doch do trekken bewegen zich maar geheel weinig. Hier vertelt, dit is ons duidelijk, de eene vriendin de an dere over een lcoffievisite of een gezellig partijtje. Dezo dialoog of liever: mono loog wordt slechts af en toe, schijnbaar slechts door een korten uitroep: „Och," of „Heusch", onderbroken. Daarnaast onderhandelt eem elegante dame naar we vermoeden met een gedienstigen geestmisschien i9 mevrouw verhinderd dadelijk naar huis te. komen en overlegt nu mot de keukenmeid over het souper. Hoe duideliik is het ons, dat het voorstel van haar dienstbare haar niet be-' valtzij fronst de wenkbrauwen, in haar voorhoofd komen rimpels van ongeduld en haar lippen kronkelen zich nerveus ineen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1913 | | pagina 7