VODR DEJEUGD lg-IDSCH DAGB1AP Anekdoten. Oplossingen der Raadsels. Goede oplossingen ontvangen van: Correspondentie. Anno 1913. in den zin. Elzas behoorde nu aan Duitsch- land en het sprak vanzelf, dat dc Duit- schers niet wilden hebben, dat de Elzassers het langer met Frankrijk hielden. Daarom om riep onze drenkeling zoo hard hij kon „Leve Frankrijk!" Nu worden do beide gendarmes woedend. Zoo'n akelige kerel I 'Die dorst nog te roepen „Leve Frankrijk", terwijl er twee Duitsche gendarmes in de nabijheid stonden. Onmiddellijk wier pen zo hun kleeron uit en begaven zich te' water. Met eenige flinke slagen waren ze in de nabijheid en vrij onzacht grepen ze den ongelukkige aan. Deze had nu spoe dig den vasten grond onder de voeten. En al ging hij ook direct de gevangenis in, hij was toch voorloopig gered. Dat was immers ook do eenige reden geweest, waarom hij geroepen had„Leve Frank rijk!" Of hij veel straf gekregen heeft' weet ik niet. Maar de rechters zullen toch dunkt me wel gelachen hebben om den loozen Elzasser en de domme gendarmes. lefts over de druivenfteelft. Niet alle druiven zijn bestemd voor don wijnoogst: sommige gewassen worden met duizenden voorzorgen behandeld, alleen met het doel zo als „tafeldruiven" aan de mankt te brengen. Behalve ons Nederlansch „Weetland" leveren Spanje, Engeland en België bewonderenswaardig schoone tafel druiven. De zoeto druif van Font&inebleau is de beest© d-essertdruif. Zij ontleent haar naam aan den beroemden koaiinklijken wingerd rn het park van Fontainebleau, die ge heel alleein in ©en goed oogstjaar meer dan 3000 kilogram druiven oplevert. In Griekenland teelt men de zoogenaamde Korinthische druif kortweg krent genaamd, kleine bessen, zonder pitten. Hier wordt een levendige handel in gedrevenhoofdza kelijk ten behoeve van het banketbakkersbe drijf. Zi.i worden in do zon gedroogd en dan in kieten of tonnen vervoerd. Handels- middelpunten hiervoor zijn de stad Patras en het eiland Zante. Ingez. door.' „Aviateur'\ N a tu u r ge sc h i e d e n i 8. Onderwijzer: „Wie zorgt voor de bestui ving der planten?" Leerling: „De automobielen." Een verloren los. Ma: „Fredje, wat zou je doen als je geen Maatje had?" Fredje (haastig): „De heele taart op- sten. Ingez. door „De kleine Franschman". „Hendrik jij hebt een grooter stuk koek *2an ik gekregen." „Nou, stil maar, hoor, dan krijg je van avond mijn levertraan." „Ondeugende bengel"sprak een vader tot zijn achtjarigen zoon, „Rook jij? Hier de pijn. Heb je mij op jou leeftijd ook zulke dingen zien doen." Ingez. doorMaria v d. Burgh. A: „Zoek je nog altijd naar je hond?" B.„Ja zeker, natuurlijk." A.„Waarom plaats je dan geen adver tentie B.„Da's nog al glad. Mijn hond kan niet lezen." Patiënt: „Dokter, ik kan de rekening niet dadelijk betalen. Kan ik misschien een deel van de som afbetalen in arbeid?" Dokter: „Mogelijk wel. Wat. ben je?" Patiënt: „Orgeldraaier. Ik wil met plci- zier eiken dag een uur voor uw huis komen spelen." .Ingez. door: Laurens Scgaar. Een slimmerd. Een baanwachter ziet een boertje heel gemoedelijk loopen tusschen de rails van den spoorweg. „Hei! horoept hij, „wilt ge daar wel eens heel gauw vandaan gaan. Het is ver boden langs den spoorweg te loopen. Ge zoudt er voor beboet worden." „Wel nu nog mooier!" was het rustige antwoord. „Ik heb toch een kaartje ge kocht. Ik ben te laat gekomen voor den trein cp daarom ga ik nu maar langs den weg loopen. anders had ik kunnen rij den." Nieuwe H>aa.dsels. Ingez. door „Geranium". I. 10, 2, 7 is een Bier, die onder den grond keft. 1, 8, 4 is een hemellichaam. 0, 5, 9, 3 is een lichaamsdeel. 4, 9, 7 ie een verkorte meisjesnaam. 4, 5, 9, 3 is een ontkenning. Mijn geheel bestaande uit 10 letters, is een hlo«m. Ingez. door: Henri van Veggol. II. Mijn geheel bee tact uit 9 letters. '6, 7, 2, 4 gebruikt de schoenmaker. 9, 5, 6 is een dier, dat onder den grond leeft. 1, 5, 1 is een stuk speelgoed voot meisjes. 9, 7, 7, 4 is een groot water. 1, 2, 3 is een kleedingstufe. K 1, 8, 3 kan zeer diep zijn. 3, 5, 6, is een speelgoed. Ingez. door „Broer eirZufl". III. Neem uit olken zin een woord, zoodat gij oen bekend spreekwoord krijgt. Dit zijn goede kinderen. Van druiven maakt men wijn. Je behoeft niet zoover om te loopen Piet. Het was geen mooi weer vandaag om te wandelen. Wat een prachtige krans. i. Raadsel. XI. AnnaMarieAnnieKoes—Nettie. III. Anna RinaMaart—Marie. „Acrobaat", Herman Ginjaart, „Vier vriendinnetjes", Hendrik Jesse, Anna den Holder, „Paaschklokje", David Corpel, „Duizendguldenkruid", Geertruida Delfos, „Piet Hein", Jansje Schregel, Marie Meyer, Anna Schregel, Lodewijk cn Hen- drika Lacourt, Jo Eggink, „Kleine Smid" Maria Kuivenhoven, „Tulpje", Willem Kret, „Kleine Franschman", „Silvia", Alardus Jansen, Levina en Henri van Veg- gel, Jacob van der Reyden, „De twee J.'s", Koos van Leeuwen, Neeltje de Kloe, „Mapje en Papje", „Kleine Pianist", „Kerstroos", „Kaartcnboer", Laurens Se- gaar, „Pottebakstertje", „Aboekhiva", Jan de Cler, G. Ammerlaan, Betsie en Arie Anneeze, „Mos", „Melkboertje", „Onderofficier", „Paarse Aster", „Parel tje", „Rosa Fluweeltje", Adrianus Schou ten, J. v. d. Ham, Mina v. d. Ham, Betsie Righart van Gelder, Piet v. d. Walle, An ton en Anna Hoogeveen, Frans du Pon, „Melkmeisje", „Eekhoorntje", „Orchidóo „Krekel", allen te ei den. Arie Dorrepaal te Koudekerk. Agathe v. d. Vijver te Rijnsburg. Cor dc Nobel te Sassenheim. Clasin^ van Ammors en ..Vliegenier" te Wassenaar. Wilhelmina en Flora Parlevliet te Zoe- torwoudo. Prijzen* vielen ten deel aanPiet van Weeren te Leiden en Agatha v. d. Vij ver te Rijnsburg. „VifeT Vriendinnetjes". Ja meisjes, ik vind 't b©3t, dat je in 't vervolg met je viertjes de oplossingen inzendt; en hoop. dat jelui mij ook eens nieuwe raadsels en anekdoten willen toezenden. „Paaschklokje". Prettig, dat jullie je zóó geamuseerd hebt met de feesten en dat de optocht zoo mooi was! Stientjo ter Stee ge. Je hadt de ojp- lossingen nu wel heel netjes opgeschreven, doch je kunt dat veel eenvoudiger doen. Het is n.l. niet noodig, dat je alles zoo uit-, voerig opschrijft; .alleen de antwoorden is reeds voldoende. „D ui ztend gul denk ruid," Ik moet Zeggen, dat jullie ean prettig dagje gehad hebben en ik kan m© voorstellen, dat do vertooning van de bioscoop je goed beviel, „Piet Hein". Je bent altijd zoo'n trouw medewerker, dat ik je je verzuim volstrekt niet kwalijk neem. Do vorige week was alles een beetje in de war door de feesten. Prettig, dat je broer geslaagd is, ik fcli- ei toer hem met zijn succes. Willem Kr iet. Ik vind je schuilnaam best, doch je moet er steeds aan denken je oplossingen enz. zoowel met je waren naam als met je schuilnaam te onderteekenen. Met genoegen vernam ik je ingenomen heid met het gewonnen prijsje. „Kleinie Fralnschman". Daar ik niet te Leiden was, heb ik natuurlijk nietas van den optocht gezien; doch ik heb vernomen, dot alles goed geslaagd is en het geheel zéér mooi was. Jacob v. d, Reyden. Ja, vriendje, het St.-Nicolaasfoest staat alweer voor de deur en in do winkelstraten hesrscht weer de be kende, gezellige drukte. De twee Jo's mogen ook nieuwe raadsels en anekdoten inzenden. „M ap j e ie n P ap j e". Wie van jullie beidjes is er Jarig geweest? Ons blaadje was uitmaal wat laat door do feesten, maar. nu gaat alles weer gewoon. Abr. v. Ro66«n. Vriendelijk dank voor de mooie prentkaart, welke ik van je ont ving. „Pot te bak sfertje." Met genoegen vernam ik, dat je weer hersteld bent, al mag je dan ook voorloopig nog niet naar. school. Het is wel toevallig, dat wij op den zelfden datum jarig zijn. „Aboekhiva". Die voorstelling was dus heel goed orn jullie kennis van de Vader- landsche geschiedenis weer wat op te fris- schen! Over 't algemeen houd ik niet van bioscoop-voorstellingen, omdat ik het zoo veav moeiend vind voor do oogen. Jan de Cler. Aangenaam kennis te ma ken, vriendje, en hartelijk welkom in onzen kring. Ik hoop, dat je mij behalve do goede oplossingen ook eens nieuwe bijdragen zult toezenden. „Mos". Wat alleraardigst postpapier zondt jo mijwas dat wellicht een verjaardag- cadeau? „M e 1 k m e i s j e". Omtrent de ingezonden raadsels kan ik je nietB met zekerheid mede- deolen; dat zal je dus moeten afwachten, meisje. Je moogt echter intusschen steeds nieuwe bijdragen inzenden, daardoor heb je des te meer kans, dat er iets geschikts bij is.' „Aster". Ja vriend, nu is 't weer voor bij mot de feestviering en gaat alles weer j; zijn gewonen gang. In Leiden zijn feesten en optochten ovenwei niet zeldzaam, maar daarvoor is 't dan ook een academiestad. MARIE .VAN AMSTEL. No. 13491 Wcenstog" 2® November BBMÉi Piepstem en Bas. „Sprookjes vervelen mij", zei Lize en wierp haar boek neer. „Mij ook", sprak Karei, haar broertje. „Het zijn zulke flauwe verhalen, altijd over betooverde paleizen, feeën en oude toover- heksenl Zij zijn nooit waar ook." „Daarvoor zijn het sprookjes", merkte Lize heel wijs op. „Ik geloof niet in feecn, die bestaan niet", zei Karei. De oude kinderjuffrouw keek van haar naaiwerk op, toen Karei dit zoo vastbesloten zei. „Het zal je er nog eens na vergaan, Ka- reltje", zei juf, „vroeger geloofde ik er ook niet in, maar nu wel. Och kinderen kunnen alleen zoo vastberaden iets zeggen." Karei wilde juist antwoorden, toen de ouderwetsche klok vier uur sloeg. Hij en zijn zustjo moesten naar beneden gaan, waar hun tante, die sedert den dood hunner ouders hen opvoedde, hun zangles gaf. „Als je terug koant", z»i juf, „hoop ik dab je niet weer zulke dwaze dingen zegt." Een paar minuten later liep het tweetal de trap af, gevolgd door een paar veront waardigde feeën. „Hoe durven zij zeggen, dat feeën niet be staan?" riep een van haar uit. „Zij zullen goed gestraft worden voor hun ongeloof. Ik had lust ze van do trap te gooien." „Neen", hernam de ander, „dat zou dwaas zijn. Ik zal je eens vertellen wat wij zullen doen."* De twee feeën waren volstrekt niet 62echt, maar zij waren erg boos geworden, toen zij de kinderen zoo minachtend over haar hoor den spreken; zij besloten hun eens een wel verdiend lesje ie geven. Toen Karei en Lize voor tante Marie s ka mer stonden, klopten zij zachtjes aan en toen er binnen werd geroepen, gingen zij naar binnen en deden de deur stevig achter zich dicht, zoodJa-t de feeën er bijna tusschen za ten en zij wilden toch ook graag bij de les rijn. Voor de piano zat 'n oude dame met spier wit haar en een bril op. Zij zag er strëng uit. „Ik hoop, dat jullie vandaag eens goed je besrt zult doen," zei tante. Flink rechtop Ka- rel, en jij Lize, de handen op den rug. Eerst goed ademhalen en dan tegelijk beginnen." De kinderen openden gehoorzaam den mond, maar cr kwam een zonderling geluid te voorschijn. Line's etem klonk als die van een oude vrouw, zoo beverig en zwak, terwijl die van Karei als van een volwassen persoon, zoo krachtig. Tante Marie keek hen even verbaasd aan en zei toen „Lize en Karei, ik schaam me over je ge drag. Je vergeet, dat je niet in de speelka mer bent en je hier behoorlijk moet gedra gen. Nu nog eens, en dan goed." De tweede poging was nog slechter dan dc eerste. Tante Marie begreep er niets van en was er stellig van overtuigd, dat de kinderen zoo slecht zongen, om haar te plagen. Zij zei niets meer, schelde en sprak tegen de meid, die binnenkwam: „Neem Lize en Karei mee naar boven en leg ze in* bed. Ze moeten eerst eten in de speelkamer, want ik wil zo vandaag niet meer zien. Ik hoop, dat jullie je morgen an ders zult gedragen, en spijt zult hebben over je gedrag. Het lijkt wel, of je betooverd ben. Goeden nacht." Het tweetal verliet treurig de kamer, terwijl tante rustig haar breikous nam en over het gedrag van haar pleegkinderen na dacht. „Zij lijken wel betooverd", zei do oude dame en ^ij wist niet, dat zij dicht bij de waarheid AvAs. De boide schuldigen, haddien gauw wat ge geten en lagen toen in hun witte bedjes. Lizo snikte het "opeens uit. Karei zat rechtop; de heele kamer was vol zonneschijn, want juf had de blinden nog niet dicht gedaan. „Lizo", zei de kleine jongen op een bas toon, „huil toch niet!" „Zeg niets tegen me", antwoordde Lize met een piepstem, ,,ik wil niet praten, want ik ben erg ongelukkig en zal den heelen nacht huilen, dat weet ik zeker." „Kom", hernam Karei, „wees tooh zoo dwaas niet, laten wo een spelletjo spelen. Wij hebben niets verkeerds gedaan, wij kun nen het toch niet helpen dat, dat onze stemmen zoo gek klinken O, kijk eens, daar zit een eekhoorn op de vensterbankriep hij opgewonden uit, „kom eens hier, dan kan ik wat mot je praten, want Lize is zoo saai Tot zijn groote verbazing kwam het eek hoorntje dichterbij en begon te spreken. „Ik wil een praatje met je makenf alhoe wel ik niet veel vertrouwen heb in kleine jongenswant die gooien gewoonlijk met steenen naar ons." Karei kreeg een kleur als vuur. „Ik heb je «nooit met steerien gegooid, of als ik het deed, beloof ik jo, dat ik het nooit meer zou doen. En vertel mij eens hoe het komt, dat ik jo kan verstaan." „Omdat," sprak het eekhoorntje, onder den invloed der feecn bent. Maar hoe komt het, dat je in bed bent? Het is nog zulk mooi weerEn waarom heb je ge huild?" vroeg hij aan Lize. Het kleine meisje liet haar hoofdje hangen en Karei vertelde in haar plaats, waarom zij gestraft waren. Het eekhoorntje sprong van de venster bank af en ging op den rand van Karel's bed zitten. Na eenig nadenken sprak- hij: „Ik veronderstel, dat je eenige feeën hebt boos gemaakt. Dat was ook heel dwaas van jullie. Lizo keek hem boos aan en zei ,,Wij zijn niet dwaas en wij hebben de feeën niet boos gemaakt. Hoe zouden wij' dat kunnen doen als er geen feeën be staan „O, zit 'm daar dc knoop 1" lachte de eekhoorn. „Zijn er geen feeën? Het zou voor jullie beter zijn als het waar was. maar je vergist je. Er zijn er heel veel cn ik geloof zeker, dat je zo beleedigd hebt. Maar huil niet, want dat maakt de zadfe niet beter. Ik kan je raad geven om je gewone stemmen weer te krijgen." „O, dat zouden wij heerlijk vinden 1" riepen de kinderen als uit één mond. „Wij zullen je raad precies opvolgen." „Dicht bij dezen tuin staat een feeënpa leis. Het is alleen op bepaalde nachten zichtbaar cn nog niet eens kunnen alle menschen het zien. Maar gemoet trachten het te vinden als gij ooit uw stemmen te rug krijgen wilt. Als het heelemaal don ker is moeten jullie naar buiten loopen, de groote laan uit dan loop je er regel recht op aan. Er is een hooge muur om heen, maar als je lang genoeg wacht, kom je er wel in. Loop heel zachtjes on praat niet, want niemand moet weten, dat je in het palcis bent. Als je de lange gang bent doorgcloopen, zie j op een ta feltje dicht bij een deur twee vergulde hoesttabletjes liggen. Steekt er ieder een in je mond en ijlt naar huis terug. Denkt er aan ondórweg niet te spreken, want anders mislukt alles en moet je die ver schrikkelijke stemmen je leven lang hou den." Het eekhoorntje sprong weg en de kinderen zaten te overleggen, wat zij doen zouden. Juf kwam even later met de avondboterhammen binnen, Lize en Karei aten die heel langzaam op, zoodat het ge heel donker was, toen zij daarmede klaar waren. „Ziezoo, laten we nu gaan", zei Karei. „Geef mij de hand, dan loopen wij gezelli ger." Aan het eind van de laan zagen zij werkelijk oen schitterend paleis staan. Lize stond stil en zei tegen haar broertje: „Kan je er niet alleen binnengaan, want ik ben zoo moe." Karei vond dat minder prettig en ant woordde: „Kom ga maar mee en laten we samen wachten voor den muurIk zal wel op je passen." Zij liepen maar voort, totdat zij bij den muur kwamen, doch hoorden toen ODcena een geluid alsof er iets instortte. De kin doren sprongen op zij, anders zouden zij onder do steenen begraven zijn. Daar za gen zij de gang voor zich, slopen er heen, grepen de tabletjes en ijlden heen. Tot hun schrik bemerkte zij, dat de muur weer opgetrokken werd; deze was echter laag genoeg om er overheen te klauteren. Zij deden dat en liepen zonder een woord te spreken naar huis toe. Daar zat het eek hoorntje al op hen to wachten en vroeg: „Hebt ge alles gevonden zooals ik zeide?" De kinderen antwoordden hem met hun gewone stemmetjes en bedankte hem har telijk voor zijn hulp. „Gaat nu maar slag pen, wel te rusten!" Den volgenden morgen gingen Karei en Lize naar de huiskamer en vroegen tante Marie om vergiffenis, maar vertelden, dat zij het eigenlijk niét helpen konden, want dat de feeën, die boos op hen waren, hun stemmen veranderd hadden. Tante geloof- do niets van het verhaal en zeidat zij zeker gedroomd hadden. Maar tot groot pleizier van juf beweerden de kinderen nooit meer, dat zij niet in feeën geloof den 1

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1913 | | pagina 11