ZONDAGSBLAD* IEID5CH DAGBLAD VAN HELT Mil' STOFGOUD. Siinuleerende olifanten. RECEPT, Mo. 16483. Zaterdag1 15 Movemfeor. Arno 1813. E. s. LANG. De historie van het woord „restaurant." Wanneer wij, Hollanders, hot woord „res taurant" gebruiken, dan weten wc wei, dab dit woord van Franscho kom-af is. Maar wat we niet weten is, dat dit woord cp een waar lijk girootscb verleden mag terugblikken. Slaan wij een oud, Fransch woordenboek op, clan zuilen wij daar geenszins in vinden dat het woord restaurant" eethuis betee- kent. Neen, het ie do wijdscho naam voor het prozaische woord „soep". Om dit bewijs te'staven haalt men daar dan eenige voor beelden aan; zoo zou Margarotha van Na/var- ra gezegd hebben: „Ik sliep eens in een mooi hotel, waar men mij de fijnste restau rants en het heerlijkste vleesch voorzette, dat ik ooit gegeten heb." Een tijdlang bereidde men in de Fransche hoofdstad den z. g. „restaurant divin", die steeds de lieveling was van de Parijzer smulpapen. Dezo werd gekookt van fijnge sneden oesevleesoh' en gevogelte, druiven uit Damaskus en parelgort. In de 18do eeuw maakte de Franschman dr. Olarens het re cept van deze goddelijke spijs veel eenvoudi ger. Men vergenoegde zioh gevogelte in sterk gekruid water te koken. Do dokter be loofde hiervan groot succes; het beho_ordc spoedig tot <Len ,,bon ton" zoo nu en dan een „restaurant" te eten. In het jaar 1766 kwam een ondernemend zakenman op het idee een klein zaakje to beginnen, waar mon .restau rants" kon gaan verorberen. De deur prijkte roet hot opschrift: „Hier verkoopt men res taurants". Dit soephuis bevond zich toen in de Rue des Poulis, de tegenwoordige Rue du Louw re. In dozelfde zaak werden ook druiven en gevogelte verkocht. De zaken gin gen goed en spoedig mocht Parijs zich in een groot aantal „soepzaken" verheugen. Een kroniek uit dion tijd vertelt: „restaura teurs" zijü die lieden, die de kunst verstaan, soepen to bereiden, welke restaurants" genoemd worden; daarbij hebben zij het recht allerlei 6oepsoorten te verkoopen; rijstsoep, vormioelli-soop, enz. Dezo soephuizen hebben spoedig den naam van restaurants of gezondheidshuizon gekregen en do kroniekschrijver vortelt, dat deze nuttige instellingen aan de heeren Rosa cn Pourtaillc haar ontstaan te. danken hebben. De rede en do vrijheid zijn onverecnig- baar met zwakheid, Vauvenargues. Wij leeren de mcnschen niet kennen, als tij tot ons komen wij moeten tot hen gaan, om te ondervinden, hoe het met hen ge steld is. Goethe. Wie had ooit gedacht, dat een olifant, zoo'n dikhuid, zoo'n „kalf" van een olifant in staat was te simuleeren, en zijn bewa kers voor 't ootje te nemen met een talent dat niet onder hoeft te doen voor dat van een op afkeuring-azend-militair-hospitaal- klant. Een olifant, vertoevende in den dieren tuin te New-York, leed aan maagpijn. Dit is eeD zeer gewoon verschijnsel bij geïm- portecerdo olifanten, die nog niet aan het klimaat gewend zijn. De kwaal wordt ge nezen met een wollen-deken-vorband en mosterdpleisters uitwendig eD een flinke dosis brandewijn inwendig. Dezo remedie schijnt den dieren te bevallen en werkt, al tijd bijzonder gunstig. Het verwonderde den artsen van den Ncw-Yorksohen „AAis" dan ook niet weinig, toen een olifant, die reeds meermalen de kuur had ondergaan, maar steeds over de maagpijn bleef „kla- geu". Eensklaps bedacht een van hen, dat de brandewijn don dieren altijd goed smaakte cn dat men van een olifant geen anti-alcoholistische neigingen mag verwach ten. Hij stelde daarom voor, de kuur eens toe te passen zonder brandewijn. Het suc ces was verrassend. Toen een andere olifant in denzelfdon dierentuin eens ziek was, had men alle ge legenheid hem eens te reinigen, en zijn voetjes in een badje t.e stoppen. En 't was hcusch niet overbodigBij grondige reini ging kwamen niet minder dan eon dobbel steen, do helft van een theelepeltje, het handvat van een zakmes en een ij?eron spij ker to voorschijn. Al dezo voorwerpen zaten vast in het eelt onder de pooten. Onnoodig to vortollon, dat men het gebraikolijke waschmateriaal moest uitbreiden met eeni ge stevige instrumenten. Gevulde beschuitbollen. Tien beschuitbollen, 600 gr. zware appe len, 50 gr. krenten, 60 gr. suiker, 50 gr. bo ter, citroenschil, fijne kaneel. Bereiding De beschuitbollen doorsnijden on uithollen. De appelen schillen, in vieren snijden, de klokhuizen er uit nemen en met een weinig kokend water de gewasschcn krenten cn een citroenschilletje gaar laten koken. Daarna fijnwrijvcn en de suiker er doorroeren. De beschuitbollen met deze massa vullen, de helften op elkaar zetten, van buiten met boter bestrijken, bestrooien met een mengsel van suiker en kaneel en ze in den vorm goed warm en lichtbruin laten worden. Dor pskunst. Aan den burgemeester van een dorp werd, naar „De Grondwet" meldt, het vol gende schrijven verzonden Weledelachtbare Burgemeester. Daar wij onlangs gesproko hadde Tegen A. om opterichtc eeno dansgezelschap Gaf hij ons ten antwoord. Dat hij het aan U zou aanvragen. Maar daar wij er niets meer van hoore, Benne we zoo vrij. En vraage nu op nieuw Of dat wij S. V. P. een dansge zelschap moge oprichte? Wij zouden dan gaarne dit reglement wil len volgen, welk hierbij ingesloten zit. Het is ons niet te doen om maar plezier te ma ken. Maar ook om dat het een mooi iets is. Voor dc leden en Schoenindustrie In afwachting op U antwoord Hier mede blijve wij minzaam aan bevc- lcnt B. Sictaris. C. Harmonicaspeler. D. Dansleeraar. Volgt het reglement van het dansgezel schap „Vrede onder ons". Art. 1. Elk lid betaalt voor contributie 10 ets. Elke week. Art. 2. Elke Zondag van 5—7 uur zal er gedansd worde. Art. 3. Elk lid zal een nummer krijgen waar ccn getal op staat. Welk hij laat zien bij het binnenkomen. Art. 4. Elk jaar zal er geteert worde. Art. 5. In het lokaal zal een persoon zijn die orde zal houden onder hot dansen. Art. 6. In de zaal worde geen personen binnengclaate, die beschonken zijn. Zij die ruzie make, worde uit de zaal ver wijdert. Art. 7. Hij die niet komt zal een boete hebben vaiv Als het moetwilch geschiet. Bij ziekte laat men het weteD aan Art. 8. Als een jongeling militair wort, cn hij is meer dan 3 maanden lid geweest zal hij vrij zijn van contributie. En zal vrij toeglaate worden in het danslokaal, maar zal niet mee moge teere. Art. 9. Zij, die geen lid zijn betaale 15 ets. Maar heeft nergens aanspraak vop. Sterke drank mag er niet geschonke wor den. Art. 10. De contributie van elk lid week 10 cent bedraag zal verdeeld worden in 2 cente aan de zaal. 3 cente voor de speelman. 2 cente aan de danslceranr. 2 cente voor teerc. Art. 11. De cente dio opgehaalt worde van niet leden worden bewaard voor een traptoestel of orgel. Art. 12. Rustige leden betaale een gulden: voor teere. Art. 13. De baas is waar de danszaal van is. En de speelman. En do dansleeraar. Enj de sictaris. En de commesaris van de deur^ Zulle beschouwd worden als rustige leden. Art. 14. Elk jaar zulle de cente uitbotaaldj worden aan den Baas van de zaal. De speel-, man en aan de Dansleeraar. Zij zulle elk dan 33 cente af moeten staan aan de sicta-, ris en aan do commissaris van de deur. Art. 15. De baas van de zaal waar de zaal^ van is zal de Belasting van het muziek moe- te betale. Goed gekeurt door •Hetomgekeerde. Een vader las in de courant, dat eenige studenten bij een roeitochtje een ongeluk gekregen haddon en met moeite uit het water gered waren. Hij sohrcef dadelijk aan rijn zoon, die ook aan de betrokken academie studeerde of hij bij de schipbreuk geweest was. Het antwoord luidde „Ik ben niet id het water gevallen, maar zit daarentegen volkomen op het droge; kunt u mij niet vlot maken?" Bij de loting voor do militie Overste tot den loteling, die pas een nommer getrokken heeft: „Heb je ook re den van vrijstelling op te geven, broeder- dienst of gebreken?" Loteling ziet met een gezicht van uiet- begrijpen in 't rond. Overste: „Of je ook een broer hebt, die dient." Loteling: „JaHcndrikje Overste„Een broer?" Loteling: „Neen, een zuster." Overste: „En dient die?" Loteling: „Ja." Overste„Mooi, ga dan nu maar onder de maat." In den modewinkel. „Die roode hoed daar ginds vind ik heel sjiek; hoeveel kost hij?" ,,'t Spijt mij, mevrouw, maar dat verkoo pen wij niet!" „En u hangt hem in den winkel op?" „Ja maar, mevrouw, 't is een brand- bluBchapparaat Verkeerd begrepen. Vader van het platteland, tot zoon, die met zijn hand zijn neus afveegt, terwijl zij 's middags in de stad in een restauratiq eten „Jongen, wees toch fatsoenlijkWaarvoor hebben ze andera dieD doek daar naast je neergelegd Uit een circulaire van een bad- inrichting. „De abonnés aan onze badinrichting kunnen gedurende den winter warme ba^ den krijgen k> 10 cents per bad, te nemen bij een hoeveelheid van 25 stuks te gelijk.'' Bijzondere kenteekenen. Een dorpsburgemeester krijgt van hoo gerhand last de bijzondere kenteekenen op te geven van een hem bekend persoon vooij eon signalement. De burgemeester schrijft terug: „Fran$ Lus lijkt zeer op zijn vader, slaapt zondci; kousen, droomt bijna nooit cn houdt veel van pandoeren." Werking vao roggebrood. Oom„Eet maar flink roggebrood, dan krijg je roode wangen." Neefje: „Hé, oom, dan hebt u zeker veeJ roggebrood gesnoven." Stadsnieuw. „Op 19 November zullen groote feeste lijkheden plaats hebben. Mocht het wedez ongunstig zijn, dan wordt do 19de Novem ber tot don volgenden Maandag uitgesteld. jfc. Srt'föimïTittTii*»iiiiir»L*. ^51^2 I J H tl j 11 ifi j li11 g i 11 cê;; J 8 j J j h g 1591 j jj j I j o t I t I I I I t I HELVE KEES. D00B (Nadruk verboden.) „Mannie 1" „Wat is er?" „Ken jij dien man', Harm van Zanten"! Dat moet dezelfde zijn, die Mijn vrouw staarde in mijn kasboek. „Heb jij hem gekend?" vroeg ik op mijn 'ïeurt. „Neennooitmaar jijJij hebt hem geld betaaldtwaalfhonderd drie tn twintig gulden." „Ik heb zaken met hem gedaan. Ik stuur de hem het geld. Zij las het langzaam over „Harm van Zantentwaalfhonderd drie en twintig gulden. Toen zeide ze eensklaps: „Dat is dezelfde som, die hij gestolen heeft. O, mannie, waarom heb je hem het geld niet gegevenvóórdat hij de mis daad boging?" „Ik was het hem niet daarvóór, maar daarnè. schuldig." „Hoe vreeselijk moet de man er aan toe geweest zijn." „Maar, lievelingik bob je gezegd, dat Harm van Zanten onschuldig was." „Ik geloof het niet." Ik steunde mijn hoofd in beide handen tn dacht na. Het waren oude geschiedenis- jen, die mc weer in den goest kwamen. Hoe •k nu eenige jaren geleden mijn zwager had ontmoet, cn hoe deze reeds dadelijk een t;ngunstigen indruk op me had gemaakt. Toen we elkaar nog niet kenden, hij kwam pas uit Indië weder naar Holland ontmoette ik hem in een café, en ik moet 11 et dadelijk zeggennooit maakte iemand Ier wereld zulk een ongunstigen indruk op 01c. Ik zag, dat hij voor zichzelf bij het bil jartspel met een vriend een paar punten meer aanteekende dan hem toekwamen, en terwijl hij dit deed, knipoogde hij tegen mij op een gemeene manier. Ik zou hem nog anders leeren kennen. Eenige dagen later ontmoette ik hem weder in het huis van mijn schoonmoeder, sn het bleek, dat zoowel zij als haar doch ter dol op hem waren. Het was lieve Kees vóór cn lieve Kees na. De jongen kon geen kwaad doen. Toon vertelde mc eensklaps de moeder van zijn bekwaamheden. „Hij is zoo knap, weet je, zoo vreeselijk knap. We wilden graag, dat hij hier weer een betrekking ging zoekenMeer dan een jaar geleden was hij kassier bij de fir ma Spoor. Hij was nog geen veertien dagen weg, of de firma miste het sommetje van twaalfhonderd drie en twintig gulden. Denk eens aantwaalfhonderd drie en twintig gulden. Of ze graag wilden hebben, dat de lieve Kees terugkwam 1 Is het niet waar, mijn jongen?" „Ja, moeder." „En" ging zij voort „die andere mandie Harm van,Zantenwerd wegens diefstal veroordeeld tot een jaar gevangenisstraf. „Harm van Zanten ?1" „Ja, dat was zijn naamHarm van Zanten. Ik weet het zeker." „Maar die Harm van Zanten Een oogenblik waren wij stil. „Maar ik herinner mij die Harm van Zanten", riep ik uit, „hij was die arme ke rel, aan wiens schuld zoo getwijfeld werd en van wien men heeft gezegd, dat de om standigheden, die tegen hem hebben ge pleit, evengoed aan toeval konden worden toegeschreven. Het hoeft in veel opzichten een pijnlijken indruk gemaakt. Alleen de verklaringen van den hoofdgetuige waren maar al tc duidelijk." „Die hoofdgetuige was ik", zeide de lieve Kees. Ik zag hem aan, en plots dacht ik aan het oogenblik, dab ik hem in het café had ge zien en valscb had zien spelen. Ik keek hem in zijn oogen en terwijl hij mij weder aan- Btaarde voelde ik, dat ik hier den dief voor me hadeon man, die niet alleen de twaalfhonderd drie en twintig gulden had gestolen, maar ook eeD meineed had be gaan en een huisgezin te grondo had ge richt. „OWat moet dio Harm van Zanten een comedie hebben gespeeld", ging do moe der voort; „nu is hij een verloren man. Ja, wat kan hij nu beginnen Niemand zal hem willen hebben." „Is hij dan vrijgelaten?" „Ja, want een week na het proces ging de lieve Kees naar Indië. En dat is nu meer dan een jaar geleden." „Mijn beste aanstaande zwager", zeide do lieve Kees, „als je soms met me mee wilt gaan, kan je me in mijn jas helpen, als jeblief. Die dingen trek ik altijd zoo moei lijk aan." Goedmoedig volgde ik hem. De eerste jas, die ik van de kapstok haalde, was blijkbaar niet geschikt. „Neen, die niet, de andere." Ik hield de tweede demi vast, terwijl de lieve Kees er rich in wrong, hevig vloekend over mijn onhandigheid. „En nu mijn hoed." Hij zette dezen grappig op rijn hoofd, en wendde rich toen naar me toe, zijn gelaat verbreed door eeD kunstmatigen glimlach. „Je hebt het al wel geraden, zwagertje", fluisterde hij, „Harm van Zanten heeft het gold niet gestolen, maar ik was het. Afijn 1 't Is jouw belang, om bot niet te verklap pen." De ontknooping was werkelijk afschuwe lijkWant al was er een vermoeden geweest, zekerheid had ik tot dusver nog niet gekregen. Nu gold het Harm van Zan ten eerherstel te verschaffen cd terzelfder tijd er voor le zorgen, dat er door mijn toe doen geen schandaal in de familie van mijn vrouw ontstond Mijn eerste gedachte was, om den lieven Kees eens flink de waarheid te zeggen, maar het heerschap was voor zichtiger dan ik vermoedde. Totdat Kaatje en ik-met elkander trouwden, zag ik niets van hem. Dit maakte echter mijn positie nog verantwoordelijker. Harm van Zanten moest gevonden wor den. Hij was nog maar pas uit tie gevan genis ontslagen en in zooverre was geluk kig nog geen tijd verloren. Veel kooplie den, vrees ik, zijn de meening toegedaan, dat iedere moeilijkheid met geld te bestrij den is. De formule is nogal eenvoudig „Beste kerel, is je hart gebroken? Wer kelijk, beste jongen, hier heb je een tien tje. Nou voel ik, dat het over is." Het zou zoo scheen het me toe voor dien man eenige troost rijn, als ik hom net precies de som bracht, twaalfhonderd drie en twintig gulden die hem in het ongeluk had gestort. Ik wilde hem dadelijk het geld geven, en hem zeggen, dat er ten minste één op de wereld was, die in zijn on schuld volkomen vertrouwde. Zóó kwam Harm van Zanten in mijn kasboek. Het was misschien een al ^te veel com mercieel standpunt. Als ik met Kaatje had kunnen spreken, zou deze wellicht een no-j beier oplossing bebben gevonden, oneindig) menschelijkerAan het bevolkingsregia-j ter kwam ik te weten waar Harm van Zan-i ten had gewoond. Het was een aardig huis-| je, schilderachtig, vriendelijk. Hoe had dej gevangenisstraf moeten wegen op dezenj man, die zooveel van dit huisje had moete© houden. Ik klopte. Een oude vrouw kwam naar voren. „O, mijnheer 1 hy woont hier niet meer.; Wat een ondergang, wat een ondergang!" De deur werd gesloten, zonder dat er nog een ander woord werd gezegd. Van een groentenkoopman in de buurt hoorde ik, dat vrouw en kinderen van den armen ge vangene de vorigo weok waren verhuisd. „Zij waren riek", zeide hij, en daarmee ging ik naar Harm van Zanten'e nieuwe woning- O, welk een verschil met de) vorigo. Het was in een van de straten der groo-, te stad, waar dat zwarte driemanschap zijn' macht viert: gebrek, ollende en degenera-I tie. Iedere woning was een doodkist voor levende schepselen. Dit keer kwam er geen antwoord, toeai ik aanklopte. Ik ging naar binnen, zonder aanmoediging van binnen uit de kamer.; Harm van Zanten stond op, toen ik binnen trad, rillend van angst en schaamte. Hij; kon niet spreken. Nooit had ik een gexdchtj aanschouwd, waarop ellende méór haarj stempel had gedrukt. Twee kleine, honge rige kinderen stonden bij hem. Ik legde' eenvoudig het geld op tafel, gaf hom do hand en vertelde hem, wat ik sproken kon! en mocht. Hij stamelde zijn dankbaarheid. ZijD vervreten lippen schenen niet in staat te zijn een woord te zeggen. Instinctief ge voelde ik, dat er nog een grooter verdriet was, onbekend voor mij. „Kan ik u helpen?" vroeg ik. Doch nog kon hij niet spreken, dus ging, ik langzaam heen en zeide hem vaarwel. Tocd kwam hij iets naar voren en wenk te mij. Ik keerde mij om, volgde hem in stilte een wankele trap op. Ik rilde. Er la gen verdorde bloemen op het bed. Met be-' vende, zachte band lichtte de arme kerel een stukje van de deken op, en ik zag oen ruin gelaat, jong en schoon. Ik schrok te rug. De Dood had zijn werk gedaan. De smart, die had gedood, was van de ziel. Het was een gelaat, waarover de stervensangst van-schaamte waa geschaduwd, van een

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1913 | | pagina 7