FEUILLETON.
Tn het Bosch verdwaald.
Een Dwergpaartje.
4
den waterval roepen, de vogels om bijstand
vragen en gesprekken houden met zijn
hond. En omdat hij altijd heel graag met
de vogels sprak, noemde de andere vorsten
spottendDe Musschenkoning,
„want," zeiden zij, „zijn land is nauwelijks
grooter dan een heg en hij vindt het pret
tiger om naar het gepraat van de musschen
te luisteren dan zich als een behoorlijk ko
ning te gedragen.
De Koning lachte er slechts over en
zei de, dat hij den naam heel vereerend
vond en gelukkig in zijn Koninkrijkje leef
de. Toen hoorde hij op zekeren dag, dat
een zekere jonge dame, Florizette geheeten,
het mooiste meisje uit den heelen omtrek
wasalle vogels en andere dieren waren
het hierover met de menschen eens en zij
spraken er zoo druk over met den koning,
dat hij dacht, dat hij nooit gelukkig zou
zijn, voor hij Florizette tot vrouw kreeg.
Hij verliet zijn Koninkrijkje en trok naar
het land, waar Florizette woonde, en toen
hij daar kwam, vroeg zij lachend:
„Denkt de Musschenkoning, dat ik zijn
nestje zal deelen? Maar ik wil hem toch
niet ongebruikt laten gaan j hij mag mij
helpen aan een huwelijksgeschenk, als ik
trouw met een koning, dien ik hebben wil."
Zij ontving hem heel vriendelijk en zij
vertelde hem, hoe zij meer gaf om dappere
daden dan om rijkdom en macht. Als de
Musschenkoning eenigo dappere daden wil
de verrichten, zou zij er misschien toe kun
nen overgaan met hem te trouwen.
„Ik zou bijv. heel graag den ring willen
hebben, die de meermin in den Zwarten
Yijver om haar staart draagt", zei zij.
De Musschenkoning toog dadelijk op weg
daarheen en daar hij vermoeid was van
rijn reis, legde hij zich aan den oever van
den vijver ter ruste. Toen hij wakker werd,
hoorde hij een zacht gefluister dicht bij
zich. Het waren aaltjes, die met elkaar
spraken. „Wat hebben wij gisteravond een
pret gehad", zei er een.
„Ja", zei de ander.Wat is bet prettig,
dat wij den ring van de meermin mogen op-
poeteen. Dan kunnen wij zoo prettig spelen
cr mee."
„Ik", zei een derde. „Laat de meermin
niet Üooren, dat wij met haar ring spelen,
anders mogen wij hem niet meer poetsen."
Do Koning begreep, dat hij gemakkelijk
rich van den ring kon moester maken. Hij
loerde op de aaltjes en jawel, die kwamen
den volgenden dag met den ring aange
zwommen. Zij speelden er zoo mee, dat hij
voortrolde voor de voeten van den Koning.
Deze pakte hem vlug beet en rende er mee
weg.
Hoe de meermin de aaltjes strafte voor
hun onoplettendheid, heeft nooit iemand
gehoord.
Toen Florizette den prachtigen ring zag,
was zij erg in haar schik, maar nog had zij
8, -
„Zou het de hond van Alfons zijn? Maar
neen, dat kan toch niet, want die is grijs!..,.
Lieve Hemel: 't Is geen hond!" die laat
ste uitroep ontviel onzen jongen in de he
rigste ontzetting, want het dier, dat daar
zoo netjes aan kwam wandelen, was een
panter, de verschrikking aller dierenDaar
hij zijn prooi al in het oog had, stootte hij
een kort gehuil uit van verlangen.
HOOFDSTUK III.
Jo Gosman was nog nooit zoozoer ver
schrikt geweest, daar stond hij nu, midden
in do sneeuw, dicht bij de brug en nog geen
zestig meter van hem af een panter
En hij had totaal geen wapen bij zicht( n-
minste een zakmes kan toch haast niet mee
rekenen en de schaatsen ook niet, tegen
wo'n duchten tegenstander.
Zijn eerste idee was om in een boom te
klimmen, die daar dicht bij stond, maar
wat zou hom dat eigenlijk helpen, daar
panters zulke vlugge, lenige dieren zijn, dat
zo in een wip zoo'n klimpartij nadoen en
nog wel veel handiger. Hij kon dus niets
anders doen dan maar kalm het beest ai-
geen pleizier Musschenkoningin te worden.
Daarom verzocht zij den Koning een bruids
japon voor haar te halen, gesponnen uit
manestralen.
De Koning vond dat geen gemakkelijke
taak, maar hij bedacht, dat de uilen de
eenige vogels waren, die iets van mane
stralen wisten. Hij ging dus 's avonds op
weg en vroeg een jong uiltje, wat hij doen
moest.
„Ik heb hooren spreken, dat de Wolken
fee u daaraan helpen kan, maar ik kan niet
zoo hoog vliegen, om haar paleis te berei
ken. Wees zoo goed met mij mee te gaan
naar de moeder der uilendie is wijs ge
noeg om u hierover een goeden raad te
geven."
De jonge uil wees den Koning den weg
naar een donker hol en in het midden
daarvan zat een groote, dikke uil.
„Wie zijt gij?" vroeg de vogel.
De Musschenkoning vertelde, wie hij was
en hoe hij hier kwam en smeekte den uil
hem te helpen.
„Niets voor niets, mijn kleine man", zei
de uil, „ik heb grooten lust te probeeron,
of je zoo malsch als een musch bent. Maar
ik ben goedhartig en zal dus tevreden rijn
met weinig: geef mij één van je oogen, dan
zal ik je den weg wijzen naar het feeën
paleis."
Dat was een moeilijk geval voor den ar
men Koning, maar hij deed, wat hem ge
vraagd werd, en de uil vloog zoo ver met
hem, tot zij bij het paleis kwamen, dat er
schitterend uitzag. De wolkenfee zat juist
eeD kleed te spinnen, dat rij hem vriende
lijk afstond en zoo vloog de Musschenko
ning terug naar Florizette's kasteel.
Deze klapte in haar handen van VTeugde
over dit prachtige, teere kleed, maar toen
zij merkte, dat de Koning nog slechts één
oog had, riep zij uit
„Met zoo'n mismaakten man kan ik niet
trouwen! Wat. moet ik doen?"
Een harer kamervrouwen gaf haar den
raad den Koning op te dragen, prinses
Blondine te gaan bevrijden, die gevangen
werd gehouden door den reus IJzerhuid.
Florizette vroeg toen met haar liefste
stemmetje „Ik zou zoo graag prinses Blon
dine, die gevangen zit bij den reus IJzer
huid bij mij hebben. Wilt gij haar bevrij
den
De Musschenkoning wilde dit gaarne doen
en ging dadelijk op weg. Een winterko
ninkje zeide tegen hem, dat hij er nooit in
zou slagen den reus te dooden, als hij niet
een heel scherp zwaard had. Zoo een had
de ekster in zijn bezit, doch het was gebro
ken. De Musschenkoning zocht naar den ek
ster en vond dien in zijn nest, dat vol was
van gestolen schatten. Hij vroeg hem be
leefd om het zwaard en de vogel zeide
„Gij moogt het zwaard hebben, als gij
het maken kunt. Ik heb er toch niets aan."
wachten, en stond dus al in verdedigende
houding, voor zoover dat mogelijk was, mot
zijn schaatsen, toen het beest opeens op zij
keek, doordat het ernstig afgeleid werd,
door iets, dat van links scheen te komen.
Wel had hij een tweede geblaf, gehuil en
gejank gehoord en ziet: daar kwam op
ecDmaal Victor aangedraafdde vreese-
lijke hond van Alfons Muir.
De panter, die ook niet voor het eerste
hot beste hondje bang was, draaide na
vlug rond, en juist scheen de ontmoeting
plaats te hebben, toen er een scherp gefluit
vernomen werd, dat Victor terugriep.
Het beest vond 't afschuwelijk, en even
stond hij in twijfel, maar toch moest hij ge
hoorzamen.
Nu Victor er was, kon Alfons echter niet
ver meer af rijn en op goed geluk riep Jo
dus
„Alfons, hé, laat je hond begaan; anders
eet die panter mij nog op
De Canadees was op 6neeuwschoenen en
stond dus in een oogenblik naast onzen
verschrikten jongenHij mikte: en ziet:
precies in het hart, zoodat de panter neer
stortte, doodelijk getrof *en I
„Dat is nog eerst een onvoorzichtig
beest, zou ik meenenMaar enfin, hij heeft
rijn onvoorzichtigheid dan ook met den dood
betaald."
„Jij was zeker wel erg verschrikt, hè,
ventje?"
Zeven dagen lang werkte de Koning er
aan en toen waarschuwde het winterkonink-,
jo hem, dat de ekster op den loer lag hemi
dood te pikken. De Koning keerde zich om
en doodde den verraderlijken vogel met één
slag van rijn scherp zwaard. Toen liet hij
door de ooievaars de gestolen schatten naar
hun eigenaars terugbrengen. Daarop ging,
hij naar het kasteel van den reus en er had
een hevig gevecht plaats. IJzerhuid sloeg
den Koning zoo hevig met zijn knuppel, dat!
hij bijna vernietigd was, maar eindelijk:
doodde de Musschenkoning den reus, dank!
zij zijn scherp zwaard. De liefste prinses!
der wereld kwam toen uit het kasteel te
voorschijn, dankte hem voor zijn bijstand,
verbond zijn wonden en zoo ging hij, ge
steund op haar arm, naar Florizette's kas
teel terug.
Maar deze jonge dame vond het allesbe
halve plöizierig, dat de Musschenkoning te
rug kwam en toen zij zag, dat hij er zoo
gehavend uitzag, gaf zij haar dienaren be
vel hem uit het paleis te verjagen. Op prin
ses Blondine, die zeer schoon was, was zij
z66 jaloersch, dat rij haar naar de keuken
zond, om vaten te wasschen.
De arme Koning werd naar een naburige
weide gesleept, waar hij van honger en
dorst zou omkomen. Maar de vogels verlie
ten hem niet en een der nachtegalen zong
zoo hart roerend voor het keukenvenster,
dat prinses Blondine van haar werk opzag
en merkte hoe haar redder op het punt was
te sterven.
Zoodra niemand op haar lette, verliet zij
de keuken, ijlde naar den Koning toe en
verzorgde hem zoo goed mogelijk. De vo
gels, die veel van den armen man hielden,
kwamen in troepen aangevlogen en bouw-
deD haastig een beschuttend dak voor hem.
Zoo verzorgde dé prinses hem vele dagen
lang, plukte wilde aardbeien voor hem, ter
wijl de vogels met eieren, de bijen met ho
ning en de eekhorens met nootjes aan kwa
men vliegen.
Toen de Koning eindelijk geheel hersteld
was, ging hij met de prinses naar zijn eigen
koninkrijk terug en trouwde met haar. En
op den bruiloftsdag kwam de oude uil aan
gevlogen met het oog van den Koning en
gaf het hem terug.
Florizette was blij, dat zij van den Mus
schenkoning af was en trok uit vreugde haar
prachtig kleed van manestralen aan. Het
stak haar echter zóó, dat zij geen raad wist
on uit wraak zond zij het naar prinses Blon-
diDe. Toen deze het aantrok, zat het haar
zóó prachtig, dat iedereen haar als de
mooiste vrouw van de wereld uitriep. Dit
was meer dan Florizette kon verdragen,
die zich in zee wierp en verdronk.
„Noü, en öf. Maar jij zelf dan niet, Al
fons?"
De jager haalde eens de schouders op,
dergelijke ontmoetingen waren dagelijksch
werk voor hemHij sleepte het dier nu ook
een eindje verder het bosch inalthans van
het groote pad af, anders zouden de kin
deren, die naar school gingen er te zeer1
van schrikken.
„Alfons", begon Jo nu weer. „Ik wist
niet, dat een panter óóit zóó dicht in de
bewoonde wereld kwam, zeg?"
„Nu, maar deze zal althans niet terug
komen."
„Als je mij vraagt, dan geloof ik, dat
dit exemplaar verdwaald was; hij zal bij
ongeluk hier verzeild zijn geraakt, daar
zag hij me net naar uit."
„Ik dacht, dat het misschien kwam, door
dat we nu zoo'n strengen winter hebben,
dat het beest uit honger gedreven was!"
„Mogelijk heb je gelijk!Met beslist
beid kan ik je het niet zeggen!"
Een strenge winter was het: De sneeuM
lag voeten hoog en de wolven vertoonden
zich ook hier en daar in meer bewoonde1
streken. Zoo had Jo zijn vader hooren ver
tellen van een boer die in zijn slee veri
scheidenc mijlen achtervolgd was door de
wolven. Gelukkig had de man een geweer
bij zich gehad en zóó wist hij de lieve dier-f
tjes aangenaam bezig te honden, door et
Lk zlal jé fetërië oVer een HoUaSfdscK ën Öeii
Amerikaansch dwergje vertellen. Jelui denkt
misschien, dat ik het over generaal Tom Ponci
en Klein-Duimpje wil hebben. Dat is mist
hoor! Hot is van twee vogeltjes, het tnin-
koninkje en de kolibrie, dat ik verbellen zal.
Heb tninkoninkje is de kleinste van alle
Europeesche vogels. Het ïs een Vroolijk, flink
diertje, dat zelfs op de koudste winterdagen
opgewekt door bosch en veld huppelt en wan
neer de zon schijnt zijn zacht en trillend
gezang laat hooren. Op den rug heeft zijn
veerenpakje een roodbruine kleur met don
kere strepen, terwijl zijn borstje witachtig
gekleurd is. Het voedt zich met insecbcn
en insectcneieren. In den herfst snoept hij
ook graag van de sappige jeneveÈL'beseem
[Wanneer de lieve lente aankomt, zijn de
tuin koninkjes druk in de weer, want dan
wordt het tijd een warm nestje te bouwen
en dat werk is hun heusch best toevertrouwd.
Op een grondlaag van dorre bladeren leggon
zij mos, blaadjes en halmpjes en na verloop
van een kort poosje ziet het ronde nestje,
dat op één kleine opening na aan alle kan
ten dicht is, er allerliefst uit.
Zij bouwen het gewoonlijk in struikgewas,
in heggen, in holle boomen, in spleten van
muren en zelfs wel tusschen twee balken
in een schuur.
Hoe vertrouwelijk: die diértjes zijn en hoe
weinig vrees zij voor menschen hebben, toont
ons de volgende Fransche legende:
De heilige Malo was op zekeren dag in
zijn tuintje aan het werk en, daar hot zeer
warm was, trok hij zijn jas uit en hing die
aan oen boom op. Daar kwam een tmin-
koninkjo aangevlogen, die waarschijnlijk het
armsgat voor een opening in een boom hield
en er spoedig een ei in legde-, totdat er
eindelijk zes eitjes in lagen. De heilige Malo
had dit alles stilletjes aangezien on lietj
zijn jas aan den boom hangen. Na verloop
van een korten tijd zag hij tot zijn groot
genoegen er zes kleine tuinkoninkjes uit
kruipen, die weldra vroolijke, flinke diertjes
werden.
Ik moot jelui nog even verbellen, hoe het
vogeltje aan zijn naam komt. Eiens hadden
de vogels een weddenschap aangegaan, waar
bij bepaald was, dab wie van hen het hoogst
zou vliegen, koning zou zijn. Do adelaar
nam zijn vtuoht en was weldra boven alle
andene vogels verheven. Op zijn rug had
zich echter een slim vogeltje neergezet. Toen
ide adelaar on de andere vogels neerdaalden,
vloog hot sluwe diertje pijlsnel in de hoogte
èn had zoo do weddenschap gewonnen. Dit
vogeltje was ons tuinkoninkje.
Hot vaderland van de kolibrie is Amerika.
Het is een allerliefst clieitje: verbazend klein
met den schitterends ten vederdos, dien men
•zich denken kan, zoodat men het kolibrietje
telkens één te 6chieten, die clan door zijn
kameraden opgepeuzeld werd.
Alfons vertelde nu verder, dat hij juist
teruggekeerd was van een jacht, meer oost
waarts, toen Victor op eens de panter op
het spoor was gekomen. Feitelijk had hij
eerst plan gehad, naar huis te gaan, maar
tot geluk van Jo GoBman had hij zijn hond
toch maar den zin gegeven. Maar nu kon
'onze jongen verder zeker zijn, dat dergelij
ke ontmoetingen nu verder niet meer zou
den plaats vinden en namen de twee dus af
scheid.
Op weg naar huis, besloot Jo, maar ver
der niets aan zijn ouders te vertellen daar
hij anders bang was, dat zij zich verzetten
zouden tegen dien marsch in den mane
schijn, naar Alfons' hutje.
„Ja, nu herinner ik mij opeens", sprak
onze jongen in zichzelf, „dat ik Alfons niet
eens gesproken heb van Maandagavond.
Maar dat komt, ik kon ook aan niets anders
denken dan aan den panter! Enfin, Alfons
is op dat uur toch meestal thuis en als hij
ook al niet thuis mocht zijn, dan is de deur
toch enkel op den klink, dus kunnen wij best
binnen 1"
„En als Ned en ik nu soms nóg eens zoo'n
ontmoeting mochten hebben op het ijs, dan
hoeven we met z'n beiden er op onze
schaatsen nóg niet bang te zijn voor alle
panters van Canada en Maine bij elkaar!"
Toen Jo naar school kwam, vertelde hü
dikwijls bij dan edelsteen vergeleken heeft.
Van den vroegen morgen af is de kolibrie
Öruk in de weer; pijlsnel vliegt hij van
de eeno bloem naar de andere en met zijn
langen, epitden snavel, die langer is dan
zijn kopje, haalt hij den honig uit de bloemen.
Slechts zelden rust hij uit op een grashalm
of een bloemkolk en dan zou, men hemzelf
yoor den teere bloem kunnen houden.
Van de kolibrie's kan men terecht zeggien':
klein maar dapper. Onder elkaar vechten
zij dikwijls en zelfs tegen grooterc vogels
verdedigen zij him jongen moedig. Zij vindeal
er soms een pleizier in andere vogels te pla
gen en rekenen op hun vlugheid, om zich in
veiligheid te brengen.
De Kolibrie's bouwen hun nestjes uit boom-
vëzels, mos en oen weeke, wolachtige stof. Zij
bevestigen hun nestje aan een tak, een halm
of eon varenkruid. De eitjes zijn heel ldein
van de allerkleinste soort van deze vogeltjes,
bij het vliegenvangertje, zijn die eitjes niet
grooter dan een erwt.
Geleerde dieren op de vroe«
gere kermissen I
Aan viervoetige kunstenaars heeft het op
de kermis nooit ontbroken. Kunstpaardjes
die wisten te vertollen hoe hun vader en
moedor heettenkunstezels, die ee>n som
maakten en daarmede een proeve van ge
leerdheid aflegden, dat je er versteld van
stondkunsthondjes, kunstaapjes, kunst
konijnen, kunsthazen, die allo voerden din
gen uit, die men lang niet van hen ver
wacht zou hebben en de dansberen walsten
een „patertje langs den kant".
Een uitvoerige wijze om heft
lichaam fte versieren!
Vooral in Australië worden de fi
guren, waarmee men het lichaam ta-
foecert, met de grootste zorg gekozen
en zijn verschillend naar de verschil
lende lichaamsdeelen. Zij bestaan gedeelte
lijk uit dieren en deels uit andere voor
werpen, die op de zeden en gewoonten der
eilanders betrekking hebben. Over het ge-
heele lichaam wordt echter de grootste
symmetrie in acht genomen. De borst van
den krijgsman wordt gewoonlijk versierd
met een figuur clie lijkt op een schild. Op
den rug is een groot kruis en op eiken kant
der kuit is een eivormige figuur, die daar
een heel goed, effect maakt. Want bij het ge-
heel wordt veel smaak en oordeel ten toon
gespreid, ook aj blijft het een barbaarsch©
gewoonte. Lange nagels zijn voorts een toe
ken van rang; zij zijn een bewijs, dat de
drager niet verplicht is om zwaar werk te
verrichten
zijn vriend, dat zijn ouders hem permissie
hadden gegeven, om aanstaanden Maandag
te gaan.
„Ik zal in ieder geval niet vergeten mijn
pistool mee te brengen", sprak Ned, „of
schoon ik niet geloof, dat wij het noodig
zullen hebben."
„Neen, natuurlijk niet."
„Heb jij er geen?"
„Neen, maar vader heeft een goede Win
chester, alleen vind ik het wat onhandig
om mee te nemen."
„Neen, zeg dat niet. Neem, als je blieft
maar mee wie weet, hoe het ons nog te
pas komt."
„Jawel, ik zou het ook met genoegen
doen, maar er is een bezwaar bij
„Wat dan?"
„Wel, als ik er vader om vraag, wordt hij
ongerust en bovendien vertrouwt hij 't mij
nog niet zoo goed toe, omdat hij bang is,
dat ik er nog niet zoo goed mee om weet te
gaan."
„Neen, zeg er dan maar liever niets van.
Dan moeten we ons zóó maar zien te hel
pen."
„Maar Ned, jij spreekt nu toch net, of we
nog eenig gevaar te duchten hadden als we
op onze schaatsen waren. Ik zou wel eens
willen weten welk dier het ons dan nog
lastig durfde maken?"
„Welwe kunnen toch niet verwachten,
dat wij 't altijd zullen winnen van alle mo-
Een Chineescfae rïeüicatesse.
De beroemde vogelnestjes die de Chinee-
zen als soep eten, zijn niet, zooals sommi
gen schijnen te meenen, uit> stok jee en
strootjes en wol saauiigesteld, maar worden
gevormd uit een gelei-aohtige massa, die
de ealanganen, zoo heeten de arbeiders
van die delicatesse, verkrijgen door het
kauwen van een soort van zeegras. De nes
tjes zijn doorschijnend, of ze van gelei ge
maakt worden en lossen in heet water schie
lijk op.
Het is echter een lekkernij, cBe heel wat
kost, en dus verschijnen ze slechts op de ta
felen der rijken, terwijl de armeren zich
op een stukje hondenvleesoh trakteeren.
Een weinig verward.
Twee correspondenten schreven aan een
redacteur, om te weten: een hoe rijn
tweelingen te helpen door den tijd van tan
den krijgen, en de ander wat hij dben moest
om zijn boomgaard te bevrijden van sprink
hanen. De redacteur beantwoordde getrouw
beide vragen, maar verwisselde bij ongeluk
de voorletters, zoodat de teederliefhebbende
vader tot zijn ontzett'ng in het blad do vol
gende raadgeving ontving:
„Zoo gij rampzalig genoeg zijt, zulke klei
ne monsters te hebben gekregen, kunt gij
niet beter doen dan ze met stroo te beleggen
en dan in brand te steken."
De maai, die onder zajn sprinkhanenplaag
zuchtte, hield den redacteur voor krankzin
nig, toen hij las:
„De beste wijze van behandelen is, elk Eun.
ner tweemaal per dag een warm bad te ge
ven en hun tandvieesch met caoutchouc te
wrijven.
öe verkeerde.
Een dame in Britsch-Indië heeft onlangs
een somber avontuur gehad.
Zij had een inlandsche kindermeid, een
ayah, wier gewoonte het was eiken morgen
vroeg de slaapkamer harer meesteres binnen
te treden, om haar dan van de zorg over
haar dochtertje, nog slechts een zuigeling, te
ontheffen.
Op zekeren morgen werd de moeder uit
een zwanen slaap gewekt, doordat zij, zooale
zij meende, de zachte stappen der bloote
voeten van de ayah het bed hoorde naderen.
Nog half dommelende, beurde zij het kind
uit de w-'eg naast haar en reikte het aan
de kindermeid over. Zij hoorde de stappen
weer weggaan en, zonder zelfs de oogen te
hebben ontsloten, sliep zij weer in, terwijl
de binnengeslopen panter zich blij verwijder
de met zijn prooi, dat hem zoo vol vertrou
wen in den bek was gelegd.
gelijke dieren, die we op onze wegen wel
eens ontmoeten zullen."
„Neen, dat is waar!"
Nog een heele tijd praatten onze# jongens
over het voorgenomen tochtje en steeds
waren zij er van vervuld geweest, toen de
Maandagavond eindelijk aanbrak. Het was
een prachtige, heldere lucht en de maan
stond vol aan den hemel. Beide jongens
waren even warm gekleed als bij de vorige
gelegenheid en hun beider ouders hadden
hun ook permissie gegeven om bij Alfons
te blijven overnachten, als die daar soms op
mocht aandringen. Van angst was eT bij
geen van beiden kwestie, want ofschoon Jo
heel goed de Winchester van zijn vader kon
hebben meegepakt, zonder, dat' dit nog
aanleiding tot ongerustheid van vaders zij
had gegeven, had hij dit toch maar niet
gedaan en Ned Dunmore had ook niet voor
meer kogels gezorgd, ofschoon hij mis
schien goed had gedaan, er nog een paar
extra bij zich te steken
Zoo vertrokken beiden, precies om acht
uur, maar Jo was volle vijf minuten eerder
op de plaats van ontmoeten.
„Dat is een bewijs, dat jij me overwinnen
kunt, kerel!" riep Ned. goedmoedig.
„Maar heb jij wel zoo hard gereden, als
jo kon?"
(WoTdt vervolgd).