FEUILLETON. Tn het Bosch verdwaald. Een Dwergpaartje. 4 den waterval roepen, de vogels om bijstand vragen en gesprekken houden met zijn hond. En omdat hij altijd heel graag met de vogels sprak, noemde de andere vorsten spottendDe Musschenkoning, „want," zeiden zij, „zijn land is nauwelijks grooter dan een heg en hij vindt het pret tiger om naar het gepraat van de musschen te luisteren dan zich als een behoorlijk ko ning te gedragen. De Koning lachte er slechts over en zei de, dat hij den naam heel vereerend vond en gelukkig in zijn Koninkrijkje leef de. Toen hoorde hij op zekeren dag, dat een zekere jonge dame, Florizette geheeten, het mooiste meisje uit den heelen omtrek wasalle vogels en andere dieren waren het hierover met de menschen eens en zij spraken er zoo druk over met den koning, dat hij dacht, dat hij nooit gelukkig zou zijn, voor hij Florizette tot vrouw kreeg. Hij verliet zijn Koninkrijkje en trok naar het land, waar Florizette woonde, en toen hij daar kwam, vroeg zij lachend: „Denkt de Musschenkoning, dat ik zijn nestje zal deelen? Maar ik wil hem toch niet ongebruikt laten gaan j hij mag mij helpen aan een huwelijksgeschenk, als ik trouw met een koning, dien ik hebben wil." Zij ontving hem heel vriendelijk en zij vertelde hem, hoe zij meer gaf om dappere daden dan om rijkdom en macht. Als de Musschenkoning eenigo dappere daden wil de verrichten, zou zij er misschien toe kun nen overgaan met hem te trouwen. „Ik zou bijv. heel graag den ring willen hebben, die de meermin in den Zwarten Yijver om haar staart draagt", zei zij. De Musschenkoning toog dadelijk op weg daarheen en daar hij vermoeid was van rijn reis, legde hij zich aan den oever van den vijver ter ruste. Toen hij wakker werd, hoorde hij een zacht gefluister dicht bij zich. Het waren aaltjes, die met elkaar spraken. „Wat hebben wij gisteravond een pret gehad", zei er een. „Ja", zei de ander.Wat is bet prettig, dat wij den ring van de meermin mogen op- poeteen. Dan kunnen wij zoo prettig spelen cr mee." „Ik", zei een derde. „Laat de meermin niet Üooren, dat wij met haar ring spelen, anders mogen wij hem niet meer poetsen." Do Koning begreep, dat hij gemakkelijk rich van den ring kon moester maken. Hij loerde op de aaltjes en jawel, die kwamen den volgenden dag met den ring aange zwommen. Zij speelden er zoo mee, dat hij voortrolde voor de voeten van den Koning. Deze pakte hem vlug beet en rende er mee weg. Hoe de meermin de aaltjes strafte voor hun onoplettendheid, heeft nooit iemand gehoord. Toen Florizette den prachtigen ring zag, was zij erg in haar schik, maar nog had zij 8, - „Zou het de hond van Alfons zijn? Maar neen, dat kan toch niet, want die is grijs!..,. Lieve Hemel: 't Is geen hond!" die laat ste uitroep ontviel onzen jongen in de he rigste ontzetting, want het dier, dat daar zoo netjes aan kwam wandelen, was een panter, de verschrikking aller dierenDaar hij zijn prooi al in het oog had, stootte hij een kort gehuil uit van verlangen. HOOFDSTUK III. Jo Gosman was nog nooit zoozoer ver schrikt geweest, daar stond hij nu, midden in do sneeuw, dicht bij de brug en nog geen zestig meter van hem af een panter En hij had totaal geen wapen bij zicht( n- minste een zakmes kan toch haast niet mee rekenen en de schaatsen ook niet, tegen wo'n duchten tegenstander. Zijn eerste idee was om in een boom te klimmen, die daar dicht bij stond, maar wat zou hom dat eigenlijk helpen, daar panters zulke vlugge, lenige dieren zijn, dat zo in een wip zoo'n klimpartij nadoen en nog wel veel handiger. Hij kon dus niets anders doen dan maar kalm het beest ai- geen pleizier Musschenkoningin te worden. Daarom verzocht zij den Koning een bruids japon voor haar te halen, gesponnen uit manestralen. De Koning vond dat geen gemakkelijke taak, maar hij bedacht, dat de uilen de eenige vogels waren, die iets van mane stralen wisten. Hij ging dus 's avonds op weg en vroeg een jong uiltje, wat hij doen moest. „Ik heb hooren spreken, dat de Wolken fee u daaraan helpen kan, maar ik kan niet zoo hoog vliegen, om haar paleis te berei ken. Wees zoo goed met mij mee te gaan naar de moeder der uilendie is wijs ge noeg om u hierover een goeden raad te geven." De jonge uil wees den Koning den weg naar een donker hol en in het midden daarvan zat een groote, dikke uil. „Wie zijt gij?" vroeg de vogel. De Musschenkoning vertelde, wie hij was en hoe hij hier kwam en smeekte den uil hem te helpen. „Niets voor niets, mijn kleine man", zei de uil, „ik heb grooten lust te probeeron, of je zoo malsch als een musch bent. Maar ik ben goedhartig en zal dus tevreden rijn met weinig: geef mij één van je oogen, dan zal ik je den weg wijzen naar het feeën paleis." Dat was een moeilijk geval voor den ar men Koning, maar hij deed, wat hem ge vraagd werd, en de uil vloog zoo ver met hem, tot zij bij het paleis kwamen, dat er schitterend uitzag. De wolkenfee zat juist eeD kleed te spinnen, dat rij hem vriende lijk afstond en zoo vloog de Musschenko ning terug naar Florizette's kasteel. Deze klapte in haar handen van VTeugde over dit prachtige, teere kleed, maar toen zij merkte, dat de Koning nog slechts één oog had, riep zij uit „Met zoo'n mismaakten man kan ik niet trouwen! Wat. moet ik doen?" Een harer kamervrouwen gaf haar den raad den Koning op te dragen, prinses Blondine te gaan bevrijden, die gevangen werd gehouden door den reus IJzerhuid. Florizette vroeg toen met haar liefste stemmetje „Ik zou zoo graag prinses Blon dine, die gevangen zit bij den reus IJzer huid bij mij hebben. Wilt gij haar bevrij den De Musschenkoning wilde dit gaarne doen en ging dadelijk op weg. Een winterko ninkje zeide tegen hem, dat hij er nooit in zou slagen den reus te dooden, als hij niet een heel scherp zwaard had. Zoo een had de ekster in zijn bezit, doch het was gebro ken. De Musschenkoning zocht naar den ek ster en vond dien in zijn nest, dat vol was van gestolen schatten. Hij vroeg hem be leefd om het zwaard en de vogel zeide „Gij moogt het zwaard hebben, als gij het maken kunt. Ik heb er toch niets aan." wachten, en stond dus al in verdedigende houding, voor zoover dat mogelijk was, mot zijn schaatsen, toen het beest opeens op zij keek, doordat het ernstig afgeleid werd, door iets, dat van links scheen te komen. Wel had hij een tweede geblaf, gehuil en gejank gehoord en ziet: daar kwam op ecDmaal Victor aangedraafdde vreese- lijke hond van Alfons Muir. De panter, die ook niet voor het eerste hot beste hondje bang was, draaide na vlug rond, en juist scheen de ontmoeting plaats te hebben, toen er een scherp gefluit vernomen werd, dat Victor terugriep. Het beest vond 't afschuwelijk, en even stond hij in twijfel, maar toch moest hij ge hoorzamen. Nu Victor er was, kon Alfons echter niet ver meer af rijn en op goed geluk riep Jo dus „Alfons, hé, laat je hond begaan; anders eet die panter mij nog op De Canadees was op 6neeuwschoenen en stond dus in een oogenblik naast onzen verschrikten jongenHij mikte: en ziet: precies in het hart, zoodat de panter neer stortte, doodelijk getrof *en I „Dat is nog eerst een onvoorzichtig beest, zou ik meenenMaar enfin, hij heeft rijn onvoorzichtigheid dan ook met den dood betaald." „Jij was zeker wel erg verschrikt, hè, ventje?" Zeven dagen lang werkte de Koning er aan en toen waarschuwde het winterkonink-, jo hem, dat de ekster op den loer lag hemi dood te pikken. De Koning keerde zich om en doodde den verraderlijken vogel met één slag van rijn scherp zwaard. Toen liet hij door de ooievaars de gestolen schatten naar hun eigenaars terugbrengen. Daarop ging, hij naar het kasteel van den reus en er had een hevig gevecht plaats. IJzerhuid sloeg den Koning zoo hevig met zijn knuppel, dat! hij bijna vernietigd was, maar eindelijk: doodde de Musschenkoning den reus, dank! zij zijn scherp zwaard. De liefste prinses! der wereld kwam toen uit het kasteel te voorschijn, dankte hem voor zijn bijstand, verbond zijn wonden en zoo ging hij, ge steund op haar arm, naar Florizette's kas teel terug. Maar deze jonge dame vond het allesbe halve plöizierig, dat de Musschenkoning te rug kwam en toen zij zag, dat hij er zoo gehavend uitzag, gaf zij haar dienaren be vel hem uit het paleis te verjagen. Op prin ses Blondine, die zeer schoon was, was zij z66 jaloersch, dat rij haar naar de keuken zond, om vaten te wasschen. De arme Koning werd naar een naburige weide gesleept, waar hij van honger en dorst zou omkomen. Maar de vogels verlie ten hem niet en een der nachtegalen zong zoo hart roerend voor het keukenvenster, dat prinses Blondine van haar werk opzag en merkte hoe haar redder op het punt was te sterven. Zoodra niemand op haar lette, verliet zij de keuken, ijlde naar den Koning toe en verzorgde hem zoo goed mogelijk. De vo gels, die veel van den armen man hielden, kwamen in troepen aangevlogen en bouw- deD haastig een beschuttend dak voor hem. Zoo verzorgde dé prinses hem vele dagen lang, plukte wilde aardbeien voor hem, ter wijl de vogels met eieren, de bijen met ho ning en de eekhorens met nootjes aan kwa men vliegen. Toen de Koning eindelijk geheel hersteld was, ging hij met de prinses naar zijn eigen koninkrijk terug en trouwde met haar. En op den bruiloftsdag kwam de oude uil aan gevlogen met het oog van den Koning en gaf het hem terug. Florizette was blij, dat zij van den Mus schenkoning af was en trok uit vreugde haar prachtig kleed van manestralen aan. Het stak haar echter zóó, dat zij geen raad wist on uit wraak zond zij het naar prinses Blon- diDe. Toen deze het aantrok, zat het haar zóó prachtig, dat iedereen haar als de mooiste vrouw van de wereld uitriep. Dit was meer dan Florizette kon verdragen, die zich in zee wierp en verdronk. „Noü, en öf. Maar jij zelf dan niet, Al fons?" De jager haalde eens de schouders op, dergelijke ontmoetingen waren dagelijksch werk voor hemHij sleepte het dier nu ook een eindje verder het bosch inalthans van het groote pad af, anders zouden de kin deren, die naar school gingen er te zeer1 van schrikken. „Alfons", begon Jo nu weer. „Ik wist niet, dat een panter óóit zóó dicht in de bewoonde wereld kwam, zeg?" „Nu, maar deze zal althans niet terug komen." „Als je mij vraagt, dan geloof ik, dat dit exemplaar verdwaald was; hij zal bij ongeluk hier verzeild zijn geraakt, daar zag hij me net naar uit." „Ik dacht, dat het misschien kwam, door dat we nu zoo'n strengen winter hebben, dat het beest uit honger gedreven was!" „Mogelijk heb je gelijk!Met beslist beid kan ik je het niet zeggen!" Een strenge winter was het: De sneeuM lag voeten hoog en de wolven vertoonden zich ook hier en daar in meer bewoonde1 streken. Zoo had Jo zijn vader hooren ver tellen van een boer die in zijn slee veri scheidenc mijlen achtervolgd was door de wolven. Gelukkig had de man een geweer bij zich gehad en zóó wist hij de lieve dier-f tjes aangenaam bezig te honden, door et Lk zlal jé fetërië oVer een HoUaSfdscK ën Öeii Amerikaansch dwergje vertellen. Jelui denkt misschien, dat ik het over generaal Tom Ponci en Klein-Duimpje wil hebben. Dat is mist hoor! Hot is van twee vogeltjes, het tnin- koninkje en de kolibrie, dat ik verbellen zal. Heb tninkoninkje is de kleinste van alle Europeesche vogels. Het ïs een Vroolijk, flink diertje, dat zelfs op de koudste winterdagen opgewekt door bosch en veld huppelt en wan neer de zon schijnt zijn zacht en trillend gezang laat hooren. Op den rug heeft zijn veerenpakje een roodbruine kleur met don kere strepen, terwijl zijn borstje witachtig gekleurd is. Het voedt zich met insecbcn en insectcneieren. In den herfst snoept hij ook graag van de sappige jeneveÈL'beseem [Wanneer de lieve lente aankomt, zijn de tuin koninkjes druk in de weer, want dan wordt het tijd een warm nestje te bouwen en dat werk is hun heusch best toevertrouwd. Op een grondlaag van dorre bladeren leggon zij mos, blaadjes en halmpjes en na verloop van een kort poosje ziet het ronde nestje, dat op één kleine opening na aan alle kan ten dicht is, er allerliefst uit. Zij bouwen het gewoonlijk in struikgewas, in heggen, in holle boomen, in spleten van muren en zelfs wel tusschen twee balken in een schuur. Hoe vertrouwelijk: die diértjes zijn en hoe weinig vrees zij voor menschen hebben, toont ons de volgende Fransche legende: De heilige Malo was op zekeren dag in zijn tuintje aan het werk en, daar hot zeer warm was, trok hij zijn jas uit en hing die aan oen boom op. Daar kwam een tmin- koninkjo aangevlogen, die waarschijnlijk het armsgat voor een opening in een boom hield en er spoedig een ei in legde-, totdat er eindelijk zes eitjes in lagen. De heilige Malo had dit alles stilletjes aangezien on lietj zijn jas aan den boom hangen. Na verloop van een korten tijd zag hij tot zijn groot genoegen er zes kleine tuinkoninkjes uit kruipen, die weldra vroolijke, flinke diertjes werden. Ik moot jelui nog even verbellen, hoe het vogeltje aan zijn naam komt. Eiens hadden de vogels een weddenschap aangegaan, waar bij bepaald was, dab wie van hen het hoogst zou vliegen, koning zou zijn. Do adelaar nam zijn vtuoht en was weldra boven alle andene vogels verheven. Op zijn rug had zich echter een slim vogeltje neergezet. Toen ide adelaar on de andere vogels neerdaalden, vloog hot sluwe diertje pijlsnel in de hoogte èn had zoo do weddenschap gewonnen. Dit vogeltje was ons tuinkoninkje. Hot vaderland van de kolibrie is Amerika. Het is een allerliefst clieitje: verbazend klein met den schitterends ten vederdos, dien men •zich denken kan, zoodat men het kolibrietje telkens één te 6chieten, die clan door zijn kameraden opgepeuzeld werd. Alfons vertelde nu verder, dat hij juist teruggekeerd was van een jacht, meer oost waarts, toen Victor op eens de panter op het spoor was gekomen. Feitelijk had hij eerst plan gehad, naar huis te gaan, maar tot geluk van Jo GoBman had hij zijn hond toch maar den zin gegeven. Maar nu kon 'onze jongen verder zeker zijn, dat dergelij ke ontmoetingen nu verder niet meer zou den plaats vinden en namen de twee dus af scheid. Op weg naar huis, besloot Jo, maar ver der niets aan zijn ouders te vertellen daar hij anders bang was, dat zij zich verzetten zouden tegen dien marsch in den mane schijn, naar Alfons' hutje. „Ja, nu herinner ik mij opeens", sprak onze jongen in zichzelf, „dat ik Alfons niet eens gesproken heb van Maandagavond. Maar dat komt, ik kon ook aan niets anders denken dan aan den panter! Enfin, Alfons is op dat uur toch meestal thuis en als hij ook al niet thuis mocht zijn, dan is de deur toch enkel op den klink, dus kunnen wij best binnen 1" „En als Ned en ik nu soms nóg eens zoo'n ontmoeting mochten hebben op het ijs, dan hoeven we met z'n beiden er op onze schaatsen nóg niet bang te zijn voor alle panters van Canada en Maine bij elkaar!" Toen Jo naar school kwam, vertelde hü dikwijls bij dan edelsteen vergeleken heeft. Van den vroegen morgen af is de kolibrie Öruk in de weer; pijlsnel vliegt hij van de eeno bloem naar de andere en met zijn langen, epitden snavel, die langer is dan zijn kopje, haalt hij den honig uit de bloemen. Slechts zelden rust hij uit op een grashalm of een bloemkolk en dan zou, men hemzelf yoor den teere bloem kunnen houden. Van de kolibrie's kan men terecht zeggien': klein maar dapper. Onder elkaar vechten zij dikwijls en zelfs tegen grooterc vogels verdedigen zij him jongen moedig. Zij vindeal er soms een pleizier in andere vogels te pla gen en rekenen op hun vlugheid, om zich in veiligheid te brengen. De Kolibrie's bouwen hun nestjes uit boom- vëzels, mos en oen weeke, wolachtige stof. Zij bevestigen hun nestje aan een tak, een halm of eon varenkruid. De eitjes zijn heel ldein van de allerkleinste soort van deze vogeltjes, bij het vliegenvangertje, zijn die eitjes niet grooter dan een erwt. Geleerde dieren op de vroe« gere kermissen I Aan viervoetige kunstenaars heeft het op de kermis nooit ontbroken. Kunstpaardjes die wisten te vertollen hoe hun vader en moedor heettenkunstezels, die ee>n som maakten en daarmede een proeve van ge leerdheid aflegden, dat je er versteld van stondkunsthondjes, kunstaapjes, kunst konijnen, kunsthazen, die allo voerden din gen uit, die men lang niet van hen ver wacht zou hebben en de dansberen walsten een „patertje langs den kant". Een uitvoerige wijze om heft lichaam fte versieren! Vooral in Australië worden de fi guren, waarmee men het lichaam ta- foecert, met de grootste zorg gekozen en zijn verschillend naar de verschil lende lichaamsdeelen. Zij bestaan gedeelte lijk uit dieren en deels uit andere voor werpen, die op de zeden en gewoonten der eilanders betrekking hebben. Over het ge- heele lichaam wordt echter de grootste symmetrie in acht genomen. De borst van den krijgsman wordt gewoonlijk versierd met een figuur clie lijkt op een schild. Op den rug is een groot kruis en op eiken kant der kuit is een eivormige figuur, die daar een heel goed, effect maakt. Want bij het ge- heel wordt veel smaak en oordeel ten toon gespreid, ook aj blijft het een barbaarsch© gewoonte. Lange nagels zijn voorts een toe ken van rang; zij zijn een bewijs, dat de drager niet verplicht is om zwaar werk te verrichten zijn vriend, dat zijn ouders hem permissie hadden gegeven, om aanstaanden Maandag te gaan. „Ik zal in ieder geval niet vergeten mijn pistool mee te brengen", sprak Ned, „of schoon ik niet geloof, dat wij het noodig zullen hebben." „Neen, natuurlijk niet." „Heb jij er geen?" „Neen, maar vader heeft een goede Win chester, alleen vind ik het wat onhandig om mee te nemen." „Neen, zeg dat niet. Neem, als je blieft maar mee wie weet, hoe het ons nog te pas komt." „Jawel, ik zou het ook met genoegen doen, maar er is een bezwaar bij „Wat dan?" „Wel, als ik er vader om vraag, wordt hij ongerust en bovendien vertrouwt hij 't mij nog niet zoo goed toe, omdat hij bang is, dat ik er nog niet zoo goed mee om weet te gaan." „Neen, zeg er dan maar liever niets van. Dan moeten we ons zóó maar zien te hel pen." „Maar Ned, jij spreekt nu toch net, of we nog eenig gevaar te duchten hadden als we op onze schaatsen waren. Ik zou wel eens willen weten welk dier het ons dan nog lastig durfde maken?" „Welwe kunnen toch niet verwachten, dat wij 't altijd zullen winnen van alle mo- Een Chineescfae rïeüicatesse. De beroemde vogelnestjes die de Chinee- zen als soep eten, zijn niet, zooals sommi gen schijnen te meenen, uit> stok jee en strootjes en wol saauiigesteld, maar worden gevormd uit een gelei-aohtige massa, die de ealanganen, zoo heeten de arbeiders van die delicatesse, verkrijgen door het kauwen van een soort van zeegras. De nes tjes zijn doorschijnend, of ze van gelei ge maakt worden en lossen in heet water schie lijk op. Het is echter een lekkernij, cBe heel wat kost, en dus verschijnen ze slechts op de ta felen der rijken, terwijl de armeren zich op een stukje hondenvleesoh trakteeren. Een weinig verward. Twee correspondenten schreven aan een redacteur, om te weten: een hoe rijn tweelingen te helpen door den tijd van tan den krijgen, en de ander wat hij dben moest om zijn boomgaard te bevrijden van sprink hanen. De redacteur beantwoordde getrouw beide vragen, maar verwisselde bij ongeluk de voorletters, zoodat de teederliefhebbende vader tot zijn ontzett'ng in het blad do vol gende raadgeving ontving: „Zoo gij rampzalig genoeg zijt, zulke klei ne monsters te hebben gekregen, kunt gij niet beter doen dan ze met stroo te beleggen en dan in brand te steken." De maai, die onder zajn sprinkhanenplaag zuchtte, hield den redacteur voor krankzin nig, toen hij las: „De beste wijze van behandelen is, elk Eun. ner tweemaal per dag een warm bad te ge ven en hun tandvieesch met caoutchouc te wrijven. öe verkeerde. Een dame in Britsch-Indië heeft onlangs een somber avontuur gehad. Zij had een inlandsche kindermeid, een ayah, wier gewoonte het was eiken morgen vroeg de slaapkamer harer meesteres binnen te treden, om haar dan van de zorg over haar dochtertje, nog slechts een zuigeling, te ontheffen. Op zekeren morgen werd de moeder uit een zwanen slaap gewekt, doordat zij, zooale zij meende, de zachte stappen der bloote voeten van de ayah het bed hoorde naderen. Nog half dommelende, beurde zij het kind uit de w-'eg naast haar en reikte het aan de kindermeid over. Zij hoorde de stappen weer weggaan en, zonder zelfs de oogen te hebben ontsloten, sliep zij weer in, terwijl de binnengeslopen panter zich blij verwijder de met zijn prooi, dat hem zoo vol vertrou wen in den bek was gelegd. gelijke dieren, die we op onze wegen wel eens ontmoeten zullen." „Neen, dat is waar!" Nog een heele tijd praatten onze# jongens over het voorgenomen tochtje en steeds waren zij er van vervuld geweest, toen de Maandagavond eindelijk aanbrak. Het was een prachtige, heldere lucht en de maan stond vol aan den hemel. Beide jongens waren even warm gekleed als bij de vorige gelegenheid en hun beider ouders hadden hun ook permissie gegeven om bij Alfons te blijven overnachten, als die daar soms op mocht aandringen. Van angst was eT bij geen van beiden kwestie, want ofschoon Jo heel goed de Winchester van zijn vader kon hebben meegepakt, zonder, dat' dit nog aanleiding tot ongerustheid van vaders zij had gegeven, had hij dit toch maar niet gedaan en Ned Dunmore had ook niet voor meer kogels gezorgd, ofschoon hij mis schien goed had gedaan, er nog een paar extra bij zich te steken Zoo vertrokken beiden, precies om acht uur, maar Jo was volle vijf minuten eerder op de plaats van ontmoeten. „Dat is een bewijs, dat jij me overwinnen kunt, kerel!" riep Ned. goedmoedig. „Maar heb jij wel zoo hard gereden, als jo kon?" (WoTdt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1913 | | pagina 12