Kijk beueden je!
FEUILLETON.
Tn het Bosch verdwaald.
Wat de aap voed.
Anekdoten.
„Wat heb je daar in dien zakdoek?" vroeg
de prinses.
„Wij durven het u niet vertellen, Uw
Hoogheid", zei een van hen verlegen.
„Maar ik wensch het te weten. Spreekt
op, jongens. Wees niet zoo laf, ik schaam
mij over jelui."
De jongetjes knielden voor haar neer
en zeiden
„Daar gij er zoo op aandringt, prinses,
moeten wij het u wel vertellen. Het is een
vleermuis."
Do prinses deinsde van schrik achteruit,
maar eindelijk kreeg haar nieuwsgierigheid
de overhand en zij kwam naderbij.
„Een vleermuis? Laat mij die onmiddellijk
rien en licht een tip van den zakdoek op."
De kleine jongens deden het, maar de
vleermuis wist te ontsnappen en vloog in
de haren der prinses.
Half dol van angst rende de prinses he*
park door en schudde met haar hoofd om
de vleermuis kwijt te raken, doch dit ge
lukte haar niet. De kleine jongens waren
in allerijl heen gevlucht.
Het dier wilde en kon ook niet loslaten
en iederen keer, dat de prinses haar hoofd
schudde, zat de vleermuis vaster in haar
haren. Eindelijk was zij zoo vermoeid van
het snelle loopen, dat zij bezwijmd op den
grond viel.
Nauwelijks was zij gevallen, of de vleer
muis verdween in de lucht en naast haar
stond prins Roland, die angstig het oogen-
blik afwachtte dat de prinses weer tot be
wustzijn kwam.
Toen dit gebeurd was en Ailsa wel ge
noeg was om naar dc woorden van haar
bruidegom te luisteren vertelde deze, dat
hij op den avond van het bal een vleermuis
in zijn gezicht voelde vliegen, hij sloeg het
dier met zijn zweep dood en werd onmiddel
lijk in een vleermuis veranderd.
De koning dezer dieren vertelde hem, dat
het eenige middel om die betoovering te
verbreken was, zóó in het haar der prinses
te verwarren, dat het haar niet gelukken
zou hem kwijt te raken.
Hij had al weken pogingen gedaan om
haar te naderen, maar tengevolge deze be
velen van den koning wanhoopte hij er aan,
of het hem ooit zou gelukken.
Vandaag was hij echter zoo gelukkig ge
weest.
Een paar dagen later had de bruiloft
plaats en in plaats van door bruidsmeisjes
werd de sleep der prinses gedragen door
twee kleine jongens in wit satijn gebor
duurd met gouden vleermuizen. Hot waren
de beide knapen, die, zonder het te weten,
den prins hadden bevrijd.
Spoedig na het huwelijk stierven de
ouders der prinses, zoodat de beide konink
rijken vereenigd werden.
Noch in het eene, noch in het andere werd
ooit weer een vleermuis gezien, want zij
waren zoo boos, dat hun plannen mislukt
waren, dat zij besloten hadden de landen
voor goed te verlaten.
Moeders verjaardag.
Ja, deze dag vol vreugde en dank,
Hij worde hoog vereerd
Het moedertje is toch steeds de spil,
Waarom 't gezin zich keert.
Stel, dat het plaatsje ledig werd
Van 't moederlijk bestuur,
Wie schetst dan aller droef gemis,
Den weemoed van dat uur?
Goddank, de Martha bleef gespaard,
De vreugd van man en kroost!
En 't troontje van haar zorg, het staat1
Tot aller heil en troost.
Wat bidden wij dan saam haar toet
Wat wenscht zij in haar hart?
Is 't welstand voor haar zelf alleen t
Beveiliging voor smart?
O neenBreid uw gelukwensch uit
En wensch haar niets alléén
Maar denk ook aan haar grootsten
[schat
Zij en 't gezin zijn één.
Dat deze zegen bovenal
Haar jaren lang bekroon:
't Geluk van echtgenoot en kroost
't Blijv' haar gewenschte loon
De dertienjarige Anna Visser stond voor
het venster van de nederige portierswoning
naar buiten te kijken en drukte haar stomp-
neusje bijna plat tegen het glas. Er was ook
veel to zien op straat. De familie, dde woonde
in het goede huis in Berlijn, waar Anna's
vader portier was, vierde dien dag den ver
jaardag van de oudste doahter en had vele
gaeten uitgenoodigd. Anna vond het heerlijk
al die rijk gekleede menschen in auto's en
rijtuigen te zien aankomen; er waren ook
veel meisjes bij va<n haar leeftijddaar Flora
Wieser, zoo heette het rijke meisje, een paar
jaar ouder was dan zij.
Toen er gedurende eenige oogenbr1:ken
geen rijtuigen en auto's aankwamen, keerde
Anna zich mot een zucht van het venster af
tot haar grootmoeder, die stilletjes bij de
kach el zat te breien.
„He, grootmoeder, wat hebben die men-
sclien bet beter dan wij. Waarom moeten wij
in deze bedompte woning blijven en krijg ik
nooit eens mooie jurk aan, zelfs niet Zon
dags? Wij hebben nooit een pretje, terwijl
Flora bijna elke week uitgaat of vriendin
netjes bij zioh vraagt
Grootmoeder bredde ijverig door, sneller
„Wel ik denk, dat het beeet honger had"
„Nou, ik heb hem ook gezien", luidde nu
het doodlakonieke antwoord van Ned.
„Zoo? En hij is je niet aangevallenV'
„Hij heeft het wel geprobeerd, maar het
mocht hem niet gelukken."
„Neen, zie je, clat was ons geluk, dat wij
op schaatsen waren en hij niet."
„Maar ik had tenminste een revolver bij
mij", sprak Jo.
Nu werd er weer eenigen tijd onderhan
deld over den eerstvolgenden wedstrijd, die
zooals jullie jo misschien herinneren zult,
naar het hutje van Alphons zou zijn.
Eens even wil ik je nader toelichten, wie
dit was: Een Canadees van Fransche af
komst, een goede zestig jaren oud roet
een glad geschoren gelaat en scherpe, zwar
te oogen, die heusch geen bril noodig had
den om door de duisternis heen te boren
Hij bezat maar een kleine gestalte en zijn
banden en voeten waren niet v^ei grooter
dan van een jongen van een jaar of twaalf
Alphons had heel zijn leven in de wilder
nis doorgebracht. Zijn v J/>r was vroeger ja
ger geweest in dienst van de Hudson-Baai-
Compagnie en de zoon was due al heel
vroeg al9 zoodanig werkzaam geweest.
Toen hij oud genoeg was om alleen op
jacht te gaan, bad hij zich ook niet langer
laten vergezellen en op allerlei manieren
dan men van haar bevende vingers zou ver
wacht hebbende kous moest gauw af zijn,
want er was haast bij de bestelling. Zij zed
niets op Anna's klacht en schuddie alleen'
haar hoofd.
„Zij is jarig en maakt er zoo'n feest van",i
vervólgde Anna op misnoegden toon. „Als
ik jarig ben krijg ik nooit iete moois, alleen,
wat nuttigs en mag ik niemand bij mij vto-1
gen. Flora zal later ook een prettig, vrooLijk
leventje hebben, terwijl ik hard z~l moeten
werken. Bah, wat een akelig vooruitzicht!"
Grootmoeder was juist met het tellen der
steken klaar en kon haar kleinkind nu ant
woorden
„Annalief", sprak Grootje, „in welken
stand je ook leven zou, je zou altijd er toe ko
men ontevreden met je lot te zijn. als je al
tijd naar je meerderen in welvaart kijkt en
niet naar je minderen. Jongejuffrouw Flora
kent zeker ook wel meisjes, die nog rijktr
zajn dan zij. Ata zij zich daarmee vergelijkt,
kan zij ook ontovreden zijn. Het is niet ver
standig steeds boven je zien, dat maakt je
noodeloos ongelukkig. En toch heb je zooveel
reden dankbaar te zijn voor wat je hebt.
Herinner je je wel dat blinds meisje, dat
verleden week bij ons bedelde? Ik geloof, dat
zij even oud was als jij. Zij was in lompen
gekleed en zag er hongerig en haveloos uit.
Ik heb ze, toen jij naar school was binnen
gelaten en zij beeft mij toen vreeselijke din
gen over haar leven verteld.
Haar ouders waren al lang dood
en de menschen, bij wie zij in woont, gebrui
ken haar gebrek, om haar geld voor hen te
doen verdienen. Als zij 's avonds niet genoeg
thuis brengt, wordt zij geslagen en gaat zon
der eten naar bed. Denk je niet, dat zij ja-
loersch op je zou zijn, als zij je uit school zag
komen, je middagmaal in 'n zindelijke ka
mer zag opeten en daarna buiten zag spelen
Denk aan dien jongen hier in de buurt, die
verlamd is en jaar ï'- jaar uit in een rolstoel
over 6traat wordt gereden. En dan die arme
Mina, die, terwijl haar moeder uit werks&
is, op haar broertjes en zusjes moet passen
en nooit iets geregeld kan leeren. Bovendien
is zij nog twee jaar jonger dan jij. Luister
naar mij, lieve kind, en kijk beneden je en
niet boven je. En heusch, die rijke lui zijn
niet altijd te benijden, als je allee eens van
hen afwist. Misschien zou je volstrekt niet
eens met allen willen ruilen."
Anna luisterde opmerkzaam naar haar
gróotmoedeTö woorden en begreep nu opeens
waarom deze-, niettegenstaande zij ook alles
behalve rijk was, altijd zoo gelukkig c be-
vreden voortleefde. Ed ook vond zij bet al
lesbehalve. aardig van zichzelf, dat zij, die
heusch nog geen reden van klagen 'had, zoo
ontevreden en onvriendelijk was geweest.
Anna sloeg de armen om haar grootmoe -
trok hij er op uit; in de kano of hoe ook.
Het was altijd een zeer hard leven ge
weest, dat hij geleid had, maar het had geen
andere uitwerking, dan dat hij er slechts ge
harder door was geworden. Daarom was hij
ook nu, op zestig-jarigen leeftijd, nog zóó
krachtig en levenslustig als men dit slechts
verwachten kan van een man, die een goede
twaalf jaar jonger is. Wel kon hij er nu den
laatsten tijd wat meer naar verlangen, om
af en toe ook eens in de bewoonde wereld
te komen, of althans eenige voeling daar
mede te houden.
Vandaar dan ook, dat hij heel graag had,
dat onze beide jongens af en toe een praatje
kwamen maken. Zij van bun kant, zaten dan
te genieten van al die heerlijke avonturen
die hun verteld werden en die waarlijk ook
bet hooren wel waard waren.
De hut alleen verdiende alreeds een be
zoek, want die kon met recht een museum
genoemd worden, au allerlei wapentuigen
van de eenvoudigste oijl, een boog tót het
modernste geweer. Hertengeweien, horens,
ja wat niet al, prijkten daar ais zoovele
jachttrofeeën.
In deze hut leefde de kleine Canadees,
met zijn énormen hond, Victor. Wat of dat
eigenlijk voor een ras was, had niemand kun-
nen uitmaken, maar intelligent was het dier,
als geen enkel ander, dat staat vast 1
Hij verstond zajn baas dan ook zóó goed,
HOOFDSTUK II.
Alphonsus.
Nod en Jo iachbon hardop toen ze elkaar
daar opeens als het ware tegen het lijf
liepen.
„Wat zullen we daar nu aan doen, Jo V'
„Ja, ik weet er niet beter op, dan dat we
nu nog maar het tochtje van acht mijl er
aan knoop en naar de hut. van Alphons."
Heel graag had Jo dit voorstel aangeno
men, maar hij was bang, dat zijn ouders
ongerust zouden worden, als hij zoo Lang
uitbleef 1
Er werd nu overeengekomen, dat Jo toch
maar bij Ned's ouders zou blijven overnach
ten. Dat zouden z» best begrijpen en in de
volgende week zou de volgende wedstrijd
dan plaats hebben.
Gezamelijk gingen beide vrienden nu
weer naar Ned's huis, onderweg gezellig
pratende
„Weet je wel, dat ik van heel dichtbij een
beer gezien heb, Jo?"
„Hoe kwam dat?'*
ders halö en kuste haar hartelijk. Toon or
een oogenblik later een rijtuig kwam aanrol
len, zette zij een vroolijk gezichtje op en zei:
„Wie weet, of Flora's ouders niet grooter
zorgen hebben dan wij, denkt u niet, groot
moedertje?"
En van dien dag af deed zij baar best
voortdurend aan Grootje's woorden te den
ken, als zij weer een bui van ontevreden
heid in zich voelde opkomen Natuurlijk ge
lukte dit haar niet altijd, maar „al doende
leert men", was ook op Anna van toepassing,
die later een vroolijk, vlijtig naaistertje is
geworden, die voor menig rijke dame een
prachtig kleed maakte zonder jaloersch op
haar rang on stand te zijn.
Jocko was een aap, die een tamelijk gToo-
ten dxmk van zichzelf had. Voor vogels'had
hij niét de minste achting. Wat 'konden zij
doen? Zij konden vliegen, dat is zoo, maar
hij kon springen. Vogels waren zwakke schep
seltjes, die h ij gemakkelijk van de vruchten
kon verjagen.
„Gaat. weg, vogelsJullie bent voor niets
nuttig."
„Wij kunnen vliegen en zingen."
„Maar kan je aan je staart aan oen tak
schommelen, zooals ik? Maakt dat jo weg
komt en la.at die vruchten voor mij."
Ge ziet dus, dat Jocko een heel zolf-
zuchtigo aap was, die dacht, dat alles cn
iedereen alleen maar voor zijn pledzier bo-
fetond.
Hij stond 's morgens tamelijk laat op,
streek zijn haar achtar zijn ooren en leek
dan wel iets op een mcnsch. Dan bekeek
hij zich in een plas water, dien hij als spie-
gel gebruikte.
„Scheer je weg, vogels!" riep hij uit,
„jo moogt niet uit dat water drinken. Ik
moet dat water als een spiegel gebruiken,
want ik moot öt netjes uitzien. Dat water
is van mjij!"
Eien paar dagen latei- wórd hij op een
buitenpartij gevraagd en zocht naar iets
geschikte om op te zitten. Daar zag hij
een hoop veeren in het zand liggen.
„Wat zou dat zijn?" dacht Jocko. „Ik
geloof stellig, dat het een hoapj.' vogóL is.
't Komt er niet op aan, ik kan er gemakke
lijk op uitrusten, dat is alles, wat ik vor-
lang."
Hij zette zich er op neer en begon een
vrucht te eten.
„Wat een zacht veeren bedje!" riep hij
uit. „Die vogels zijn nog ergens goed voor."
Daar kwam e>r op eenigen afstand van de
veeren beweging in het zand en ee>n hoofd
met een langen hals kwam te voorschijn en
keek Jocko aan.
„Wie ben jo?" vroeg de aap.
„Wie ben jij was de wedervraag.
Jocko pouzeldo zijn vrucht op en zei:
„Dat gaat jo niet aan. Op hot oogenblik
ben ik de bezitter van dezen hoop voeren
on ik blijf er opzitten, of je het goed
vindt of niet."
„Ik hoop, dat jo zacht zit!" zei het
hoofd.
.,0, heel zacht-sprak Jocko.
„Maar ik zit niet gemakkelijk cn ik sta op."
„Hoewel boenen heb je?" vroeg.de aap.
„Twee," zei het hoofd, „ik ben een vogel."
Jocko lachte hartelijk.
7,Sta maar op, ik houd je er niet van
terug." Want hij had er geen flauw idee
van, dat de hoop veeren bij het hoofd met
den langen nek behoorde.
„Vogels zijn de gekste dingen, die ik
ken; zij kunnen niets doen! Je hoeft mij
niet te vragen, of je moogt opstaan, vriendje.
Ik blijf nog een uurtje zitten, want ik
zit goed. Ik heb je gezelschap niet noodig."
Toen hief het hoofd zich hooger op en zei:
„Ik geloof, dat je het prettig vindt daar
te zitten, maar ik ben er niet voor gemaakt
om bezeten te worden."
..De aap schreeuwde in doodsangst:
„Wat is dat?" Hij viel namelijk op zijn
rug. Do Ih oop veeren kwam in beweging
en sprong op. Jocko greep zich vast aan
den langen nek en de struisvogel want
dat was de eigenaar van don hoop voeren
en den langen nc-k begon in allerijl met
hem voort te loopen, dat Jocko buiten zich-
zelf van angst was cn steeds gilde:
„Houd op! Houd op! Ik zal nooit m'ecr
iets zeggen van de vogels! Houd op! Ik
ga dood!"
„O, ik ren voor mijn pleizior," zei de
struisvogol doodkalm en liep nog harder.
Zij renden met hun beiden alles voorbij en
de arme Jocko dacht, dat zijn laatste uurtje
geslagen was.
Hij zat vastg-eknepen tusschen den rug en
den nek van den struisvogel, zoodat hij
ternauwernood kon ademhalen en hij werd
allervreeselijkst door elkaar geschud.
Eindelijk zag hij zijn kans schoon en sprong
er af en zat buiten adem op het land.
Zou je nog niet zoo'n ritje willen maken
vroeg de struisvogel spottend.
„Voor geen geld van de wereld," ant
woordde de aap. „Dank u zeer.,'.' voegde hij
er beleefder aan toe.
De struisvogel liep door en de aap keek
voorzichtig rond. Hij stond op, schudde zich
af, want er zat een massa zand in zijn
haar en keek weer om zich heen. Toen be
voelde hij zich, om te weten, of hij niets
gebroken had. Neen, gelukkig niet, en be
halve een paar kneuzingen was hij ca- goed
afgekomen.
„Dat was dus ook een vogel," zei hij pein
zend en wreef zijn elleboog. „Ik wist niet,
dat vogeltjes zoo groot konden wotden!
Ik zal voortaan heel beleefd tegen hen
zijn, want ik merk nu, dat or niet mof
te spotten valt."
Na 'dit gevoelige lesje was Jocko de be
leefdheid in persoon tegenover vogels, zclfj
tegenover de kleinste en ook was hij wijf
geworden om nooit te gaan zitten op iels
dat hij niet kende.
Ingez. door: „Mimosa".
Een Kwajongensgrap.
Op het perron van oen spoorwegstation
kwam, juist toen er een trein vertrekkcu
zou, een jongen hard naar den stations
chef loopen.
„Chef, er zijn twee mannen in den trein
die geen kaartje hebbenriep hij.
De trein moest nog even wachten en de
kaarten werden ingezien. Maar alles bleek
in orde te zijn.
„Wel, waar zijn nu dc reizigers zonder
kaartje?" riep de chef den jongen toe, dicu
hij nog zag staan, vlak bij den uitgang.
„Op den locomotief!" riep de kwajongen
en liep heen zoo hard hij kon.
Lina„Papa, nu weet ik, wat ik ma met
haar verjaardag zal geven; oen mooie
6piegcl in dc slaapkamer."
Papa: „Die hangt er immers al, Lina?"
Lina: „Ja, maar die heb ik zooeven ge
broken."
Ingoz. door: Nelly Honig, tc Voorschoten.
Kleine Frits.
„Zeg maatje, waarom ia u tegen mij ook
zoo niet beleefd, als tegen visite?" vroeg dc
kleine man.
„Hoedat zoo vont, wat moet ik dan
dpen?"
„Wel ma, zog u dan een6 tegen me„Ga
zitten, en zal ook een koekje gebrui
ken
Uit de kinderkamer.
Gouvernante (nadat zij haar leerlingen
van Doornroosje verteld heeft): „En zvg
me nu eens waarmee de prins Doornroosje
wakker heeft gemaakt Allen zwegen.
Gouvernante „Hij gaf haar wat ge eiken
avond van je mama krijgt, Wat is dat?"
Ncll^j „Een lepel levertraan jnffrouw."
Ingezonden doorJacobus Laman.
Onderwijzer: „Kareltje, kan jo mij een
eigenschap van het water opnoemen?"
Kareltje: „Ja meester. Als men er zich
in wascht wordt het vuil."
dat die dezelfde bevelen kon geven in de
meest uiteenloop ende bewoordingen, zonder
dat het beest zich ook één enkele maal in de
bedoeling vergissen zou.
Op een goeden zomerschen dag keelc Al
phons Jo Gosman aan, en zei met volstrekt
geen bijzonder en naduk in den toon zijner
stem
„Terwijl ik mijn kano op het droge haalde,
schijn ik mijn mes verloren te hebben. Nou
dat zou ik niet graag m;S6en, gelijk je be
grijpt, want het ding was mij van onbe
schrijfelijk nut! Ik wou, dat Victor er eens
even naar kijken ging; hij zou 't misschien
dadelijk vinden."
De hond in kwestie lag midden in bet ver
trek met den en uit tusschen de pooten. Zijn
baas bad geen enkele keer naar hem gekeken
maar die woorden slechts tot zijn bezoeker
gericht. Nog had Alphons echter niet uitge
sproken, of de hond was opgesprongen, liep
de open dieur uit en naar de plek, aan den
oever der rivier, waar de kano o" het droge
lag.
Jo Goeman ging het beest nu expres eens
na, en zag dat hij een oogenblikje tussotaen
hét gras snuffelde en toen onmiddellijk het
vermiste votrwerp te voorschijn haalde,
waarna hij er weer zegevierend mee terug
keerde naar de hut van zijn baasl
Jo wae verrukt I
„Dacht je nu soms, dat dit zoo iets bijzon
ders was?" vroeg de oude jager. „Mij zou
het veeleer verwonderd hebben, a»l6 liij er
uiet mee was komen aandragen
Maar nu kwam nog het aardigste van het
heele geval: Toen Victor het vertrek binnen
trad, liep hij rechtstreeks op Jo af en legde
(Be hot mes op zijn knie.
Alphons begon eens hardop te lachen.
„Weet je wat dit nu beduidt", vroeg hij?
„Neen," zei Jo natuurlijk.
„Wel; daar wil hij nu mee zeggen: Baas,
daar jij nu 7.00 roekeloos met dat di..g sohijnt
om te gaan, vertrouw ik het je niet verder
toe en zal ilk het liever aan een ander ge
ven."
„Want je moet niet vergeten, dat hij het
mij feitelijk kwalijk neemt, dat ik hem zoo
uit zijn zoete rust heb opgeschrikt
,«Geetf mij hot mes nu maar weer, Jo",
sprak de jager nu cxpr©6 met eenigen na
druk. „Ik beloof je, Victor, dat ik er in
het vervolg voorzichtiger mee zal zijn."
Alles bij elkaar genomen vat jullie dus
wel, dat de jongens dol waren op die be
zoeken bij Alphons eD onze beide jongelui er
nü ook met verlangen naar uitoagen.
Toen ze nu in Ned's woning waren aange
komen, wae het al heelemnal donker en
gingen ze heel gauiw aan het avondeten, ter-
wihet er heel geoeUig toe ging aan tafel.
Er werd nu afgesproken, dat den volgen
den Maandag, 's avonds om acht uur, - de
wedstrijd gehouden zou worden en de heer
Dunmore, d^ vader van Ned, zei, dat mij
eelfs wol lust zou hebten, ook von de partij
te dijn.
„Hë ja", riepen de jongens tegelijk Maar
lachende schudde Vader het hoofd „Jullie
moet bedenken, dat i,k zoo jong niet mec'r
ben en dat ik 's avonds om dien tijd al een
heelen dag achter den rug heb!"
Dien nacht bleef Jo zelfs bij zijn vriend
slapen, maar den volgenden morgen giIlg hij
al heol vroeg weer op pad, daar hij °zijn
ouders beloofd had, nog even thuis aan
komen, vóór hij nanr school ging. En zoo
had hij dus c i goed eind voor den boeg!
Geste riet door een warm ontbijt "aan
vaardde bij dus den tocht en werd nog een
eindweegs vergezeld door zijn vriend, het
geen hem zeer aangenaam wa-s.
Eindelijk bad bij toch nog een heel eind
alleon af te Jeggen, maar hij was goedmoedp
©n floot e&n lustig deuntje onder zijn wan
deling.
Op een gegeven oogenblik zag i opeens
een grooten hond nnderen; ten minste dn.ar
bield hij het voor
(Wordft. vervolgd)