FEUILLETON.
In de „Roode Keuken".
Een trek van Titiaan.
haair, dat van voren met een strootje bij
ten gebonden is.
Het is een groot huigezin; twee der kin
deren, een jongen en een meisje, dragen
ieder een bos varens op den rug, die goed
zijn om op te slapen, terwijl een kleine
jongen van een jaatr of zes zijn broertjes van
twee doet kraaien van pledzier, door een uit-
geholden pompoen met kiezelsteentjes gevuld,
heen en weer te zwaaien. Aan speelgoed was
dus ook al geen gebrek in dien tijd, al
Was hot eenvoudig:
Vader en moeder zijn intustehcn druk
tan het redeneeren over een gswiohtig on
derwerp, namelijk over de aanstaande koude.
„Ja," sprak vader, „het wordt al aardig
Crisoh 's morgens; dezen ochtend was hst
gras al wit."
„HelaasP zuchtte moeder, ;,de kleintjes
Trillen het wear erg kond hebben, als de
wind tot achter in het hol blaast. Door die
koude ia ons laatste kleintje ook gestorven,
hij was pas een paar weken oiud, toen de
winter invieL"-
„West je no® wiel, Vrouw," hernam' de
Man, „toen het Onweer een lichtstraal op
dien dooden boom liet vallen en hoe heer
lijk warm het toen was en hoe licht, zelfs
's nachts nog?"
„Ja, af ik mij dat nog herinner; het
iwater vlak er bij was zóó warm, teen ik
fer mijn hand inhield en een vrucht, die
vlak bij dien boom gelegen had, smaakte heer
lijk, zij was volstrekt niet mieer WTang."
„He, als wij dat vuur uit de luoht teens
konden vasthouden. I" zuchtte vader.
Tewijl hij dezer woorden zeide, sprongen
de twte spelende kinderen met één angst
kreet op: een heldere vlam steeg eensklaps
nil het dorre gras op.
„Hoe kwam dat?" liepteü vader en moe-
der verbaasd uit. „De luoht is helder, er
ia gleen wind, ér valt geen vuur uit den
hemel, Hoe komt er dan een vlam uit het
gTas?'!
Dé oudste jongen sprak'
„Om broertje bezig te houden "slóeg ik
.twee kiezelsteentjes tegen elkaar; eindelijk
Sprongen er lichtende puntjes uit, net vliegjes.
Ze vielen op den grond en opeanr kwam er
teen vlam1 uit het gTas te voorschijn. Kijk,
teens I Twfee boomtakken staan in brand i
„Waar zijn die steentjes, die .yuur gaven
Vroeg vader haastig.
„Hier hebt U ze, ik heb Or al zoo dik-
JWijls zulke gezien."
„Ja," viel zijn andere broertje hem in
tede, „aan den anderen kant. van de
'grot zijn een massa van die steentjes."
„O,"- sprak moeder, „wij kunnen dus nu
iwarmte maken en ook licht. Wij hoeven
dus geen verstijfde armen of beenen te)
hiebben; 's winters zullen wij licht in de
grot kun non hebban, zoodat wij dan niet
Meer buiten behoeven te werken. Het water
kan dan ook warm' worden gemaakt en wij
Slot)
In de eerste ontzetting bad Doortje
heusch gedacht, dat ze allen waren omge
komen. Maar toen ze eens even om zich heeD
tastte, voelde ze nu toch, dat Paul plat op
den grond lag, met het gelaat op de han
den.
„Paull" fluisterde zij. „Paul, leef je nog?
Xoe spreek toch een enkel woord 1"
Een zacht gekreun was "het eenige ant
woord. Dora's hart klopte of bet barsten
zou. „En Al, waar is die, en hoe zal die er
afgekomen zijn?" was haar eerstvolgende
gedachte. Het onverwachte van den schok
had haar echter dermate ontsteld, dat zij
niet bij machte was, zoo duidelijk te voelen,
als andera. Gelukkig hoorde zij nu een stem
in de onmiddellijke nabijheid, die zij her
kende als van Dave Treherno te zijn, en
die waarschuwde nu. „zeg, jongelui, als
jullie hier allemaal dicht in den omtrek
zijt laat ik jullie dan een raad geven.
Beweeg geen duim van deze plaats. Ik zal
zien, dat ik op de een of andere manier
een kaars aangestoken krijg, als tenminste
niet mijn beide armen en beenen gebroken
zijnl"
kunnen ons voedsel lekkerder van 9maak
maken.
„Ja, vrouw/' zei haar mhn ernstig, „van
daag is een gezegende dag. Laten wij de
godheid, die allee gemaakt heeft, danken,
ook daarvoor, dat hij ons een verstand heeft
gegeven om zajn werk te begrijpen."
Vadeir dacht dien avond lang na, terwijl
zijn vrouw en kinderen sliepen. Den vol
genden morgen ging hij kalm aan het werk.
In een hoek van de grot maakte hij een
holte, waarin hij een grootetn platten steen
legde, twee kleinere platte steenen worden
dwars daarop geplaatst en tusschen die beide
steenen in stapelde vader wat boom takjes
op. Een kleine reet was boven dit alles in
de grot. Daarop riep vader zijn gezin om
zich hoen, nam' de twee steentjes van gis
teren in de hand, sloeg ze tegen elkaar en
na een kort poosje vielen de vonken op
het hout, dat vlam vatte.
De mtónsoh uit die tijden was geduldig
en volhardend. Vader hernieuwde zijn proe
ven en slaagde er eindelijk in zooveel groote
steenen op te bouwen, dat er vrij wat hout
op kon rusten. En op zekeren kouden win
terdag brandde er een vroolijk vuurtje in
de grot, waarop moeder haar eenvoudigen,
Bteenen ketel zette, met allerlei lekkere vruch
ten en kruiden gevuld. Vreugde en dank-'
baarheid stonden op aller gezicht te leizen.
Zoo was de oarste haard gesticht!
Op zekeren warmen zomermiddag van het
jaar 1540 stond een armoedig hoopje meube
len en keukengereedschap voor een huisje
in een der achterbuurten van Venetië.
Alles zag er zoo verarmd uit, dat de voor
bijgangers ziah niet eens de moeite gaven er
naar te kijken of naar den man te luistere
die dit alles in hot openbaar moest verkoo-
pen.
De man was ontmoedigd, doordat er zich
geen koop er voordeed en wendde zioh tot
een oud, onooglijk mannetje, diat tegelijker
tijd een kooper van oudheden en een woeke
raar was en dat met aandacht den verkoop
afwachtte.
„Kom meester Ciavone", zei de verkoo-
per, „wij verknoeien hier onzen tijd en ver
moeien ons noodialoos in dese hitte. Er zit
voor geien tien gulden waarde in deze meube
len. Niemand in Venetië is arm genoeg om
deze prullen, die de ongelukkige ^^zamefco
heeft nagelaten, te koopen."
Oiavone, die woedend was, balde de vuis
ten en riep uit:
„O, die schavuit, was mij wel veertig
gul dien schuldig.'
„Wees kalm, meester Ciavone. Denk er
aan, dat zijn weduwe en de kinderen u kun
nen verstaan. Die arme man kon het toch
„O, Davel" riep Dora. „Waar ben je?"
„Ja, dat kan ik u niet uitduiden, juffie.
Mijn hoofd ligt lager daD de rest van mijn
lichaam, maar zooals u hoort, ben ik nog in
leven Hoe gaat het u
„Ik geloof, dat ik er zonder letsel afge
komen ben", antwoordde Dora. „Maar ont
zettend, wat een schrik I"
„Ja, die dat op zijn geweten heeft 1
Ik heb nog al hoop, dat het hier bij blijven
zal, maar hoe we er nog uit komen 1
We mogen anders al dankbaar zijn, dat we
er het leveD afgebracht hebben zei Tre-
herne.
„Ja, als ik dit tenminste maar vast wist,"
dacht Dora. Ik heb Paul nog geen woord
hooren zeggen en Al evenmin Ze wist niet
eens, waar haar broer was
„Juffie," riep Treherne nu weer. „Waar
zijn de jongelui,". Dora bracht verslag uit,
van wat zij wist.
„Zoudt U niet heel voorzichtig, op het ge
luid af naar mij toe kunnen kruipen en pro-
beeren of U het doosje lucifers uit mijn zak
kunt halen
Dora was wel erg bang, om in donker
haar weg te zoeken, maar daar ze weer
zoo'n hartverscheurend gekreun van Paul
hoorde, had ze toch ook een sterk verlan
gen om te zien hoe het met haar neef was
en dat gaf haar kracht en moed.
ook niet helpen, dat hij gestorven ie voor hij
u kon betalen."
De woekeraar haalde de schouders op en
6tampte met zijn stok op den grond.
„'Zwijg. Men leent niet, als men geen kans
ziet zijn schuld terug te betalen."
De arme weduwe, die met haar beide kin
deren op den drempelva.n het huisje zat, be
gon nog heviger te snikken, toen zij deze
hardis woorden hoorde.
Eenige voorbijgangers bieren toen stil
staan en luisterden en weldra had er zieh een
groepje mensohen om den verkoop er ge
vormd. Twee heeren vroegen hem iets; aan
hun kleeding kon men zien, dat het vreemde
lingen waren.
„Wat gebeurt er hier vriendje?" vroeg de
oudste, een stevige, blozende Hollander, die
niemand minder was dam de beroemde Tho
mas vaal Delden, w:en^ schil der ij verzameling
bekend was door geheel Europa.
„Mijnheer", antwoordde de verkooper,
„ik verkoop zeer tegen mijD zin, maar teD
voordeele van meester Ciavone hier, dio na
latenschap van een aromen echilaiSr, die een
week geleden gestorven i,s. Hij iaat een
vrouw em twee kinderen achter."
De jongste der -vreemdelingen kwam daar
op belangstellend naderbijhet was een
Frauflchman. naar de laatste mode gekleed,
en heette baron de la Ro^eraine.
„Wat is die arme vrouw schuldig?" vroeg
hij.
„Veertig gulden."
„Arme vrouw. Zij lijkt mij heel ongelukkig.-
Als mijn beurs niet leeg was, zou ik haar
graag wat gegeven hebben."
De Hollander voegde er bij i
„En ik. ik heb ook geen geld bij mij. Ik
heb pas een paar teekeningen van Giorgione
gekocht. Ik geloof, dat ik nog eens arm zal
sterven, maar ik kan toob niet laten kunst
werken te koopen."
Op eenigen afstand stond een heer met een
flink uiterlijk, gekleed zooals de edelen in
dien tijd uitgedost waren; hij hoorde met
een spottend lachje het gesprek aan.
„Wie biedt er een rijksdaalder voor dit
doek?" zei de verkooper en hield een zwart
schilderijtje in de hoogte.
De "^onetiaan Dam het doek in handen ©n
zed:
„Ik geef er dertig gulden voor."
Men had den spreker herkond en iedereen
week eerbiedig op zij. terwijl sommigen mom
pelden
„Titiaan".
Van Delden sprong op. Wat, afbond daar
Titiaan voor bom, die doo<r d-eu Senaat van
Venetië tot eersten sohilder van de Repu
bliek was uitgeroepen.
Hij maakte een diepe buiging voor hein.
Maar eensklaps bedacht hij iets. Als Titiaan
dertig gulden voor het schilderijtje bood.
moest hij er wel wat bijzondeis in zien.
„Bent u al op komende wegen, juffie?"
vroeg Dave.
„Ja, tenminste ik hoor je stem nu al weer
wat dichter bij I" luidde Dora's antwoord.
„Strek uw hand uit, zoover als u maar
kuntMogelijk kan ik ze dan pakkenriep
de mijnwerker weer.
Dora deed het, maar opeens stootte te
tegen oen scherpe rotspunt aan.
„Nu kan ik geen stap meer verder!" tel
zij. „Ik geloof, dat er nog een groot brok
rots tusschen ons beiden in is.
Mogelijk wel, juffie. Maar ik geloof, dat
er aan den.eenen kant wel een opening zal
zijn. Voelt u maar eens voorzichtig met de
hand er langs
,;0, ik geloof niet, dat ik je ooit bereiken
tal, Dave!En als ik nu maar wist,
waar Al was! Maar dien ben ik juist kwijt,
zie je."
„Roep u hem dan eens hard op
„Daar heb ik den moed niet toe
„Dan zal ik het voor u doenJongeheer
Albert! Jongeheer Albert!" riep Treherne
nu zoo hard hij kon.
Maar er kwam geen antwoord en Doortje
werd hoe langer hoe angstiger.
„Nu geloof ik, dat u al heel wat naderbij
is!" zei Dave. „Zie je daar heb n uw hand
allZoo! Hier is mijn been. Na wat