Hollandsch ontbijt. Dien. avond, met het feest in het dotrp keert -weea* terug in haar herinnering en zij denkt nog eens aan dien Viool ijken roes. Jaj, 't waa een róés, 't was slechts een róés.M Daar treedt een donkere (gestalte op haar toe en sluit haar jin zijn sterk-stoere armen. 't Ie Jaap hlulderie, wien ^ij vergiffenis ten; tevens haar hart heeft geschonken, en in zijn blauwe oogen leest zij tróuw. HENDRIEK (v. d. STEEN. Henry Wotton vertelt in de „Frankf. Ztg." Ik was 's avonds te Amsterdam aangè- komen. Te Amsterdam, de water- en palen- etad, „waar de bewoners als raven op hoo rnen leven", zooals Erasmus zaliger placht te zeggen. Zoekend en speurend ging ik langs de> straten. Eindelijk ontdekte ik een smal, hoog huisje, opgetrokken als een stuk speelgoed uit zwarte baksteenen en wit ge schilderde vensters, dat zich door middel van een wonderlijk blank gepoetste metalen plaat als hotel presenteerde. Dat was het, wat ik zochtHolland in 't klein. Ik ging binnen. De waardin, rood wangig als een Edammerkaas, ontving mij met gezellige gemoedelijkheid zij beval mij in de zorg aan van Nico, portier, kellner en huisknecht, die mij de steile trap van het palenhuis op naar mijn kamer bracht. Het bed was blanker dan de onschuld, ruim en een exercitieveld, lang en breed, haast heimweewekkend breed. Ik sliep een zoeten slaap. Versterkt en opgeruimd draaide ik mij 's morgens de trap af, deed de deur open en stak mijn hoofd in de ontbijtkamer. In plaats van het verwachte spoorstationach tige lawaai, vond ik plechtige stilte in het vertrek en een klassiek halfdonker, dat zijn twak licht ontving van ruikers bleekroode bloemen op de tafel en van de heen en weer bewegende blouses der bedienende meisjes. Ik verborg mijn verrassing achter een koude midden-Europeesche deftigheid en trok mij voor verdere waarneming achter een pira mide beschuit en mijn theekop terug. Het leken meest welgezeten burgers met hun vrouwen en dochters te zijn, die uit de omliggende steden of van het vette land naar de feesten in de hoofdstad gekomen waren en nu hier aan het ontbijt zaten. Za ten 1 Niet zooals men bij ons in het hotel aan het ontbijt zit, op den kant of de punt van een stoel of met het horloge of do spoorgids in de hand of met een „luchtig" broodje en den honingpot in de verte. Neen, zij zaten op van ouderdom donkere stoelen met gebeeldhouwde ruggen, als de helden in Walhalla op breede zitvlakken, als wa ren zij vanzins nimmer van hun plaats te wijken. Ook de binnenkomenden deden het met rustige kalmte. Zij gingen zitten en be stelden, niet gramofoonachtig knarsend of met schroomvallige verontschuldiging, maar terwijl zij, nadenkend mummelend, de ka ken heen en weer schoven en eindelijk „thee" of „melk" zeiden, als zeiden zij „Ka- rel V" of „hertog Al va" De IbseD'sche helden wachten levenslang ©p het „wonderbare". Natuurlijk komt het nooit, deels omdat zij er op wachten, deels omdat het anders geen drama zou zijn. Ik heb nooit er op gewacht; daarom vond ik het hier Want het was „wonderbaar" wat dit ontbijtparadijs bood* dat hier onder de rozerood© bloemwolken ver over het witte* laken zich uitspreidde. Hier waren eieren, door vlijtige en nauw gezette kippen op het platteland daarbui ten gelegd. Daar glimmerden mooten ge bakken visch, ginds plakken roodwitte ham. Worstjes van verschillende grootte en mo del waren tot zinrijke mozaïeken geschikt, die men slechts noode verstoorde. Onder stolpen wachtten kaaskogelsroode, goud gele en bleekgele met zwarte punten, die nog voornamer verrotting uitgeurden. De ontbijtdeskundige greep den kaasbol met vaste hand als greep hij een kegelbal, zette hem op een duim, wijsvinger en middelvin ger van de linkerhand gevormden drievoet en begon, al naar het uitkwam, schrijven rondom en lichtend als de volle maan of, de krachten in verstandige beperking spa rend, slechts halve- of kwartier-schrijven uit te snijden. Yisschen, in olie zwemmend, waren zeer gevraagd. Daartusschen ston den, vegetarisch verlokkend, offerschalen met honing en glazen met marmelade van allerlei vroolijke kleuren. Beschuiten, in piramides opgetast, rezen omhoog als mo numenten van '8 landswelvaren. Honing koeken waren er, die men, zorgvuldig tus- schen twee sneden brood gelegd, verorber de. En in ieders onmiddellijke nabijheid brood van allerlei luchtigheid en grofheid, van zwart tot blankwit, met de goudgele zuivel in vloten er naast. Op den achtergrond troonde de waardin, lachend en knikkend, vrijgevig en moeder lijk. .De handen, die al dien zegen hadden geschonken, rustten stil gelukkig in haar schoot, haar volle boezem deinde op on neer, rhythmisch en zacht, als de golven van een korenveld op een heeten zomer middag. Te midden nu van dezen weelderigen rijk dom zaten zij en aten. Zij reikten elkander broederlijk het begeerde of stonden even op en haalden wat hun toelachte naar zich toe, een gebraden worst of een keur van hamplakken van den schotel. Op mijn eer, het waren geen droomerige kwezels, geen futlooze idealisten, die hier tafelden. Dat was de menschheid van den vroolijken kant, lieden, die met beide voeten op den aard bodem stonden, die respect voor de realiteit hadden en haar, voor zoover zij eetbaar is, naar binnen werkten. De schrijver eindigt dan zijn plastische beschrijving met de mededeeling, dat hij in de menschen, die daar in het Amsterdam- sche „palenhuis" aan het ontbijten waren, dezelfde menschen herkende, die Rembrandt en Hals.op hun beroemde doeken hebben vereeuwigd. Milliardairs-kiu deren. Frederick Towsend Martin, een Ameri- kaansch milliardair, heeft zich er toe gezet een werk te schrijven, waarin hij zijn land- genooten, die even rijk of nog rijker zijn dan hijzelf, aan een scherpe critiek onder werpt. De schrijver begint met te verklaren, dat het eigen belang alle handelingen be- heerscht, hetgeen bij de millionnairs na tuurlijk evenzeer het geval is. Daaruit hoeft zich de onbegrensde zelfzucht ontwik keld, die zich eenerzijds uit in gierigheid en geen middelen versmaadt, die neiging te bevredigen, en van den anderen kant door het goud met volle handen uit te strooien om alle wenschen in vervulling te zien gaan. De enorme rijkdommen, die enkele generaties terug werden verworven, bevin den zich thans in handen der kinderen van die mannen, die ze met veel moeite en noes ten arbeid vergaarden. Die kinderen heb ben geen andere zorg dan hun geld uit te geven of het goed te beleggen, en daar be hoeven zij nog niet eens zichzelf mede te vermoeienzij kunnen daarvoor bekwame lieden in dienst nemen. Stellen dergelijke personen nu niet belang in ernstige din gen, dan vervallen zij spoedig tot buiten sporigheden. Eenige jaren geleden ant woordde eens de tabaksfabrikant en sports man Pierre Lorillard op de vraag, hoeveel geld noodig was om als gentleman te leven „Duizend dollar dagelijks". Dat is een standpunt, dat reeds lang overwonnen is. Dc leden van de „Society" zouden den man uitlachen, die met zoo weinig rond kon ko men. Martin haalt daartoe eenigo voor beelden aan. Charles Gates verzekert, dat hij jaarlijks alleen aan fooien een millioen dollar uit geeft. Onlangs gaf hij te Chicago een kell ner een bankbiljet van duizend dollar. Hij reist alleen in extra-treinen. Aan een jour nalist verklaarde hij eens, het als zijn plicht te beschouwen, het geld, dat zijn va der hem had nagelaten, in omloop te bren gen. De New-Yorksche millionnair Billings interesseerde zich vroeger voor paarden en gaf eens een feestmaaltijd, waarbij de eetzaal van een restaurant in een stal werd veranderd, alle gasten te paard zaten en de kellners als jockey's de spijzen rond dienden. Thans heeft hij zijn stallen in een garage laten veranderen, waar vijftig auto mobielen, van aller soort, steeds voor hem gereed staan. Een der bekendste persoon lijkheden te New-YnrlT is James Brady, be ter bekend als „Diamond Jim". Hij begon zijn loopbaan als pakjesdrager, werd daar na reiziger voor een firma in spoorweg materialen en bezit thans verscheidene groote fabrieken. Hij is vooral hierom zoo bekend, dat hij zich steeds zeer opvallend kleedt en zooveel sieraden draagt, dat men hem voor een wandelenden juwelierswinkel zou kunnen houden. Hij bezit 31 verschil lende garnituren sieraden, één voor eiken dag der maand. Zij zijn bij een Bank gede poneerd en een bediende haalt iederen dag een nieuw stel als het oude wordt wegge sloten, nu eens zijn het smaragden, dan weer robijnen of diamanten. Wanneer hij den laatsten soort edelsteenen draagt, lijkt hij precies een ambulanten vuurtoren. Niet alleen draagt hij in overhemd en manchet ten diamantenknoopen, maar ook ziin on dergoed is met diamanten dichtgemaakt. Dan heeft hij ook drie parapluies, die alle gouden knoppen hebben, welke met edel steenen zijn bezet. Het schoone geslacht geeft het sterke geslacht in dit opzicht niets toe. Zoo heeft mevrouw John Jacob Asto zich onlangs een garnituur voor elcctrische massage aange schaft, geheel van goud vervaardigd, en dat niet minder dan 30,000 dollar kost. Clara Baldwin, die van haar vader twintig mil lioen erfde, geeft jaarlijks millioen aan sieraden en een 125,000 dollar voor haar garderobe. Zij heeft zich voor 250,000 dol lar een jacht laten bouwen, om onmiddel lijk na de opening door het Panamakanaal te varen- Mevrouw Howard Gould, de vroe gere tooneelspeelster Catharina Clemon6, heeft in acht jaar 5 millioen dollar uitge geven toen vond haar man het genoeg cd liet zich van haar scheiden. Natuurlijk gaan velen hun ondergang te gemoet door boven hun krachten te leven, en dan weer moeten gaan werken, zooals hun vader het gedaan heeft. De jonge Halsey Corvin van Brooklyn erl- de van zijn vader meer dan een millioen dollar en was in twee jaren er- doorheen thans is hij controleur van een New-York sche „underground". In een goedkoope res taurant te New-York is een kellner in be trekking tegen vergoeding van kost en in woning; hij is nog geen dertig jaar oud en ontving bij zijn mondigverklaring 3 millioen dollar. Hij is zoo gedegenereerd, dat alle pogingen zijner vrienden, om hem er weer wat bovenop te helpen, vruchteloos geble ven zijn. Hij is er zelfs niet meer toe te brengen een schoonen boord om te doen. Wie in millionnairskringen wil mededoen, moet onuitputtelijke rijkdommen bezitten. De eerste spoortrein in Pruisen. Den 22sten September was het 75 jaar geleden, dat de eerste spoortrein in Prui sen tusschen Potsdam en Zehlendorf bij Berlijn reed. Den lOden Augustus 1837 werd de aanleg van den spoorweg BerlijnPots dam, den eersten spoorweg van het konink lijk Pruisen, begonnen, den 22sten Septem ber 1838 kon reeds het bedrijf op het ge deelte Potsdam-Zehlendorf geopend worden en op 29 October van hetzelfde jaar werd de geheel© spoorweg tusschen Berlijn en Potsdam feestelijk ingewijd. De aanleg van den weg met één spoor kostte ongeveer een millioen thalers. De spoorweg droeg natuurlijk eerst het karak- ,ter van een buurtspoorweg, maar spoedig veranderde dit, daar de voortzetting tot Maagdenburg reeds in 1844 volgde. Te Berlijn beschouwde men den nieuwen spoorweg aanvankelijk als iets, dat ten hoogste eenige dagen kon stand houden angstige lieden beweerden zelfs, dat men bij een reis moedwillig zijn leven op het spel zette. Aan het Berlijnsche gemeente raadslid Kerbel werd door het magistraats college een berisping toegediend, omdat hij de weezen van het Frederiksweeshuis, om hun een pleiziertje te verschaffen, een reis naar Potsdam en van daar naar Berlijn te rug had laten doen, en daardoor, volgens de meening van het college, de weezen aan een groot gevaar had blootgesteld. Het duurde echter niet lang, of men was te Ber-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1913 | | pagina 20