ZONDAGSBLADf
1&ID5CH DAGBIAD
VAN HE.T
No. 16459.
Zaterdag* 18 October.
Anno 1913.
DE DEERNTJES UIT WORM.
Nadruk verboden.)
.Worm is een gemeente in de nab ij had
ran een groot, schoon dorp in Gelderland,
Waar des zomers talrijke gasten knn intrek
Vemen in de vele, romantisch gelegen villa's,
»m tijdens hun verblijf aldaar de vacantic-
lagen, al droomende, in hangmatten lig
gend te midden van het geurige bosch-
prcen, of Jange wandelingen naar de uit
gestrekte hedje makend, door te brengen,
iv.orm bestaat uit eenige landwegen, dwars
ïoor de heide getrokken, waar huisje aan
luisje genesteld ligt, van elkaar gescheiden
Joor bloeiende tarwe-, haver- en boekweit-
relden. De kinderen, die uit de hutjes te
roörschijn springen, zijn allen blond en be-
litten öogen van het helderste blauw. Geen
Fordt er gevonden met donker haar of
nen kan er verzekerd van zijn, met een
rreemdelinge te doen te hebben.
Daar schiet de opkomende zon roode pijlen
jangs een wijd-uitgestrekt hemelgewelf en
Jiet mien de dauw-wade zich langzaam op-
leffen van de verre velden en verzwinden
jn het morgenlicht. En als de dagvorstin
^aar middaghoogte heeft bereikt, betint zij
Je dwalende wolken met het schoonste wit,
ileurt zij de lachende luchten met het
liepste, reinste' blauw.
Dan komen de landbouwers-kinderen, met
lonzige perzik wangen, waar de goudgloed
j verbeen waast, uit school en laten hun
fliegers op als een kleurige groet aan de
«omer-zonne; de wijde lucht is dan vervuld
Fan hun gejubel.
En als de avond komt met de geheim
zinnige schemering, de buren met elkaar
fluisteren, de wind warme geuren uit de
«iosschen aanbrengt, zoet als honig, dan
Vaart vaak een lichte siddering door de
itoere. gestalte van een jonge deerne, die,
Óver de haag geleund, het langzaam weg
pinken van de zon in heur bloedig graf
banschouwt.Een vreemde trilling naar
Pen onbereikbaar genot doorheeft haar en
Pij zoekt spoedig haar. Vriendinnen op, bang
zijnde nog 1 angel; Jté Roeven in, zoo'n een-
kam© mijmering, i l I i
Hanna Bresser was de knapste deern en
Zij was welhaast met iederen jongen uit
[Worm eens uit geweest; doch nu, met het
"zomerfeest, had zij elke uitnoodiging afge
slagen, zeggende dat zij niet ging.
En nu liep zij met Barta Mulderie gearmd
pver den weg, luisterend naar de opgewon
den verhalen van haar vriendin.
,,Toe, Hanna, gao mie met ons, mien broers
'ebben joe immers gaorn miede."
Maar, Hanna hield niet van Barta's broers,
Herman en Jaap Mulderie.
„Nee, Barta," zeide ze plotseling, „ik wil
vanaovond wèl mie, maor dan met joe
plliene."
Barta dacht even na. Als zij maar eerst
Hanna op 't feest had en er doken eenige
jWormsche jongens op, dan ging zij toch
;wel met hen uit:
„Vooruut dan maor, Hanna, dan gaon
wi alliene."
Des avonds wandelden de deerns in lange
rijen naar 't feest, ontmoetten dorpsgenoo-
ten en gingen in groepjes of gepaard ver
schillende richtingen uit. Hanna Brosser ont
week elk Wormsch jongensgelaat en liep met
Barta Mulderie door de met lampions ver
lichte lanen.
Een gToepje zomergasten, vroolijke jonge
lui, kwamen de beide meisjes tegen, omring
den haar vragend of zij mede uitgingen.
„Hanna's .oogen twinkelden en haar hel
dere stem klonk boven alles uit: „Jaó, jao,
ik wil wel, ik wil wel."
Eén van de jongelui stak zijn arm door
de hare en wilde de vroolijke boerendeern
mede trekken, daar hij zag, dat zij blond
haar had, dat krulde om een blank voor
hoofd en frissche roode lippen, doch haar
vriendin hield haar angstig met beide ar
men omklemd.
„Hanna, Hanna, doe 't niet, gao niet met
ze mie, daor komen de jongensuut. W-orm,
ze zullen joe vanaovond opwachten.
Maar 't heertje met den grijzen flaphoed
drong haar weg en haar dialect nadoend
„Hanna gaot met mie uut," verdween hij
met de deerne onder de menschenmassa's.
Barta stormde weg uit den vrcolijken troep,
die haar naschreeuwde, eu voegde zich hij
jongelui uit Worm, die het tooneeltje van
vérre gezien hadden.
Zij zag de jongensgezichten strak van
spijt. Een vreemde ging uit met een van
hun meisjes en dat konden zij bijna niet
verdragen. En wel de mooie Hanna!
Van de vele feesttenten wapperde het' ge
kleurde doek, overal verlicht door de tal-
looze lampions, die als gloeiende rozen in
't donkere groen hingen. Sleepende dansmu
ziek doortrilde dé warme, geurige lucht
en de paren krioelden dooreen, dansend, zwe
vend op de wiegende melodieën.
Hanna danste, danste almaar door, haar
hoofd geleund op' den schouder van haar
heer, tot zij niets meer zag dan de draai
ende lampions, die zich vormden tot een
gloeienden hoepel boven haar hoofd, en het
was haar of een rood-gouden regen op haar
neerdaalde en haar prikkelde als vuur, in
haar armen, in haar hals, in haar gezicht
Eindelijk vielen zij met een duizelig hoofd
op een bank neer. Alles scheen nog te
draaien, te flikkeren, te vlammen.
Met heide handen omvatte hij haar en
steunde zijn verhit hoofd aan haar borst,
dat zij den zoeten violen-geur kon ruiken,
die opsteeg uit zijn glimmende zwarte ge
parfumeerde haren. In dien zoeten roes sloeg
zij de ronde armen om zijn hals en drukte
het donkere hoofd vaster tegen, zich aan...
Plots zweeg de strijkmuziek, de paren
verspreidden zich en Hanna ging met haar
nieuwen vriend naar eeu der vclo tenten
om iets te gebruiken. Hij hield den arm
om haar heen geslagen en keek haar lachend
in de mooie oogen, die van onder de blonde
krullen blapwden. Zij zagen niets dan elkaar,
ook niet de stoere gestalten van jonge land
bouwers uit'Worm, die, de vuisten gebald,
het jonge paar dreigend nakeken.
Weer klonk -de muziek en weer stortten
zij zich in dien lichten gloed, zich wiegend
op de teedere melodieën, die als gouden
golf jes over hun hoofden vloeiden.
Dicht tegen elkaar gedrukt, vlogen zij
in wijden kring voort.
't .Was reeds ver over middernacht, toen
Hanna's vriend het meisje uit het dans-
gewoel medetrok om haar thuis te brengen.
Zij volgde gewillig, haar hoofd steunend
aan zijn schouder, en nog steeds in dien
zoeten roes kuste hij haar op de volle,
roode lippen, telkens en telkens weer.
Zoo naderden zij het punt, waar twee
landwegen elkaar kruisen, dicht bij Hanna's
huis.
Maar daar, waar geen enkele boom staat,
klomp te zich nu iets zwarts opeen en een
huivering van schrik doorvoer het meisje.
„Hanna, mijn liefstewat is er
„Kiek, daor, de jongens uit Worm, zi
wachten ons op, oen nog voordat zij
wist wat er gebeurde, grepen sterks vuis
ten haar aan, haar wegsleurend van den
vreemde.
„Noe de vent laoten wi 'm worgen 1"
vNèe, verzupen zullen wi 'm ia 't ka'
naol 1"
De wildste kreten klonken door de still*
nachtlucht. Daar een gToep verwoede jonge
mannen, zich dadelijk willende werpen op
een vreemdeling, en een huiverend meisje,
pas gerukt uit een zaligen liefdes-roes, dat
zich onmachtig weet om den geliefde te
beschermen.
Ttrillend over al haar leden, zag zij
een der jonge mannen, Jaap Mulderie, een
mes opheffen, gereed het te storten in het
hart van den vreemde, verblind als hij
was door liefde voor Hanna, jaloezie en
haat.
Met een gillenden kreet wrong Hanna
zich -los en wierp zich aan de borst Vatn
haar vriend, hem met haar lijf dekkend.
Jaap Mulderie trachtte zijn arm terug te
houden na den stoot, tevergeefs, een donkere
streep werd op de witte blouse van de
deerne zichtbaar en zij zakte bewusteloos
ineen.
In de algemeene verwarring zag niemand
het- verdwijnen van twee personen in den
duisteren nacht, Jaap Mulderie en de vreeiar
deling.
Men droeg het bewustelooze meisje in
haar hutje, waar de moeder haar weenehd
ontving en de wonde verbond.
De troep woeste jongemannen ging uiteen
stil en verslagen.#
De zomerfeesten zijn voorhij. In den bloei'
enden tuin van een der prachtigste villa's
van het schoone Géldersche dorp ligt eer
jonge man uitgestrekt iji een luien stoel,
Noneens slaat hij de bladen na, die druk
handelen over het afgeloopen feest, maar
niets leest hij van een nachtelijke vecht
partij, waarhij een boerendeern© uit Worm
gedood of gewond werd. Met een zucht
van verlichting staat hij op en voegt zich
bij zijn luidruchtige vrienden om een paar
dagen naar het drukke Den Haag af te
reizen.
Nu zijn bijna alle gasten vertrokken. De
avond beeft weer met zijn grijze, geheim
zinnige s chemetring over de velden om Worm
en een fiere deerne buigt zich peinzende
over de haag van haafr tuintje.