No. 16447 LE1DSCE DAGBLAD, Zaterdag* 4 October. Berste Blad. Axwo 1913. PERSOVERZICHT. Uit de Rechtzaal. „D e Standaard" is tot de conclusie gekomen, dat de r e c h t e r z ij d het m i- nieterie Cort v an d e r Linden maar moet „laten uitleven." Wat de Grondwetsherziening tot invoering van algemeen kiesrecht aangaat, spoort het blad aan aJle medewerking te weigeren, in dien niet gelijktijdig aan de onderwijs-won- sohen der rechterzijde reeht wordt gedaan. Maar mijdt men dit van de overzijde, en laat men ons de noodige speelruimte, dan blijft het evenzoo onze overtuiging, dat het laten uitzieken van wat nu insloop, tot in 1917, do gezondste politiek is, cüie ons 't- minst zal berouwen. Dit zal dienen om voor het volk duidelijk te doen uitkomen, als het weer te>r stembus mocht worden opgeroepen, dat de kracht van Links voorloopig is opgeteerd en dat zelfbehoud het Liberalisme tot terugtre den maant. Stoot men keer op keer Links uit 't zaal ter vrille van deze of die detailkwestie bij leger of vloot, of wat ook, dan komt het niet tot een stembus veroor deel ing van zijn generale politiek. Dan bleek wel de feil op dit ééne speciale punt, maar blijft het al toos de pretensie: „Had ons maar laten uitwerken, wat we beraamden, dan zou ons ideaal gerechtvaardigd zijn!" Dit nu kan alléén daardoor gelogenstraft, dat men hun den tijd laat, om hun prachtgebouw onder de daklijst te brengen. En juist daarom ia het laten uitleven van wat nu het Be wind voert, zooveel gezonder en sterker poli tiek. Te meer moet hierop aangedrongen, om dat het anders toch in de Tweede Kamer weer op een saambroddelen met de Socialis ten uitloopt. Dan moet de Socialistische drijver door ons weer als ongewene^hto steun worden aangegrepen. Z ij stemmen dan tegen, en w ij stemmen tegen. En al gaat dit dan niet uit van bondgenootschap pelijk overleg, de omverstooting van het be wind is dan toch gevolg en vrucht van een actie onzerzijds, die zich paart aan de hunne en waarbij geen succes denkbaar ware ge weest, zoo we niet op hun steun, of althans op tiun meegaan, gerekend hadden. Met.so cialistische hulp wipt Links ons dan bij do Stembeurs, en wippen wij Links uit de zetels van macht en eere. Dit nu maakt altoos de wederzij clscho verhoudingen onzuiver, en daarom kan hét gemeden worden, vlieg er dan niet door overhaasting in. „De Maasbode" is eenigszins Ter stoord over de lessen, die „De Stand aar d" uitdeelt aan de rechterzijde om geen „politiek spel" met het nieuwe kabi net te drijven. Er is geen gevaar van illoyal© oppositiewie daartegen waarschuwt, vecht tegen windmolens, zegt „De Maasbo de"* Wij voor ons zouden schuwen een politiek, die uit struikrooven ging, wie het er maar alleen om te doen was waakzaam te zijn tot een zwak oogenblik der Regeering, om dan haar slag te elaan en het Kabinet tot heen gaan te dwingen Zulk een spelletje van sluwheid zouden we niet aarzelen immoreel te noemen. Doch waar is het gevaar, dat men er van recht naar grijpen zal 1 Indien dat niet wordt aangewezen, mogen e wel zeggen, dat aan de zaak der rechterzijde een wa: dienst werdt bewezen. Haar onze wijze van zien zijn de parlemen taire verhoudingen ook niet van zulken aard dat een op de loer gaan liggen ook maar eenigermate uit een oogpunt van kleine po litiek verstandig' kon zijn. Dat ware denk baar, indien de Regeering in beide Kamers slechts steunen kon op een zeer wankele meerderheid, die haar op een zeker oogen blik kon gaan ontbreken, op weik» moment dan een eventueele sterke rechtscho minder heid uit haar donkeren hoek zou te voor schijn springjen. Evenwel staan de verhoudingen geheel an ders. Daar zal geen enkele maatregel van legislatieven aard tegen den zin der rechter zijde kunnen doorgedreven worden. Wan neer rechts een gelegenheid zou wenechen, om het nieuwe Kabinet te doen struikelen, dan hoeft er waarlijk niet naar gezocht, want bij dozijnen zullen de gelegenheden zich op dringen. Immers rust het lot der Regeering geheel in handen der overwegend-reohtsche Eerste Kamer, n deze heeft daardoor de gelegen heid niet alleen, maar ook den ernstigen plicht, om zich telkens weer af te vragen, of aan het voorgestelde wel de goedkeuring der Eerste Kamer mag worden gehecht. Hier zijn we aan den zakelijken grond- waarop de rechtsche politiek eenig en alleen moet zijn opgetrokken. Bij de talrijke zaken van gewichtigen aard moet de rechtsche Eerste Kamer, nolens Molens bij haar geweten te rade gaan, of ze haar goedkeurend votum zou kunnen ver antwoorden. Over opleiding van juristen schrijft de Haagsche hoefijzer-correspondent van het „H a n d e 1 s b 1 a d" Wat ons liooger-onderwijs-stelsel met onze jonge juristen doet, is precies de om gekeerde wereld. Men dringt hun een we- tenschappelijken titel op, dien zij noch be- geeren, noch verdienen. En men onthoudt hun voor hun toekomstige, toch meeren- deels practische werkzaamheden de prac tische voor-oefening; van welk gemis zoo- welde betrokkenen als de hun toevertrouw de justitiabelen jarenlang het ongerief er varen'." Dit laatste punt gaat eigenlijk het diepst, en zou de meest ingrijpende hervorming vereischen. Men kan er in voorzien, hetzij door aan het bestaande academische onder wijs zelf een practische scholing te verbin dt a, gelijk bijv. eveneens met onze medici het geval is; in zekere mate ook te Delft. Of men kan na het verlaten der Universi teit een paar jaar ervaring eischen, alvo rens de bevoegdheid, om als zelfstandig ju rist op te treden, wordt verleend. Zoo gaat het iü Duitschland met het referendaris- en assess irs-examen, in België en Frankrijk met de stage, ongeveer ook in Engeland, waar d9 juridische beroepen slechts door de voorhoven der praktijk bereikt kunnen wor den. Het andere punt is eenvoudiger. Men heeft indertijd den verplichten wetenschap- pelijken arbeidhet proefschrift voor den graad van doctor in de rechtsweten schap afgeschaft, omdatmen vond, dat velen ebt zoo slecht deden. Logischer ware ongetwijfeld geweest, hun den wetenschap- pelijken graad niet te verleenen. Maar zoo ver is toen niet gedacht. Het resultaat echter is, dat onze juristen het stellig verbazend gemakkelijk hebben. Een waarlijk niet overdadig bezwarende studie brengt hen in een gering aantal ja ren op het voetstuk van den geheel zelf standigen rechtepracticusal voelen zij zich daar voorloopig allesbehalve thuis. Een bloote formaliteit de promotie op Stellingen is niets anders siert hen voorts met een wetenschappelijken titel, waaraan eigenlijk veel beteekenisvoller praestatie behoorde vóóraf te gaan, en die heel wat breedere ontwikkeling in het recht doet veronderstellen. Op die manier wordt eigenlijk zand gestrooid in de oogen van de eigen omgeving en van het buitenland waar men denkende aan de hoogere eischen, die daar te lande voor het verkrij gen van het „Dr. Juris", „L. L. D." „doc- teur en droit" gesteld worden Nederland er steeds hoog op aanziet, dat bijna al onze juristen als „Herr Doctor" rondloopcn. Deze promotie op Stellingen nu kan ge voeglijk geheel worden afgeschaft. Wij kun nen niet, zooals het „Weekblad van het Recht" deed, eenige opvoedkundige waarde van belang daarin zien, tenzij men het aanjagen van een paar maanden vrees over do figuur, die hij zal slaan, en een ner veus uurtje voor den patiënt als zoodanig zou willen beschouwen. Over het eischen van een proefschrift daarentegen denken wij niet zoo ongunstig als anderen wel doen. Steeds nog is het de juristenstand, die in verschillende richtin gen de meeste mannen levert, tot bestuurs functies, leidende betrekkingen, enz. geroe pen. Het is, wil men daartoe een peil hand haven, niet -ongeschikt de jongelieden aan het eind van hun studie te leiden tot eeni ge zelfstandigen, onderzoekenden en rc- deneerenden arbeid over vragen van alge meen belang, van actueel© beteekenis. Yoor prikkeling der belangstelling, voor de vor ming van het oordeel, en van de gave om dit mede te deelen, kan dit slechte nuttig zijn. En wij veronderstellen, dat de proef ook zou slagen, indien aan de Universitei ten voor de samenstelling der dissertaties in die richting werd gestuurd, meer dan naar doctrinair en arbeid of magistrale werkstukken. In ieder geval behoort een regeling van het juridische onderwijs het bewerken van proefschriften aan te moedi gen. Thans is het omgekeerde het geval. Intusschen, de verplichting van het proef schrift, voor ieder, die rechtskundige be trekkingen wil vervullen, zal men bezwaar lijk weer kunnen invoeren. Voldoende aan sporing zou er trouwens reeds worden ge oefend, indien het doctoraat in de rechten slechts op proefschrift zou worden toege kend. Dit is dan echter ook in elk geval een hervorming, die niet meer bestreden wordt. Zij ligt al sinds lang vlak voor de hand. Daarnevens kan men dan aan het enkele afleggen van het doctoraal examen het „meester in de rechten" verbinden, en hier aan de wettelijke bevoegdheid tot practische rechtswerkzaamheid. Het doctoraat ware dan een onderscheiding, eneen aanbe veling. En de klagende professoren had raon van den noodeloozen last der Stellingen promoties verlost. Mits men dan ook nog maar zou blijven bedenken, dat de practi sche opleiding hiermede nog niet herzien ware, en dat da&r dan de schoen blijft wringen. Dr. H. T. Colenbrander schrijft in „D e Gids" van October o. m. over het poli tiek vooruitzicht: De natie verwacht sinds lang een minis terie van minder woorden dan daden. Zoo wel over kieswet als over ouderdomsverzor ging is thans zooveel gepraat, dat er ieder de walg van steekt. Het komt er thans op aan, beslissingen uit te lokken op weinig^, maar cardinale punten. De kiesrechther- vorming dus niet verdronken in een „alge- meene" grondwetsherziening, waarvan het voordeel proble natiek is en het nadeel voor de hand ligt. Het ministerie moet kiesrecht ministerie durven wezenhet moet zijn denkbeelden over de materie gevormd heb ben en ze van geen adviseurs in of buiten de Kamer meer verwachten. Het bespoedige de beperkte grondwetsherziening zooveel het kan. Het wage de kans, of de Eerste Kamer het algemeen kiesrecht zal durven verwerpen. Doet zij het, dan hebben wij binnen zeer korte jaren een Eerste Kamer, die het aanneemt: Stelt men, gelijk plicht is, bij de grond weteherziening al het andere achter, dan zal er amper tijd zijn voor meer dan de dringend *noodige vereenvoudiging van Tal ma's verzekeringswetten en de verschaffing eener ouderdomsrente aan de „fatsoenlijke oudjes", ex-loonarbeiders of niet. Voor die zaken, mits snel en flink aange vat, is thans zonder eenigen twijfel in de Tweede Kamer een meerderheid, en als on der het geheel der maatregelen de uitbrei ding der rente ex art. 369 Invaliditeitswet tot alle behoeftigen zonder onderscheid zich bevindt, moeten wij nog zien, dat de Eerste Kamer het zal verwerpen. Wij be nijden de rechter-coalitie, die na zulk een verwerping voor de kiezers zou moeten ver schijnen, haar platform niet. Die art. 192 in de grondwetsherziening be trekt, heeft van de rechterzijde de herha ling van het voorstel van de meerderheid der jongste Staatscommissie te wachten. Die een grondweteherziening aanhangig maakt zonder voorgestelde wijziging van art. 192 heeft de herhaling van dat voorstel eveneens te wachten, maar 6taat er, dunkt mij, veel sterker tegenover dan die zelf aan art. 192 peuteren gaat. Do Regeering ver laat zoodoende het goede gevechtsterrein, waarop zij zeggen kon „ziehier mijn grond wetsherziening voor het algemeen kiesrecht er gaat niets af en er komt niets bijver werp als gij durft." Men maakt zich, vrees ik, een illusie, wanneer men r .n de toe gezegde Staatscommissie eeriige trekkracht van beteekenis voor de grondwetsherziening verwacht. Deze tirade zal geen'vijanden ontwapenen en kan daarentegen vrienden verbijsterenhet lijkt noodig, dat zij spoe dig en volledig worde opgehelderd. Ik voor mij vrees het art. 192 der rech terzijde niet en heb vroeger reden gegeven, waarom. Het artikel voorkomt geen strijd (de voortzetting van den schoolstrijd is niet te voorkomen), maar het zal bevorderen, dat die strijd wordt overgebracht op een terrein, waar hij eerlijker en dus waardiger zal worden gestreden, en onder omstandig heden, waarvan ik voor de vrijzinnige le vensbeschouwing, die de extra-stawtebescher- ming mijns inziens zeer wel versmaden kan, geen nadeel, maar groot voordeel verwacht. Ik weet zeer wel, dat het overgroote deel der linkerzijde deze overtuiging nog niet deelt, maar dat zij rijpen zal lijkt mij zeker, iets sneller ais men eerlang onder het ar tikel der rechterzijde zal moeten leven, iets langzamer als het bestaande gehandhaafd blijft. Maar ook onder dat bestaande arti kel zien wij immers reeds, dat ouders van linkschen huize hoe langer zoo meer de lei ding der schoolopvoeding van hun kinderen in eigen hand nemen 1 Die ontwikkeling is nog maar aan haar begin, maar het zal snel ler gaan en begint iederen dag sneller te gaan. „Dat op dit gebied nog van een poli tieke tegenstelling wordt gerept, heeft zijn oorzaak in het feit, dat links niet, zooals rechts, de vrije school heeft weten te gebrui ken." Deze zijn niet de inzichten van mr. Cort van der Linden, zooals zij uit de door hem mede onderteekende nota van 9 Mei 1912 mogen worden afgeleid. Hét zijn ook geens zins de inzichten van de meerderheid der Tweede Kamer, waarop hij zal moeten steu nen. Welnu, deD dienst, door het laten glip pen van een verouderden, machteloos ge bleken grondwettekst, de Kuyper-antithese van het terrein der staatkunde, waar zij vergiftigd werkt, zooveel doenlijk over te brengen naar dat van den vrijen meenings- strijd in de maatschappij, zal noch hij, noch een ander, die de bij de tegenwoordige par lementaire meerderheid heerschendo over tuigingen zal hebben te ontzien, ons kunnen bewijzen. Er is voor alles een tijd, en voor een liberaal onderwijsvoorstel, dat bij ker kdijken instemming zou kunnen verwerven, is de tijd blijkbaar nog niet gekomen. Men zal goed doen er dan ook geen aan te bie den, waaraan die instemming zeker zal worden ontzegd. Men maakt er zich niet sterker door, maar zwakker. In zijn,,S t aa t k u n d g n Brief" wijdt mr. Van Houten eenige beschouwin gen aan het Mi' nisteri e-0 ort van der Li ii d ën, naar aanleiding van welks optreden hij o. a. schrijft: Was Van der Linden niet geslaagd, dan ware Heemskerk blijven zitten met een ont» bindingsbesluit in den zak, dat hij dan, naar ik vrees, maar voor het vragen had, ten einde na een politieke „volte-face" in zake het tarief een proef te nemen, of men niet voor het overige het gevoerde regeeringsbe- Vid voor eenige jaren zou kunnen blijver voortzetten. De haast, dio Kuyper maakte om deze „volte-face" voor te bereiden is kwalijk anders verklaarbaar dan in verband met zulk een politiek plan. En ontbindingen als middel te gebruiken, om aan het bewind te blijven, kan Th. Heemskerk in het ouder lijk huis geleerd hebben. Van der Linden was, onder den druk van het gevoel, ctat hij a tout prix moest sla gen, als kabinetsformateur zeer zwak tegen over door hem gewenschte ambtgenoot en, die bijzondere eischen stelden voor hun me dewerking, zooals do Minister van Marine ten aanzien van dreadnoughts, die van Wa terstaat ten aanzien van het groote Zui- - derzee-plan en die van Landbouw ten aan zien van een persoonlijk plan met betrek king tot dwangverzekering en ouderdoms- toelagen. Ik vertrouw echter, dat hij ten aanzien van zulke zaken, die niet in eenig parlementair of electoraal votum der lin kerzijde steun vinden, de reserve heeft ge maakt, dat de Kamer harerzijds volkomen vrij bleef, die zaken naar eigen innerlijke waarde te beoordeelen. Zioo hij dit niet heeft gedaan, is er een groot© fout ge maakt. Tegenover de mode bij de pers der linker zijde om een ministerie te beoordeelen naar do nieuwigheden, die het op touw zet, wil ik hier met nadruk in herinnering brengen, dat de eerste taak van een liberaal ministe rie is het regeeringsbaleid in liberalen geest te voéren. En wel speciaal voor dit ministe rie©, welkj9 voorganger ongetwijfeld zich in eiken tak van dienst als een „Christelijk" ministerie heeft doen erkennen, wat betee- kent, dat het aan kerkelijk© geloofsgc-noo- ten overal een bevoorrechte positie heeft gegeven, waar daartoe de mogelijk heid wao. Het geheel© beheer met critisch oog na te gaan is geen kleinigheid, maar een voor eiken minister onder de ge geven omstandigheden noodzakelijke arbeid, dio te meer van den Minister persoonlijk veTgt, daar de eenzijdige geest van het vorig ministerie natuurlijk ook onder de advisee- rende bestuursambtenaren is gekweekt. Onze politieke tegenpartij verliest geen oogenblik de herwinning juist van den in vloed als regeering uit het oog. Kuyper's wisselende adviezen omtrent tariefsverhoo- ging toonen, hoe onverschillig voor hem en de zijnen zulke „kleinigheden" zijn tegenover het „bezit van het regeeringskasteeil." Daar om moet men ook van liberale zijde steedö op dit hoofdpunt bedacht blijven. Door „Het Nieuws van don Dag" wordt de wenschelijkheid betoogd den o p- volger van den heer H o r d ij k te kiezen uit een ander milieu, dan tot nu toe al de Amsterdamsche hoofdcommissaris sen heeft opgeleverd. „Wij zijn er van overtuigd", schrijft het blad, „dat men in militaire kringen de of ficieren heeft aan te wijzen, geschikt om den vijand te verslaan, maar of men veel van de allerverdienstelijksten onder hen ver wachten mag als men hun plotseling een taak oplegt, die eigenlijk precies het tegen overgesteld tot doel heefthet vredelievend met elkaar doen samenwonen van de bur gers eener zelfde Staatsgemeenschap wij betwijfelen het en gelooven integendeel, dat de weldra drie oud-hoofdcommissaris sen, aan wie Amsterdam jaarlijks een wel verdiend pensioen uitkeert, het ten slotte zelvcn met ons eens zouden zijn. Zij moeten allen ongeveer dezelfde erva ring opgedaan hebben, dat de met zooveel ambitie aangevangen werkkring, veel vroe ger dan zij zich gedacht hadden, vaarwel gezegd moest worden. Het geval van den laatsten titularis il lustreert dit misschien het duidelijkst, want hij vooral bezat in hoogc mate de eigen schappen van den voortreffcli.jken aanvoer der hij alleen wees den weg, dien alle an deren onverbiddelijk te gaan hadden. Dc uitkomst heeft geleerd, dat die op vatting van de taak van een hoofdcommis saris tot botsingen moet aanleiding geven, botsingen met hen, die de zoo geheel zon der ruggespraak gegeven bevelen hebben uit te voeren, botsingen met het publiek, botsingen met de belangen van den dienst. Wij behoeven hier niet te herinneren aan de klachten, in al die opzichten herhaalde lijk geuitdo strubbelingen in het korps, een, eerst na veel geschrijf in de pers, ver kregen verbetering in de verkeersregeling, en het groot contingent van onontdekte daders van misdrijven. Na dit alles zoo duidelijk wijst, niet op tekori komingen van personen, maar op de schaduwzijden van een inderdaad niet voor de eerste maal en niet alleen door ons be* streden régime, blijkt het hoog tijd te zijn, dat régime door een beter te vervangen." De driestar-schrijver van „D e Stand aard" stelt do vraag of de eisch, dat g o u- v e r n e u r-g e n e r a a 1 en Minister v a nKoloniën één lijn trekken, op zich zelf juist is. Ter beantwoording daarvan schrijft hij Historisch staat liet anders. Toen ïdenburg minister was,, ging "Van Heutsz naar Indië, en Van Heutsz behoor de niet tot een der christelijke partijen. Ook in Suriname is meer dan eens een gouver neur benoemd, die in politiek beginsel prin cipieel tegen den Minister overetend. Van vaston regel is alzoo in historisch en zin geen sprake. Zelfs niet bij de benoeming tot dc gouverneurswaardigheid. Hoeveel te minder dan in oasu, nu er 6prak© is van een laten voortduren van een bewind, dat reeds drie jaren op gang wae, en na verloop van één jaar toch vanzelf ten eind? loopt. Dit echter stemmen we toe: De Minister is do verantwoordelijk© persoon. Hij moot zelf weten, wat hij als Minister voor zijn rekening' kan nemen al dan niet. AUeen maar, zoo de Minister mocht oor- d'oeüen, de voortduring van hot Idenbur- gfraanscho bewind niet te kunnen verant woorden, clan moet hij den moed bobben, zelfs aan ïdenburg zijn ontslag thuis te zen den. Dit zal een storm van verontwaardiging doen opgaan, vooral na de uitnemende wijze waarop ïdenburg juist de laatste maanden allerlof inoogstte. Maar goed, dan moet hij dit aandurven. ïdenburg zelf daarentegen moet o. i. in geen geval ontslag vragen maar rustig met het voeren van zijn bewind dóórgaan. Do gouverneur-generaal is nog iets an ders dan een spreekbuis van het Plein Zelf standigheid van overtuiging en karakter maken hier de man. Er is dan ook geen sprake van, dat ïden burg, ter wille van het nieuwe kabinet, van koers in het bewind veranderen zal. Hij gaat als man van eer en van karakter door, tot zijn tijd zal zijn afgeloopen. Wie hem eerder weg w5-1 hebben, jage hem weg, doch drage dan ook de gevolgen. Haagsche Rechtbank. Een Liefdesdrama. De 21-jarige kuiper Willem VI., te Sche- veningen, beminde de 2o-jarige dienstbode Annegie T., die mede te Scheveningen dien de. De genegenheid van beiden ging zelfs zeer ver: Willem bracht heelwat tijd bij1 An negie in haar dienst door. De verhouding was dus zeer intiem. Beider karakter liep zeer ver uiteen. Hij erg driftig en jaloersch, zij plagerig en lichtzinnig. Dikwijls hadden zij ongenoegen, doch daar zij reeds een paar jaar met elkaar gingen, zouden zij mot Mei a.s. gaan trouwen. In haar dienst merkten ze, dat Annegio de gastvrijheid te ver dreef, en kreeg zij haar congé. Zij zou nu in Amsterdam gaan dienen en daar had Willem zeer veel op tegen; hij vreesde het ergste, wetende wie Annegie was. Hij hield veel van haar, dus had hij liever dat zij in Den Haag bleef. Ook had zij omgang met een meisje, dat naar zijn mee ning, den breeden weg te veel bewandelde. Dit wilde hij tegengaan. Dikwijls plaagde zij hem en als hij dan kwaad werd. lachte zij maar. Willem, even zenuwachtig, wond zich hoe langer hoe meer optelkens vroeg hij haar om toch niet naar Amsterdam te gaan; maar zij ging toch, zei zc. De maat werd hoe langer hoe voller, toen hij ook nog bemerkte, dat Annegie wel eens een praatje met een onderofficier maakte. Na haar ontslag nam Annegie intrek bij haar schoonzuster in de Gerard-Dou-straat in Den Haag. Ook daar kwam Willem bij haar. Toch begon bij zich ongelukkig to gevoelenhij wist niet, wat hij aan haar had. Hij had verdriet; In; voelde, dat hij met Annegie nooit gelukkig zou kunnen zijn, dat hij haar ging verliezen, wanneer zij naar Amsterdam ging. Toch kon hij haar niet verlaten. Hij werd hoc langer hoe rampzaliger. Op zekeren dag trachtte hij door ophanging een einde aan zijn leven te maken. Zijn vader voorkwam dat. De relatie werd daarna nog niet afgebroken. Hij kón niet van Annegio scheiden; zij had hem zoodanig in haar netten gevangen, dat hij onmogelijk meer van haar af kon. In overspannen toestand schafte hij zich een revolver met patronen aan en liet deze aan Annegie zien, zeggende: „Als je tóch naar Amsterdam gaat, gebeuren nog ongelukken". Annegie lachte cn gaf hem een kus. Hij deed 't immers toch niet 1 Op 27 Augustus kwam Willem weer bij haar in de Gerard-Dou-straat. Zij lag uit het raam te praten met een buurvrouw, toen hij in de kamer kwam. Weer begon zij te spreken over haar aan staand vertrek naar Amsterdam. Willem vond dat verschrikkelijk en be gon nog zenuwachtiger te worden. Annegie, dit ziende, vroeg hem haar te kussen. Wil lem omarmde haar, maar trok tevens zijn revolver en schoot deze over haar hoofd af. Annegie gi»de, vloog weg en Wilem, nu zichzelf in 't geheel niet meer meester, schoot in 't wilde rond en trof daarbij Annegie in wang en hand. Zij kreeg onbe duidende wonden. 't Spreekt vanzelf, dat de huisgenooten en buurvrouwen toeschoten. Annegie werd verbonden en naar 't zie kenhuis gebracht, dat zij dadelijk weer kon verlaten. Willem, in overspannen toestand, werd in arrest genomen. Na gehouden instructie werd hij naar de openbare zitting verwezen en nu stond hij terecht wegens poging tot moord, subs, het opzettelijk toebrengen van zwaar lichame lijk letsel. De jonge man was hoogst zenuwachtig en bekende geschoten te hebben, doch slechts om haar schrik aan te jagen, niet om haar te dooden of to vermoorden. Hij vertelde van zijn liefde voor Annegie en van het verdriet, dat zij hem aandeed. Hij maak te daarbij een gunstigen indruk. Annegie daarentegen maakte een minder gunstigen indruk, van eenige deernis met beklaagde, den jongen man, met wien zij ruim een paar jaar in intieme relatie stond, geen sprake. Ja, hij was erg driftig en oploopend, zei ze, maar daar lachte zij maar om. Nadat zij heel kalm een en ander had medegedeeld en verteld had hoe en onder welke omstandigheden hij op haar geschoten had, werd nog de schoonzuster van het meisje gehoord. Daarna nam de officier van justitie re quisitoir en achtte hem schuldig aan het subsidiair ten laste gelegde, n.l. het opzet telijk toebrengen van zwaar lichamelijk let sel, en vroeg zijn veroordeeling tot zes maanden gevangenisstraf, in aanmerking nemend, dat beklaagde vroeger gunstig be kend stond. De verdediger, mr. J. A. de Wilde, pleitte op verschillende gronden een mildere straf en vroeg bekl.'s onmiddellijk ontslag uit do preventieve hechtenis. De rechtbank weigerde dit. Oad Kgyptisch© broedmachines. Waarlijk, er is niets nieuws onder de zon Wie had kunnen denken, dat de moderne broedmachine, die de taak van moeder hen op waardige wijze overneemt, niet 'n nieuw tje is der laatste 50 jaar, doch dat rceda de oude Egyptenaren de kunst der machi nale uitbroeding van eieren verstonden Geslacht op geslacht heeft men daar de kuikens kunstmatig aangekweekt, en het spreekt vanzelf, dai» de tegenwoordige kip pen, die nooit een moeder of grootmoedor hebbei#?gehad, die hun de kunst van opvoe den konden leeren of het instinct voor de zuigeling-verpleging konden meegeven, ab soluut geen neiging tot broedsch-worden vertoonen. Men mag dit nu, als men het wil, „kippen-degencratie" noemen, een feit is het, dat bij de Egyptische hoenders de broedmachine een zelfde plaats inneemt als de zuigflesch bij onze babies, of de cou veuse over een paar honderd jaar. Dc heer II. W. Cadman, die onlangs tc Birmingham een lezing hield over het cha piter „Egyptische broedmachine", heeft ter plaatse een langdurig onderzoek naar de broedmachine-industrie gehouden. Reeds 5000 jaar geleden pasten de Egyptenaren' dc warm-water-broed-methodo toe. Dit ging natuurlijk vrij primitief en gaat nog altijd primitief, want de broedvaders oefe nen hun métier nog op de zelfde wijze uit als hun vader, grootvader en bet-overgroot vader het deden. De temperatuur wordt niet, zooals nu, met behulp van een ther mometer geregeld, doch .men doet dit „op het gevoel". Het ei wordt tegen het licht gehouden en door de ervaring, die men er in den loop der tijden in gekregen heeft, weten de Egyptenaren even precies als de kloek wanneer de tijd daar is ,dat het kui kentje verwacht kan worden. Volgens Cad man hebben dc deelnemers aan den Egyp- tischen tocht van Napoleon, waaronder wel licht enkele kippenboeren waren, do broed- machino in Europa bekend gemaakt. Op het oogenblik komen de hoenderparkhou ders van de machinale methode terug en prefereeren zij de „natuurlijke" kuikens. In Egypte, waar do broedmachine echter onmisbaar is geworden, worden jaarlijks 120 millioen kuikentjes op deze wijze tot het leven opgewekt. De term „onder Moe ders vleugelen", of het woord „kloek" zijn in de Egyptische taal natuurlijk onbekend.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1913 | | pagina 5