ZQN DAG.5 E> LAD_ LESD5CH DAGE)IAD mo 3io. 16442. Anno 1913. Zaterdag' 2*7 September. J^L. - e J J g t ft m 51 i 6t 8 H 11 g 5ft a g S n I8 2 it J 31ti fii 9 i 16 VAN MET j- »o* *s 411'9*e4 i F' ►1* BE BAHB1BÜ. Nadruk verboden.) Ik kan mij niets onaangenamers denken, dan zich in een vuil, onzindelijk kamertje in een platte1 ands-scheerzaak te laten scheren. In zulk een zaak nu moest ik mij voor eenige jaren laten „behandelen." 't "VVas in het plaatsje Doncöurt. Een man, die niets van zijn vak verstaat, krabt in je gezicht om en je bent gedwongen op een wankelende stoel, het hoofd, bij gebrek aan een'leuning, krampachtig achterover gebo gen, doodstil, te blijven zitten en wat liet ergste is, alle pijnigingen roerloos te on dergaan. Met de oogen strak op het rook- doortrokken plafond gericht, wacht je ge laten tot de operatie geschied is. De oude Jean, die mij destijds in Don- court scheerde, had hcolemaal niet met mij të dóen, welk een pijnlijk gezicht ik ook trok. Hij was overtuigd van het gewicht van zijn taak en onophoudelijk vloog het mes van de eene zijde van mijn gezicht naar het andere. Het was niet bijster scherp. Heel zorgvuldig, zeer aandachtig schrapte hij al le haartjes weg, als was hij aan het aren lezen. Zoo stond hij daar voor mij, m zijn blauw boezeroen en zijn afgesleten werkbroek, en deed zijn werk. Hij was zoo van het land gekomen, zoo van zijn hooiwagen afgeloo- pen. Toen hij mijn ongeduld bemerkte, zei hij langzaam en eenvoudig „Ik heb nog wel andere heeren gescho ren dokter." Oud én rimpelig was zijn gezicht, maar in zijn slimme, opvallend Ucht-blauwe oogen lag nog iets jeugdigs. Hij begon te glimlachen. Hij stak zijn borst vooruit, als wilde hij zeggen „Dat ben ik!" „Andere?" vroeg ik. „En welke andere dan, Vader Jean?" Vader Jean hief het hoofd op. „Wie ik dan geschoren heb? Den rooden Prins, voor der. drommel i" Mijn verwonderd gezicht en mijn zwijgen .waren hem zekér aanleiding zijn verhaal te beginnen, want toen hij mij voor de tweede maal ingezeept had, begon hij Het was op den morgen van den negen tienden, op den dag na den slag bij Grave- lotte. In galop waren zij in ons dorp aan gekomen. Sedert vier dagen lette men niet meer op de soldaten. Men had er ook al zooveel gezien. Alleen toen de onzen in wanorde teruggetrokken waren, werden zij medelijdend nagekeken. Nauwelijks was de laatste roode broek verdwenen, of daar kwamen de Duitschers. Als een wolk sprink hanen overstroomden zij ons dorp. Blau wen, zwarten, bruinen, van alles zagen wij er. Ook witte uniformen trokken voorbij. Die troepen marcheerden naar Saint-Pri- yat. Den heelen langen dag door klonk uit de verte het kanongebulder. Een kolossale rookwolk hing boven Joua- ville en een verachr ikke lijk geknetter klonk van daar. Toen de Duitschers binnentrokken,' was het tegen vier uren in den middag. Niemand liet zich zien en de deuren der huizen wa ren gesloten. Maar dat hielp niet veel. Een paar van die reusachtige Duitschers trapten eenige deuren in en toen gingen dc andere vanzelf wel open. Het heele plein hier was vol paarden, die door eenige soldaten aan de teugels gehou den werden. In galop kwamen officieren aanrijden, de uniformen vol stof, de hoofden nat ge transpireerd Zij sprongen af en liepen, met papieren naar het raadhuis, dat ook al in beslag was gencmen. Na een minuut ste gen zij weer op en waren weer \erdwenen. Daar moest een hoog personage zijn. Na een uur klonk een trommelik ging voor mijn deur staan. Drie soldaten kwa men naar mij toe, met een bewijs. Ik moest den mannen onderdak gevenZij hadden liet maar over den Prins, den Prins, en eindelijk vernam ik, dat zij dieii3t moesten doen bij prins Friedrich Karl. Van hieruit commandeerde hij de legers. En tot den laten avond was het een komen en gaan van estafetten Ook gewonden werden in ons plaatsje gebracht. Eindelijk kwam de nacht en langzaam stierf het kanongebulder weg. De troep trok zich samen, maar in Doncourt kwamen de soldaten niet. De staf van den Prins had alle huizen noodig. Alleen de gewon den mochten blijven en ik kreeg er drie in mijn huis. In de voorkamer lagen zij op strooi 's Nachts ging ik voor het venster zitten en keek naar de massa's en massa's Duit schers, die, bedekt met stof, voorbijtrokken. Ik kon toch niet slapen het gejammer van de gewonde soldaten ging mij door merg en been. Tegen den morgen echter kon ik mijn oogen niet meer openhouden en viel in slaap. Ik zal niet langer dan een uur geslapen hebben, toen ik door twee kerels gewekt werd. Ik moest mijn scheergereedschap bij elkaar nemen en meegaan. „Waarheen?" vroeg ik. „Den Prins scheren." Ik kreeg de stuipen op mijn lijf. Ik sid derde als een natte hond. Hemeltje lief, den Prins scheren Langzaam, willoos volgde ik de reuzen naar het raadhuis Allerlei gedachten kwamen in mij op. Ik een Prins scherenNeen maar Daar plots besefte ik, dat ik het vader land een dienst zou kunnen bewijzen. De Prins zou in mijn macht zijnMaar di rect daarop kwam ik tot de conclusie, dat dan mijn laatste uur eveneens gekomen zou zijn. En dat was nu juist niet noodig. Als barbier kaï oen toch ook nog wel het vaderland dienen. Neen, liever blijven le ven, vond ik Wij waren aan het stadhuis gekomen. Twee schildwachten stonden er voor, in grootc mantels gehuld. Ik volgde mijn bei de geleiders. Voor een deur hielden zij halt. Zij klopten. De deur werd geopena en ik werd naar binnen geduwd. In een leunstoel zat de Prins, on keek naar buiten. Links en rechts van den stoel stonden stram twee lange soldaten. Eem kom met water en een handdoek waren,' klaar gezet. Wat moesten die twee kerels daarbij doen? Ik begreep het reeds. Dat was zoo-| veel als: „Haal geen dwaze dingen uit...!" De Prins zei niets, ging rustig klaar zit-, ten. Een zware baasBoode huid, roode' haren eneen rooden baard had hij ook!,' Waarlijk, dien had hij ook. Dat was dus prins Friedrich Karl; „de. roode prins" zooa1* hij algemeen genoemd werd. Zijn uniform was zelfs rood. Wat stond die witte zeep prachtig op dat rood van die huidIk begon te scheienik sidderdede Prins keek mij even strak aanik werd kalmertoen begon hij goedig te kijken. Ik werd steeds rustiger... het mes vloog over het roode gelaat van den Prins. Na twee keer overscheren waai ik klaar. Lachend wendde ik mij tot de' twee soldaten. „Wie van u is het eerst aan de beurt...?".' Daar stonden de kerels nog strammer' dan eerst...... Zij antwoordden niet Maar den volgenden dag was de Prina( alleen. De soldaten waren verdwenen. Men, vertrouwde mij Men had mij met den Prins alleen gelaten Oliianteajaclit op Bnmaira. De „Nieuwe Soer. Ct." bevatte de vol gende beschrijving van een olifantenjacht, afkomstig van den jager zelf, den heer Mu- naut, van Soerabaja. Den 13den Juni met een viertal inland- sche jagers per s.s. „Van der Hagen" van Soerabaja vertrokken, kwam ik na een reis met veel vertraging te Singapore aan, van waar uit ik naar Selat-Pandjang bericht van mijn komst zond. Na een vermoeienden tocht bereikte ik Póeloe Moeda, aan den' mond der Kampar-rivier. Hier vernamen wij, dat in den omtrek,; een enorme olifant, clie denkelijk van de kudde was afgeseheideü, rondzwierf; in de verschillende klappertuinen had de dik huid ir enigen boom omvergehaald, om zich' met de klappers te voeden. Niet veel geloof slaande aan deze verha len, do inboorlingen snijden in den regel nogal op begaf ik mij naar de aangeduide; plekde tocht daarheen was zeer vermoei end. Het bleek mij terstond, dat dc inlanders ditmaal niet overdreven hadden zoo zag ik o.m. een klapperboom van 1-i a 15 M.' hoogte, die voor kort omgehaald moest zijn in zijn val had de boom bijna een huisje, door een vijftal personen bewoond, ver nield. i Dczo olifant kwam als bij instinct in de klappertuinen, na een geweldige regenbui,1 die den grond drassig maakte. Met zijn 6chouder duwde het kolossale beest dan een,' uitgekozen boom om en met zijn slurf bo- plunderde hij dan de kruin. Als de woudreus zoo bezig was, hielden de inboorlingen zich in hun huizen schuil, met uitgodoofde lichten den profcot om ver- lossi ig van dit ondier smeckend. Hoewel zijn jongste sporen van twee we-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1913 | | pagina 19