FEUILLETON.
In de „Roede Keuken".
De gouden Muis.
Koe ons Kikvorschje de lange,
lange reis aanvaardde.
Zij bleetf daaa- twee jaar gelukkig en te-
rreden wonen en was aller lieveling. Nie
mand kon de kinderen zoo goed bezig hou
den als zij. Als er geen ander werk te doen
was, ging zij met de kinderen naar het veid
en liet hen daar vrij ronddartelen, terwijl
fjj naar de vogels en bloemen lag te kijken.
Soms vertelde Saartje hun sprookjes en
maakte zandtaartjes van klei en allerlei an
dere figuren, zelfs van de menschen, die
voorbijgingen. Dan hadden de kinderen de
meeste pret.
„Ik wil een gans hebben Saartjel" ,,Ik
een hond;" „Ik een varken!" en Saartje
maakte handig alle dingen, die de kinderen
Verlangden. Zij had dicht bij een greppel
een plekje gevinden, waar de modder en
klei altijd goed te behandelen was.
Op zekeren dag wilde zij geen dieren op
andere figuurtjes maken en trok een vuil
lapje uit haar zak, dat zorgvuldig om een
nog vuiler s/tukje papier gewonden was.
Eerst spreidde zij het lapje uit en legde er
een steen op, en toen haalde zij het stukje
papier te voorsahijn, waarop allerlei ge
kleurde plaatjee stondlen. Heb was de voor
stelling van een koningin haar paleis en
haar heele hofhouding. Dat wist Saartje
echter niet.
Zij begon een hoopje klei te vormen naar
Het voorbeeld en maarkte net zoo'n wijden
rok, als de koningin op het plaatje droeg.
Toen een puntlijfje en de groote pofmou
wen.
„En de sahotcl om haar hals!" riep een
'der kinderen. Hij bedoelde den stijven
kraag.
„En de bal op haar hoofd 1" zei de ander.
„En de gouden bal in haar hand en do
istok! O, wat wordt dat mooizei de jong
ste, toen Saartje dien bal in een boter
bloempje legde, een grashalm als stok nam
en witte en roze bloempjes over de japon
verspreidde.
„O, Saartje, mag ik ze. hebben?"
„Neen, ik, ik, ikl", riepen ze allen door
elkaar.
„Ik zal er voor elk van jullie een maken.
Ga eens gauw bloempjes en gra-shalmjes
zoeken, Wian ll"En weg renden de kinderen,
vol verlangen ieder zoo'n mooi popje te
bebben. Op dat oogenblik kwam het wagen
tje van den dokter aangereden en Saartje,
die het gevaar zag, liep gauw naar het jong
ste kind toe. Dooh het was te laat: Wim,
Saartje en de pooten van het paard vorm
den een verward kluwen. De dokter, bleek
Van schrik, 6prong uit het rijtuigje en liep
naar de gillende kinderen toe. Hij was
13,
Door en Al waren beiden dol ingenomen
met dat idéé en daar 't juist ebbe was, gaf
de dokter den kinderen ook met genoegen
verlof. Peter en Mab waren nog te klein
om ook van de partij te wezen, maar Dolly,
Paul, Door en Al vertrokken allen, zoo
vroolijk, als ze maar ooit geweest waren,
want alle muizenissen werden nu uit de
hoofdjes gezet. Paul en Al liepen voorop en
Dolly volgde met Dora. Ze waren nog geen
tien minuten onderweg, toen Dolly op eens
een uitroep van schrik deed hooren en zei
„O jé, daar heb ik heelemaal vergeten
iets tegen moeder te zeggen! Gaan jullie
maar vast door zeg. Dan zal ik je straks
wel weer inhalen
Door begreep, dat hier niets aan te ver
anderen viel, en liep dus maar getroost do
jongens achterop. In dat mulle zand waren
haar voetstappen echter zóó geruischloos
dat onze beide jongelui haa'- heel niet had
den hooren aankomen en zij Paul net hoor
de zeggen
„Ja, ouwe jongen, dat deed ik en als die
lui verdronken waren, dan geloof ik, dat ik
gek zou zijn geworden! Maar je belooft mij
toch wel Al, dat je er nóóit, nóóit met
iemand over spreekt?"
„Ik?Maar denk je dan, dat ik geen
geheim kan bewaren?"
M't Doet je waarlijk goed, als j'e het eens
eenigszins gerustgesteld, toen hij Saartje
tusschen hot snikken door hoorde zeggen:
„O dokter, wij waren bijna dood!" Wim
drukte 6tevig zijn mooi poppetje tegen zien
aan. Toon begreep de dokter, dat het paard
over de kinderen was heengestapt en zij
veilig tusschon do wielen lagen.
„Wie heeft dat gemaakt?" vroeg hij aan
Saartje, die haa.r hoofdje liet hangen.
„Wees een anderen keer voorzichtig, kin
deren Aoh die arme Koningin
Eenige dagen later liep de dokter op de
boerenhoeve aan en nam na eenige beraad
slagingen met haar pleegouders Saartje
mee na>ar een groote stad», liet haar daar
goed leeren, en later op een teekenakade-
mie gaan.
Nu woont zij in Italië en maakt daar
prachtige beelden van marmer, die algemeen
bewonderd worden. Maar zij is er nöoit toe
kunnen komen een koningin in hof kleeding
met kroon en 6chepter te maken. Als zij daar
aan denkt, ziet zij nog altijd voor zich de
steemen bank aan den straatweg en den klei
nen Wim die bijna overreden was geworden
en daaraan denkt ze liefst zoo weinig moge
lijk.
Twee Indische kooplieden 6praken met el
kaar over den handel en alles wat daarmee
in verband staat.
„Om geld te verdienen, moet men begin
nen met een groot kapitaal te bezitten. Vind.
ge dat ook niet, Sri Somadeva? vroeg de
een aan den ander, die de rijkste was. Dezo
antwoordde
„Zoo denk ik er niet over. Ik acht hom
hoog, die alleen door zijn volharding en vlijt
een groot kapitaal kan verwerven. Ik zal u
eens vertellen, hoe ik ^et heb aangelegd zoo
veel geld te verdienen. Ge weet, dat ik Mus-
haka werd bijgenaamd, dat muis beteekent.
Die naam houdt mijn levensgeschiedenis
in-
Ik was de zoon van een koopman, die jong
gestorven is, zonder geld of goederen na te
laten. Mijn moeder was zuinig en werkte
hard, om mij een goede opvoeding te ge
ven. Toen ik veertien jaar wa9 zei zij tot mij
„Jongenlief, je gaat in den handel. Zoek den
bankier Visikala op en vraag hem je een
kleine som gelde te leenen, waarvoor je
eenige koopwaren kunt inslaan."
Ik ging den bankier opzoeken en vroeg
hem wat geld ter leen. Do bankier vroeg
mij hem waarborgen te geven, dat ik het
aan iemand kunt toevertrouwen, wil je wel
gelooven O, als vader er achter kwam,
dan moest ik net zoo good in de gevangenis
als ieder vreemdeMaar 't was ook ver
schrikkelijkBijna was ik zelf verdronken.
Toen het water opeens do schacht inliep,
werd ik tegen den wand aangedrukt en had
totaal geen adem meer. Als ik niet zoo héél
goed had kunnen zwemmen en het electrisch
licht niet zoo heerlijk duidelijk was geweest,
was ik vast en zeker niet boven aangeko
menMaar Dora, wat doe jij hier?
Wat laat je mij schrikken!
Dora, met een lijkwit gezichtje, legde net
de hand op Paul's arm.
„Ik hoorde daar net iets van hetgeen je
aan Al vertelde, Paul."
„Wat?Speelde je dan voor luister
vink?" Driftig greep hij zijn nichtje bij den
pols.
„Neen, dat deed ik niet en dat zou ik ook
nóóit doen. Maar ik had jullie ingehaald cn
natuurlijk moest ik dit laatste nu wel ver
staan. Toe, Paul, houd me als je blieft niet
zooo stevig vast!Je zei
„Ja, wat zei ik?"
„Je zei, dat je 't water hoorde binncn-
stroomen en dat je vast en zeker verdron
ken zoudt zijn, als het electrisch licht niet
zoo scherp was geweest."
„O, Paul, was jij dan in de Roode Keu
ken-mijn
„Dat gaat jou niet aan!" zei Paul lomp.
„O, maar zij zal niets zeggen, dat doet ze
niet", verzekerde Al nu.
„Neenmaar o, Paul, wat ben ik onge
lukkig!"En andermaal barstte zij
in een stortvloed van tranen u*t.
geld op een bepaalden tijd zou terugbrengen
en daar ik dat niet kon doen, weigorde hij
mij allen bijstand. Dat wa© ook heel natuur-
lijk.
Er lag in zijn magazijn, dat er niet heel
zindelijk uitzag een doode muis op den
grond.
Do bankier zei spottend tot mij:
„Jongmenech, een kapitaal is niet noodig
om geld to verdienen. Ziet gij die doode
muis-? Iemand, die handig is, kan a'leen
daarmede zijn forbuin maken."
Deze woorden waren mij een openbaring:
„Dank u", sprak ik, „ik zal voordeel trek-
ken van uw raad en zal die muie meenemen.
Het ie een kapitaal, dat gij mij leent en ik
zal het in te geschikter tijd teruggeven
De bankier haalde de schouders op en ik
ging heen met de ».oode muis. Een oogen
blik later ontmoette ik een koopman, die
mij de muis afkocht voor zijn kat, in ruil voor
een zakje koiren. Ik verliet de stad en zette
mij neer onder de schaduw van een boom.
.Daar kwamen twee houthakkers voorbij, die
koren noodig hadden en mij in ruil voor mijn
zakje een. bosje hout aanboden, c!at onge
veer tweemaal zooveel waard was, als mijD
koren. Ik nam den bos op en ging or mee
naar de stad, waar ik het hout op de markt
verkocht. Voor dat geld kocht ik wc -r koren,
waarmede ik den volgenden dag weer naar
den landweg ging. Dezelfde houthakkers
kwamen weer voorbij en koohton mij, even
als den vorigen dag, het koren af voor den
dubbelen prijs, waarvoor ik het ingekocht
had. Zoo ging het dag in, dag uit en telkens
had ik een kleine winst op mijn handel. Ein
delijk kon ik zooveel hout er voor koopen,
dat ik hot niet dadelijk van den hand kon
doen. 03 If
Ik stapelde Het in tras huisje op. Door een.
overstrooming werd tijdelijk de invoer van1
hout naar de stad onmogelijk gemaakt. De
prijs steeg onmiddellijk en ik verkocht mijn
houtvoorraad tegën een h oogen prijs Op
deze wijze legde ik; den grondslag voor mijn
fortuin. Ik kooi zelfs een winkeltje huren en
de zaken gingen hoe langer hoe beter. Toen
kwa/m mij de schuld in de gedoolite, die ik
jegens den bankier Visika-la had. Ik zond
hem toen een gouden muis. Ik had dus mijn
belofte gestand gedaan. Do fortuin lachte
mij steeds meer toe en ik werd rijk. Gij ziet
dus, dat het volstrekt onontbeerlijk is kapi
taal te bezitten om geluk te hebben in den
handel."
„Neem mij niet kwalijk", riep een zijner
toehoorders uit, „gij hadt de muis". „Maar
g?'j zult moeten toegeven, dat ©en muis een
HOOFDSTUK IX.
Een gouden horloge en een
gouden v ij f j e.
Twee of drie weken verliepen er en de
Spencertjes raakten al vrij wel gewoon aan
het buitenleven. Ze hadden ook al een hee-
lebool kennis opgedaan, betreffende de.
Roodo Keuken Mijn en wisten al vanj
„schachten" cn „stampmachines" van „mc-J
taailaders" en „ventilatie", als do besten!.
Ook de mijnwerkers zeiven interesseer
den hun zeer en zij hadden nu ook al ver
nomen, dat deze in twee klassen verdeeld,
waren, al naar mate van de moeilijkheid'
van werk dat zij verrichten en dat hun loo--
nen daar dan ook evenredig aan waren.
Alles bij elkaar genomen wisten zo dus,
al heel wat af van de werkzaamheden enj
van de arbeiders, toen oom Poter hen dan,
eindelijk eenr, mee de Mijn innam. Dkt was
me een vreugde voo- het tweetal on oom
was dan ook getroffen door de verstandige,
vragen die van een groot opmerkinsvermo-'
gen getuigden. Natuurlijk gaf Dora duide
lijk blijk van haar enthousiasme, terwijl Al
meer in stilte genoot; maar daarom niet
minder
Oom Peter vertelde hun ook nog, dat de
arbeiders in een tinmijn wel het zwaarste
werk hebben, daar het steen, waar dit erts
in voorkomt, zoo bijzonder hard is en ook,'
doordat de atmosfeer er zoo heet en druk
kend is. De arbeiders werken er dan ook
met ontbloote schouders en met groote zware,
hamers of beitels. Er zijn er van allerlei,
leeftijd en door het verbeterd ventilatie-,
etelael en door de makkelijker lift-leiding
kapiitaal Ï6, dat iedereen zich kan verschaf
fen
„Maar edn muis is er dan toch voor noo
dig," hield een der kooplui lachend vol.
„Die is gemakkelijk genoeg te vinden",
antwoordde Mushaka, „maar het allereerste
kapitaal, dat men moet bezitten, is de lust
tot den arbeid
„Hadden we toch maar drie kikvorschen."
•Peze verzuchting kon men haast dagelijks
Jiooren van. Hugo, Willy en Theodoortje,
als zo voor het brociikasje stonden, in.be
schouwing verdiept van hun Groenrokje.
Dit hadden ze namelijk al een paar maan
den geleden op de weide gevangen en het
Kozak gedoopt. Vanwaar nu die naam?
Ja, dat zou je hun zeiven moeten vragen.
Ik denk haast, dat de jongens net een boek
hadden gelezen, waaaüii veel van Kozakken
Voorkwam.
Van dien eersten dag af was Kozak je heel
vertrouwelijk geweest, zoudat Vader al
gezegd had: „Hij is zoker al meer in gevan
genschap geweest."
Eigenlijk sliep hij alleen maar in Eet
broeikasje, maar wandelde overdag over de
bloempotten heen en nam b. v. een bad in
het aquarium.. Om de drie weken moesten
de kinderen voor hun kostganger zorgen,
maar het duurde hun wel wat lang, telkens
weer twee weken te moeten wachten eer ze
weer aan de beurt kwamen. Kozakje werd
fabuleus dtik, dank zij aller goede zorgen 1
Hij had dan ook slechts vreugde in het le
ven. Slechts jtende.hij een kwelling: n. 1.
Heea* Langbeen daarboven op het dak, die
misschien altjjd op hem Eerde, zooals
Theodoortje wel vertelde. Nu, Kozakje
jhad ook heel. geen plan op een buitenland-
Bjhe reis, maar zooals dat wel meer gaat
het toeval zou er hem brengen. Hij had
zioh n.l. op den kaïnerden gezet, die nu,
omdat Vader meende, dat de regen hem zoo
goed zou kunnen doen even naar het bleek-
Veüd verhuisd werd!
De regendroppeltjee besproeiden Rijn
nieuwsgierig groen neusje en dat vond hij
wat een prettige gewaarwording! Wip nu
van den pot af en in 't natte grasDaar was
het zoo mogelijk: nog prettiger en al sprin
gende en springende bereikte ons Kozakje
ten laatste den oever van een grooten vij
ver. Waterleliën groeide daar bij massa's
en nu het toch opgehouden had met rege
nen, besloot Kozakje van af een dezer grooto
tafelvormige 1 Iaden een overzicht van hot
wereldrijk te nemen. Zoo gezegd, zoo ge
daan In mi/nder dan geen tijd prijkte hij
boven op deze platte schijf en zag naar
eenig wild om. Maar o, jé, daar hadt je
ook op eenmaal Heer Langbeen die daar
rondstapte naet een deftigheid, of aUes zijn
gebied was
Een rilling ging Kozakje door de leden
maar gelukkig had Roodbeen hem niet ge
merkt. Nou, die is ook niet slim!" spotte
Groenjas, toen het gevaar geweken was!
Toen sprong hij te water en zwom aan land.
Heerlijk soheen de zon. Paarlen glinsterden
aan ieder grassprietje en alles was even
fiisch en m nter. Dr. - r hoorde hij een paar
kapelletjes elkaar w it toeroepen met aller
lei lieve oenamingen* „Ja", dacht ons
Groenrokje nu, ik ga toch bepaald ook een
kameraadje zoeken! Wol wat saai is het,
om altijd zoo alleen te zijn
En weer was hij op weg naar den vijver.
Maar even moest hij nu toch zien dat hij
een vliegje of mugje snapte want zijn hon
gerig maagje begon te joi^ken en tot nog
toe was hij niet gewend, zelf zijn kostje op
te halen. Zóó makkelijk als thuis, heb je het
op reis nooit!
Toen hij in het riet aan den oeverrand
zat, ontmoette hij daar een allerliefste kik
vorschen-jongedame. Hij maakte een sierlij
ke buiging en sprak haar zeer hoffelijk toe,
terwijl hij zelve eigenlijk verbaasd stond,
zoo makkelijk als hem dat afging.
Onze jongedame was een beetje bleu en
werd steeds groener in 't gezichtje waar
haar intussohen allerliefst stond. Weldra,
was het geep rek dan ook in vollen g'ang. En
ze waren al gauw op zoo familiaren voet dat
ze elkaar eenvoudig bij den naa.m noemden.
Kwakkeline en Kozak. Kozak vertelde nu
van zijn samentreffen met heer Langbeen,
en dat die niet zachtjes dom bleek te zijn!
Maar Kwak el Lent je was dit niet met hem
eens. De ooievaar was een bar geduchte
persoonlijkheid en juist zoo slim als wel
alle kikvorschen bij elkaar, want altijd ge
lukte het hem immer© weer er eenige Vve
verschalken Heele familie-s had hij al uiér
geroeid en ook haar eigen-oudera had hjf
nog onlangs gesnapt. Kwakelientje kreeg
tranen in de oogen, terwijl ze dit laatste ver
telde
„Maar hoor eens hier, lieve Kwakeline,
waarom blijf je dan eigenlijk hier", in deze
gevaarlijke omgeving?"
„Ga, liever mee naar hest broeikasje daar
ginds in den grooten tuin,. Daar zal je de
liefderijkste verpleging ten' deel vallen 1"
Kwakelientje schuddo droovig het hoofd
je: „Ik heb nog een klein broerje thuis,
zie je, en daar moet ik voor, zorgen!"
„Maar dat treft heerlijk, zeg. dien kleinen
vent nemen we natuurlijk mee*, want da
kinderen hebben al zoo lang ge-wenecht,
juist drie kikvorsohen te hebbern!"
Er werd nu besloten dat dit dagje verder
gezellögtjos samen door gebracht zou wor
den, en dat, ons drietal zich dan den vol
genden dag op reis zou begeven terwijl Ko
zak dan natuurlijk als gids dienst deed.
Je begrijpt de vreugde van Hugo, Willy
en Theodoortje toen zie den volgenden dag
hun pleegkinderen ontdekten. Al menig
traantje had Dora gelaten, al zou ze het ook
niet willen bekennenMaar nu was allee
weer goed en de kinderen juichten en de
kikvorschen kwaakten cn alles was even blij
in' het rond 1
Geheel blind, of niet? i
Nog is het geen uitgemaakte zaak, of de
dieren, die in de diepten der zee leven nu
geheel blind zijn of niet. Dieren, die een
maal in duistere zalen wonen, zien in ieder
geval slecht, omdat organen, die niet wor
den gebruikt, achteruitgaan Zoo dacht men
vroeger, dat de mol totaal blind was, maar
grondig onderzoek heeft geleerd, dat het
oog wel zéér klein is, nauwelijks een milli
meter is de lengte der as, raaar toch kaq
het zéér goed zien. Do mol gebruikt zijn
oogen enkel, als hij in het licht komt; ia
zijn donkere woning wijst zijn tasten henj
den weg.
Napoleon als kindervriend.
De groote Fransche Keizer was dol op
kinderen en wkt er ook verder van hem
gezegd moge worden, als hij zich maar iqj
gezelschap van zijn kleine neefjes en nich*
tjes bevond, dan vertoonde hij zich eerst ih
zijn natuurlijke goedhartigheid. Vooral dd
kinderen van Hertinse, een dochter vaq
keizerin Josephine, vergooddo hij letterlijk.
Dikwijls nam hij den kleinen jongen, ook
een naamgenoot, gedurende zijn ontbijt op>
de knie en had dan de grootst© pret, herfl
één voor één zijn linzen te zien eten Waf
een geduld voor zoo'n man, .waar iedereen
voor beefde. Dikwijls voerde hij den klei
nen „Nönan" het keizerlijk park door op
een gazelle, terwijl hij eigenhandig het kin<|
vasthield
was het werk wel iets minder zwaar gewor
den.
Dora vond heelemaal zooveel pleizier in
dit buitenleven. Do bloemen in haar tuintje
waren al alleraardigst opgekomen en dan
den omgang met Dolly vond ze verrukke
lijk. Overdag hielp ze haar nichtje met do
huisolijke bezigheden en 's avonds vertelde
Dolly haar nog van allerlei van de mijn
werkersgezinnen en ook giDgen ze samen
de vrouwen der arbeiders opzoeken.
„Over een paar dagen", zei Dolly, op een
keer, dat ze weer samen zoo gozelligjes aan
het keuvelen waren, dan zal er hier inte
ressante plechtigheid plaats hebbende
hadboor-match
„Wat is dat?" vroeg Dora.
„Wel, je hebt toch die groote hamers ge
zien, die de mijnwerkers gebruiken Ieder
daarvan weegt zeven acht pond. Die ha
mers worden gebruikt bij het boren der ga
ten, waar dan kruit in wordt gedaan, om
het rotsteen te laten springen. Soms ge
schiedt dit boren hóóger, soms lager dan
armshoogte en nu bestaat de wedstrijd, daar
in, dat de mijnwerkers het onderling me
ten, wie op een van beide manieren wei-
het diepste hol in den kortsten tijd kan bo
ren Bij zoo'n gelegenheid is de mijn rijk-
electrisch verlicht. Die feesten hebben al
tijd om de twee jaar plaats en worden met
groote luister gevierd. De mijnwerkers dra
gen zelven bij voor de prijzen, die moeder
in den regel kiest, terwijl ze ook aan haar
de uitdeeling overlaten. Hoofdprijs is meest
al een beurs met geld verder een pak klee-
ren, een horloge, of het een of andere nut-
naubelstuk. Nu, j<3 zult dezon eerst
volgonden keetr 't dus zelf wel bijwonen Dootr."-
„HeerlijkEn zal dat feest al gauw plaats
hebben?"
„Moeder en ik hadden hoop dc volgende
week, maar vader en kapitein Jenkins zijn
nog altijd to bang voor dat doel van de
mijn, dicht bij de Oosterschachtdat dit
zich niet goed zal houden."
Op den ochtend na dit gesprek werd Dora
wakker, doordat zo Al's stem in baar oor
hoorde fluisteren
„Hè, Door, ik zit erg in de knoei; wil je
mij een groot pleizier doen
„Natuurlijk, en dat weet je ook wel
Maar spreek als je blieft héél zachtjes an
ders wordt Dolly wakker en dan zou je je
zelf leelijk verraden hebben
„Ja, dat wist ik wel Door. Jij bent een
kraanDat heb ik altijd wel gezegdToe,
geef me je horloge als je blieft!"
„Mijn horloge?Maar Al, wat moet je
daar mee doen? Je weet, hoe ik er op ge
steld ben, want ik heb 't van moeder gekre
gen op mijn laatsten verjaardag."
„Ja alles goed en wel, maar je krijgt het
ook weer terug! Maak je maar niet onge
rust! ,'t Is alleen de kwestie, of je het mij
een kort poosje leenen wilt?"
„Wat versta je onder een kort poosje?
Bij het ontbijt bijvoorbeeld V'
„Neen, dat ik nu wat al te k^rtMaar je
zult het mij toch wel niet wei.:eren hè? Ik
heb 't zoo vreeselijk noodig, zie je!"
Dora's lief gouden horlogetje lag op het
tafeltje naast haar bed. Net viel Al's blik
er nu op. Zonder verder éénig antwoord af
te wachten, trok hij het van het tafeltje en
holde weg„
„Hè, toe, zeg mij alleen nog, Wanneer i^
Eet terug krijg!" waagde Door het haaj
jbcoertje achterna te roepen.
„In een dag of twee!" antwoordde Paul
,„En voor wien heb je het noodig?"
„Voor Paul!" luidde het haastige ant
woord. Hijzelf heeft het voorgesteld om jou
om'hulp te vragen, omdat hij wist, wat een
kraan jij was."
Ter wijl Al dit laatste nog zei, deed hij
voorzichtig de deur achter zich dicht ei»
maakte1, zoo een einde aan het gesprek.
Dora was nu voor goed gestoord in haat
nachtrust en stond op. 't Was een verruk!
kelijk-mooie dag, maar ze had er niet zoo,
veel oog voor, omdat ze zich ernstig bezorgt!
maakte niet alleen over liaar horloge;
maar ook over beide jongens! Ze was ze-1
ker, dat die twee niet veel goeds uithaal
den en dat bedroefde haar.
Een weck was nu al verloopen en nog
steeds had arme Dora niets van haar lief
horloge gehoord! Slechts eens had Dolly;
haar gevraagd, waarom zij het toch niet
droeg; en gelukkig had zij er zich toen met
een ontwijkend1 antwoord van kunnen af
maken. Paul, di e dit hoorde, beloonde haar
met een blik vol bewondering onder tafel
greep hij haar handen en fluisterde haar
toe
„Ja, een kraan hen je! Dat heb ik altijd
wel gezegd! Houd je taai Doortje. Je zult
het nu gauw terug hebben
Na deze opmonterende toespraak voelde
Dora nog ééns zoo duidelijk, dat ze liever
sterven zou dan de jongens verraden, of
schoon het geheim haau- zwaar woog.
Wordt vervolgd).