FEUILLETON. In de „Roede Keuken". De gouden Muis. Koe ons Kikvorschje de lange, lange reis aanvaardde. Zij bleetf daaa- twee jaar gelukkig en te- rreden wonen en was aller lieveling. Nie mand kon de kinderen zoo goed bezig hou den als zij. Als er geen ander werk te doen was, ging zij met de kinderen naar het veid en liet hen daar vrij ronddartelen, terwijl fjj naar de vogels en bloemen lag te kijken. Soms vertelde Saartje hun sprookjes en maakte zandtaartjes van klei en allerlei an dere figuren, zelfs van de menschen, die voorbijgingen. Dan hadden de kinderen de meeste pret. „Ik wil een gans hebben Saartjel" ,,Ik een hond;" „Ik een varken!" en Saartje maakte handig alle dingen, die de kinderen Verlangden. Zij had dicht bij een greppel een plekje gevinden, waar de modder en klei altijd goed te behandelen was. Op zekeren dag wilde zij geen dieren op andere figuurtjes maken en trok een vuil lapje uit haar zak, dat zorgvuldig om een nog vuiler s/tukje papier gewonden was. Eerst spreidde zij het lapje uit en legde er een steen op, en toen haalde zij het stukje papier te voorsahijn, waarop allerlei ge kleurde plaatjee stondlen. Heb was de voor stelling van een koningin haar paleis en haar heele hofhouding. Dat wist Saartje echter niet. Zij begon een hoopje klei te vormen naar Het voorbeeld en maarkte net zoo'n wijden rok, als de koningin op het plaatje droeg. Toen een puntlijfje en de groote pofmou wen. „En de sahotcl om haar hals!" riep een 'der kinderen. Hij bedoelde den stijven kraag. „En de bal op haar hoofd 1" zei de ander. „En de gouden bal in haar hand en do istok! O, wat wordt dat mooizei de jong ste, toen Saartje dien bal in een boter bloempje legde, een grashalm als stok nam en witte en roze bloempjes over de japon verspreidde. „O, Saartje, mag ik ze. hebben?" „Neen, ik, ik, ikl", riepen ze allen door elkaar. „Ik zal er voor elk van jullie een maken. Ga eens gauw bloempjes en gra-shalmjes zoeken, Wian ll"En weg renden de kinderen, vol verlangen ieder zoo'n mooi popje te bebben. Op dat oogenblik kwam het wagen tje van den dokter aangereden en Saartje, die het gevaar zag, liep gauw naar het jong ste kind toe. Dooh het was te laat: Wim, Saartje en de pooten van het paard vorm den een verward kluwen. De dokter, bleek Van schrik, 6prong uit het rijtuigje en liep naar de gillende kinderen toe. Hij was 13, Door en Al waren beiden dol ingenomen met dat idéé en daar 't juist ebbe was, gaf de dokter den kinderen ook met genoegen verlof. Peter en Mab waren nog te klein om ook van de partij te wezen, maar Dolly, Paul, Door en Al vertrokken allen, zoo vroolijk, als ze maar ooit geweest waren, want alle muizenissen werden nu uit de hoofdjes gezet. Paul en Al liepen voorop en Dolly volgde met Dora. Ze waren nog geen tien minuten onderweg, toen Dolly op eens een uitroep van schrik deed hooren en zei „O jé, daar heb ik heelemaal vergeten iets tegen moeder te zeggen! Gaan jullie maar vast door zeg. Dan zal ik je straks wel weer inhalen Door begreep, dat hier niets aan te ver anderen viel, en liep dus maar getroost do jongens achterop. In dat mulle zand waren haar voetstappen echter zóó geruischloos dat onze beide jongelui haa'- heel niet had den hooren aankomen en zij Paul net hoor de zeggen „Ja, ouwe jongen, dat deed ik en als die lui verdronken waren, dan geloof ik, dat ik gek zou zijn geworden! Maar je belooft mij toch wel Al, dat je er nóóit, nóóit met iemand over spreekt?" „Ik?Maar denk je dan, dat ik geen geheim kan bewaren?" M't Doet je waarlijk goed, als j'e het eens eenigszins gerustgesteld, toen hij Saartje tusschen hot snikken door hoorde zeggen: „O dokter, wij waren bijna dood!" Wim drukte 6tevig zijn mooi poppetje tegen zien aan. Toon begreep de dokter, dat het paard over de kinderen was heengestapt en zij veilig tusschon do wielen lagen. „Wie heeft dat gemaakt?" vroeg hij aan Saartje, die haa.r hoofdje liet hangen. „Wees een anderen keer voorzichtig, kin deren Aoh die arme Koningin Eenige dagen later liep de dokter op de boerenhoeve aan en nam na eenige beraad slagingen met haar pleegouders Saartje mee na>ar een groote stad», liet haar daar goed leeren, en later op een teekenakade- mie gaan. Nu woont zij in Italië en maakt daar prachtige beelden van marmer, die algemeen bewonderd worden. Maar zij is er nöoit toe kunnen komen een koningin in hof kleeding met kroon en 6chepter te maken. Als zij daar aan denkt, ziet zij nog altijd voor zich de steemen bank aan den straatweg en den klei nen Wim die bijna overreden was geworden en daaraan denkt ze liefst zoo weinig moge lijk. Twee Indische kooplieden 6praken met el kaar over den handel en alles wat daarmee in verband staat. „Om geld te verdienen, moet men begin nen met een groot kapitaal te bezitten. Vind. ge dat ook niet, Sri Somadeva? vroeg de een aan den ander, die de rijkste was. Dezo antwoordde „Zoo denk ik er niet over. Ik acht hom hoog, die alleen door zijn volharding en vlijt een groot kapitaal kan verwerven. Ik zal u eens vertellen, hoe ik ^et heb aangelegd zoo veel geld te verdienen. Ge weet, dat ik Mus- haka werd bijgenaamd, dat muis beteekent. Die naam houdt mijn levensgeschiedenis in- Ik was de zoon van een koopman, die jong gestorven is, zonder geld of goederen na te laten. Mijn moeder was zuinig en werkte hard, om mij een goede opvoeding te ge ven. Toen ik veertien jaar wa9 zei zij tot mij „Jongenlief, je gaat in den handel. Zoek den bankier Visikala op en vraag hem je een kleine som gelde te leenen, waarvoor je eenige koopwaren kunt inslaan." Ik ging den bankier opzoeken en vroeg hem wat geld ter leen. Do bankier vroeg mij hem waarborgen te geven, dat ik het aan iemand kunt toevertrouwen, wil je wel gelooven O, als vader er achter kwam, dan moest ik net zoo good in de gevangenis als ieder vreemdeMaar 't was ook ver schrikkelijkBijna was ik zelf verdronken. Toen het water opeens do schacht inliep, werd ik tegen den wand aangedrukt en had totaal geen adem meer. Als ik niet zoo héél goed had kunnen zwemmen en het electrisch licht niet zoo heerlijk duidelijk was geweest, was ik vast en zeker niet boven aangeko menMaar Dora, wat doe jij hier? Wat laat je mij schrikken! Dora, met een lijkwit gezichtje, legde net de hand op Paul's arm. „Ik hoorde daar net iets van hetgeen je aan Al vertelde, Paul." „Wat?Speelde je dan voor luister vink?" Driftig greep hij zijn nichtje bij den pols. „Neen, dat deed ik niet en dat zou ik ook nóóit doen. Maar ik had jullie ingehaald cn natuurlijk moest ik dit laatste nu wel ver staan. Toe, Paul, houd me als je blieft niet zooo stevig vast!Je zei „Ja, wat zei ik?" „Je zei, dat je 't water hoorde binncn- stroomen en dat je vast en zeker verdron ken zoudt zijn, als het electrisch licht niet zoo scherp was geweest." „O, Paul, was jij dan in de Roode Keu ken-mijn „Dat gaat jou niet aan!" zei Paul lomp. „O, maar zij zal niets zeggen, dat doet ze niet", verzekerde Al nu. „Neenmaar o, Paul, wat ben ik onge lukkig!"En andermaal barstte zij in een stortvloed van tranen u*t. geld op een bepaalden tijd zou terugbrengen en daar ik dat niet kon doen, weigorde hij mij allen bijstand. Dat wa© ook heel natuur- lijk. Er lag in zijn magazijn, dat er niet heel zindelijk uitzag een doode muis op den grond. Do bankier zei spottend tot mij: „Jongmenech, een kapitaal is niet noodig om geld to verdienen. Ziet gij die doode muis-? Iemand, die handig is, kan a'leen daarmede zijn forbuin maken." Deze woorden waren mij een openbaring: „Dank u", sprak ik, „ik zal voordeel trek- ken van uw raad en zal die muie meenemen. Het ie een kapitaal, dat gij mij leent en ik zal het in te geschikter tijd teruggeven De bankier haalde de schouders op en ik ging heen met de ».oode muis. Een oogen blik later ontmoette ik een koopman, die mij de muis afkocht voor zijn kat, in ruil voor een zakje koiren. Ik verliet de stad en zette mij neer onder de schaduw van een boom. .Daar kwamen twee houthakkers voorbij, die koren noodig hadden en mij in ruil voor mijn zakje een. bosje hout aanboden, c!at onge veer tweemaal zooveel waard was, als mijD koren. Ik nam den bos op en ging or mee naar de stad, waar ik het hout op de markt verkocht. Voor dat geld kocht ik wc -r koren, waarmede ik den volgenden dag weer naar den landweg ging. Dezelfde houthakkers kwamen weer voorbij en koohton mij, even als den vorigen dag, het koren af voor den dubbelen prijs, waarvoor ik het ingekocht had. Zoo ging het dag in, dag uit en telkens had ik een kleine winst op mijn handel. Ein delijk kon ik zooveel hout er voor koopen, dat ik hot niet dadelijk van den hand kon doen. 03 If Ik stapelde Het in tras huisje op. Door een. overstrooming werd tijdelijk de invoer van1 hout naar de stad onmogelijk gemaakt. De prijs steeg onmiddellijk en ik verkocht mijn houtvoorraad tegën een h oogen prijs Op deze wijze legde ik; den grondslag voor mijn fortuin. Ik kooi zelfs een winkeltje huren en de zaken gingen hoe langer hoe beter. Toen kwa/m mij de schuld in de gedoolite, die ik jegens den bankier Visika-la had. Ik zond hem toen een gouden muis. Ik had dus mijn belofte gestand gedaan. Do fortuin lachte mij steeds meer toe en ik werd rijk. Gij ziet dus, dat het volstrekt onontbeerlijk is kapi taal te bezitten om geluk te hebben in den handel." „Neem mij niet kwalijk", riep een zijner toehoorders uit, „gij hadt de muis". „Maar g?'j zult moeten toegeven, dat ©en muis een HOOFDSTUK IX. Een gouden horloge en een gouden v ij f j e. Twee of drie weken verliepen er en de Spencertjes raakten al vrij wel gewoon aan het buitenleven. Ze hadden ook al een hee- lebool kennis opgedaan, betreffende de. Roodo Keuken Mijn en wisten al vanj „schachten" cn „stampmachines" van „mc-J taailaders" en „ventilatie", als do besten!. Ook de mijnwerkers zeiven interesseer den hun zeer en zij hadden nu ook al ver nomen, dat deze in twee klassen verdeeld, waren, al naar mate van de moeilijkheid' van werk dat zij verrichten en dat hun loo-- nen daar dan ook evenredig aan waren. Alles bij elkaar genomen wisten zo dus, al heel wat af van de werkzaamheden enj van de arbeiders, toen oom Poter hen dan, eindelijk eenr, mee de Mijn innam. Dkt was me een vreugde voo- het tweetal on oom was dan ook getroffen door de verstandige, vragen die van een groot opmerkinsvermo-' gen getuigden. Natuurlijk gaf Dora duide lijk blijk van haar enthousiasme, terwijl Al meer in stilte genoot; maar daarom niet minder Oom Peter vertelde hun ook nog, dat de arbeiders in een tinmijn wel het zwaarste werk hebben, daar het steen, waar dit erts in voorkomt, zoo bijzonder hard is en ook,' doordat de atmosfeer er zoo heet en druk kend is. De arbeiders werken er dan ook met ontbloote schouders en met groote zware, hamers of beitels. Er zijn er van allerlei, leeftijd en door het verbeterd ventilatie-, etelael en door de makkelijker lift-leiding kapiitaal Ï6, dat iedereen zich kan verschaf fen „Maar edn muis is er dan toch voor noo dig," hield een der kooplui lachend vol. „Die is gemakkelijk genoeg te vinden", antwoordde Mushaka, „maar het allereerste kapitaal, dat men moet bezitten, is de lust tot den arbeid „Hadden we toch maar drie kikvorschen." •Peze verzuchting kon men haast dagelijks Jiooren van. Hugo, Willy en Theodoortje, als zo voor het brociikasje stonden, in.be schouwing verdiept van hun Groenrokje. Dit hadden ze namelijk al een paar maan den geleden op de weide gevangen en het Kozak gedoopt. Vanwaar nu die naam? Ja, dat zou je hun zeiven moeten vragen. Ik denk haast, dat de jongens net een boek hadden gelezen, waaaüii veel van Kozakken Voorkwam. Van dien eersten dag af was Kozak je heel vertrouwelijk geweest, zoudat Vader al gezegd had: „Hij is zoker al meer in gevan genschap geweest." Eigenlijk sliep hij alleen maar in Eet broeikasje, maar wandelde overdag over de bloempotten heen en nam b. v. een bad in het aquarium.. Om de drie weken moesten de kinderen voor hun kostganger zorgen, maar het duurde hun wel wat lang, telkens weer twee weken te moeten wachten eer ze weer aan de beurt kwamen. Kozakje werd fabuleus dtik, dank zij aller goede zorgen 1 Hij had dan ook slechts vreugde in het le ven. Slechts jtende.hij een kwelling: n. 1. Heea* Langbeen daarboven op het dak, die misschien altjjd op hem Eerde, zooals Theodoortje wel vertelde. Nu, Kozakje jhad ook heel. geen plan op een buitenland- Bjhe reis, maar zooals dat wel meer gaat het toeval zou er hem brengen. Hij had zioh n.l. op den kaïnerden gezet, die nu, omdat Vader meende, dat de regen hem zoo goed zou kunnen doen even naar het bleek- Veüd verhuisd werd! De regendroppeltjee besproeiden Rijn nieuwsgierig groen neusje en dat vond hij wat een prettige gewaarwording! Wip nu van den pot af en in 't natte grasDaar was het zoo mogelijk: nog prettiger en al sprin gende en springende bereikte ons Kozakje ten laatste den oever van een grooten vij ver. Waterleliën groeide daar bij massa's en nu het toch opgehouden had met rege nen, besloot Kozakje van af een dezer grooto tafelvormige 1 Iaden een overzicht van hot wereldrijk te nemen. Zoo gezegd, zoo ge daan In mi/nder dan geen tijd prijkte hij boven op deze platte schijf en zag naar eenig wild om. Maar o, jé, daar hadt je ook op eenmaal Heer Langbeen die daar rondstapte naet een deftigheid, of aUes zijn gebied was Een rilling ging Kozakje door de leden maar gelukkig had Roodbeen hem niet ge merkt. Nou, die is ook niet slim!" spotte Groenjas, toen het gevaar geweken was! Toen sprong hij te water en zwom aan land. Heerlijk soheen de zon. Paarlen glinsterden aan ieder grassprietje en alles was even fiisch en m nter. Dr. - r hoorde hij een paar kapelletjes elkaar w it toeroepen met aller lei lieve oenamingen* „Ja", dacht ons Groenrokje nu, ik ga toch bepaald ook een kameraadje zoeken! Wol wat saai is het, om altijd zoo alleen te zijn En weer was hij op weg naar den vijver. Maar even moest hij nu toch zien dat hij een vliegje of mugje snapte want zijn hon gerig maagje begon te joi^ken en tot nog toe was hij niet gewend, zelf zijn kostje op te halen. Zóó makkelijk als thuis, heb je het op reis nooit! Toen hij in het riet aan den oeverrand zat, ontmoette hij daar een allerliefste kik vorschen-jongedame. Hij maakte een sierlij ke buiging en sprak haar zeer hoffelijk toe, terwijl hij zelve eigenlijk verbaasd stond, zoo makkelijk als hem dat afging. Onze jongedame was een beetje bleu en werd steeds groener in 't gezichtje waar haar intussohen allerliefst stond. Weldra, was het geep rek dan ook in vollen g'ang. En ze waren al gauw op zoo familiaren voet dat ze elkaar eenvoudig bij den naa.m noemden. Kwakkeline en Kozak. Kozak vertelde nu van zijn samentreffen met heer Langbeen, en dat die niet zachtjes dom bleek te zijn! Maar Kwak el Lent je was dit niet met hem eens. De ooievaar was een bar geduchte persoonlijkheid en juist zoo slim als wel alle kikvorschen bij elkaar, want altijd ge lukte het hem immer© weer er eenige Vve verschalken Heele familie-s had hij al uiér geroeid en ook haar eigen-oudera had hjf nog onlangs gesnapt. Kwakelientje kreeg tranen in de oogen, terwijl ze dit laatste ver telde „Maar hoor eens hier, lieve Kwakeline, waarom blijf je dan eigenlijk hier", in deze gevaarlijke omgeving?" „Ga, liever mee naar hest broeikasje daar ginds in den grooten tuin,. Daar zal je de liefderijkste verpleging ten' deel vallen 1" Kwakelientje schuddo droovig het hoofd je: „Ik heb nog een klein broerje thuis, zie je, en daar moet ik voor, zorgen!" „Maar dat treft heerlijk, zeg. dien kleinen vent nemen we natuurlijk mee*, want da kinderen hebben al zoo lang ge-wenecht, juist drie kikvorsohen te hebbern!" Er werd nu besloten dat dit dagje verder gezellögtjos samen door gebracht zou wor den, en dat, ons drietal zich dan den vol genden dag op reis zou begeven terwijl Ko zak dan natuurlijk als gids dienst deed. Je begrijpt de vreugde van Hugo, Willy en Theodoortje toen zie den volgenden dag hun pleegkinderen ontdekten. Al menig traantje had Dora gelaten, al zou ze het ook niet willen bekennenMaar nu was allee weer goed en de kinderen juichten en de kikvorschen kwaakten cn alles was even blij in' het rond 1 Geheel blind, of niet? i Nog is het geen uitgemaakte zaak, of de dieren, die in de diepten der zee leven nu geheel blind zijn of niet. Dieren, die een maal in duistere zalen wonen, zien in ieder geval slecht, omdat organen, die niet wor den gebruikt, achteruitgaan Zoo dacht men vroeger, dat de mol totaal blind was, maar grondig onderzoek heeft geleerd, dat het oog wel zéér klein is, nauwelijks een milli meter is de lengte der as, raaar toch kaq het zéér goed zien. Do mol gebruikt zijn oogen enkel, als hij in het licht komt; ia zijn donkere woning wijst zijn tasten henj den weg. Napoleon als kindervriend. De groote Fransche Keizer was dol op kinderen en wkt er ook verder van hem gezegd moge worden, als hij zich maar iqj gezelschap van zijn kleine neefjes en nich* tjes bevond, dan vertoonde hij zich eerst ih zijn natuurlijke goedhartigheid. Vooral dd kinderen van Hertinse, een dochter vaq keizerin Josephine, vergooddo hij letterlijk. Dikwijls nam hij den kleinen jongen, ook een naamgenoot, gedurende zijn ontbijt op> de knie en had dan de grootst© pret, herfl één voor één zijn linzen te zien eten Waf een geduld voor zoo'n man, .waar iedereen voor beefde. Dikwijls voerde hij den klei nen „Nönan" het keizerlijk park door op een gazelle, terwijl hij eigenhandig het kin<| vasthield was het werk wel iets minder zwaar gewor den. Dora vond heelemaal zooveel pleizier in dit buitenleven. Do bloemen in haar tuintje waren al alleraardigst opgekomen en dan den omgang met Dolly vond ze verrukke lijk. Overdag hielp ze haar nichtje met do huisolijke bezigheden en 's avonds vertelde Dolly haar nog van allerlei van de mijn werkersgezinnen en ook giDgen ze samen de vrouwen der arbeiders opzoeken. „Over een paar dagen", zei Dolly, op een keer, dat ze weer samen zoo gozelligjes aan het keuvelen waren, dan zal er hier inte ressante plechtigheid plaats hebbende hadboor-match „Wat is dat?" vroeg Dora. „Wel, je hebt toch die groote hamers ge zien, die de mijnwerkers gebruiken Ieder daarvan weegt zeven acht pond. Die ha mers worden gebruikt bij het boren der ga ten, waar dan kruit in wordt gedaan, om het rotsteen te laten springen. Soms ge schiedt dit boren hóóger, soms lager dan armshoogte en nu bestaat de wedstrijd, daar in, dat de mijnwerkers het onderling me ten, wie op een van beide manieren wei- het diepste hol in den kortsten tijd kan bo ren Bij zoo'n gelegenheid is de mijn rijk- electrisch verlicht. Die feesten hebben al tijd om de twee jaar plaats en worden met groote luister gevierd. De mijnwerkers dra gen zelven bij voor de prijzen, die moeder in den regel kiest, terwijl ze ook aan haar de uitdeeling overlaten. Hoofdprijs is meest al een beurs met geld verder een pak klee- ren, een horloge, of het een of andere nut- naubelstuk. Nu, j<3 zult dezon eerst volgonden keetr 't dus zelf wel bijwonen Dootr."- „HeerlijkEn zal dat feest al gauw plaats hebben?" „Moeder en ik hadden hoop dc volgende week, maar vader en kapitein Jenkins zijn nog altijd to bang voor dat doel van de mijn, dicht bij de Oosterschachtdat dit zich niet goed zal houden." Op den ochtend na dit gesprek werd Dora wakker, doordat zo Al's stem in baar oor hoorde fluisteren „Hè, Door, ik zit erg in de knoei; wil je mij een groot pleizier doen „Natuurlijk, en dat weet je ook wel Maar spreek als je blieft héél zachtjes an ders wordt Dolly wakker en dan zou je je zelf leelijk verraden hebben „Ja, dat wist ik wel Door. Jij bent een kraanDat heb ik altijd wel gezegdToe, geef me je horloge als je blieft!" „Mijn horloge?Maar Al, wat moet je daar mee doen? Je weet, hoe ik er op ge steld ben, want ik heb 't van moeder gekre gen op mijn laatsten verjaardag." „Ja alles goed en wel, maar je krijgt het ook weer terug! Maak je maar niet onge rust! ,'t Is alleen de kwestie, of je het mij een kort poosje leenen wilt?" „Wat versta je onder een kort poosje? Bij het ontbijt bijvoorbeeld V' „Neen, dat ik nu wat al te k^rtMaar je zult het mij toch wel niet wei.:eren hè? Ik heb 't zoo vreeselijk noodig, zie je!" Dora's lief gouden horlogetje lag op het tafeltje naast haar bed. Net viel Al's blik er nu op. Zonder verder éénig antwoord af te wachten, trok hij het van het tafeltje en holde weg„ „Hè, toe, zeg mij alleen nog, Wanneer i^ Eet terug krijg!" waagde Door het haaj jbcoertje achterna te roepen. „In een dag of twee!" antwoordde Paul ,„En voor wien heb je het noodig?" „Voor Paul!" luidde het haastige ant woord. Hijzelf heeft het voorgesteld om jou om'hulp te vragen, omdat hij wist, wat een kraan jij was." Ter wijl Al dit laatste nog zei, deed hij voorzichtig de deur achter zich dicht ei» maakte1, zoo een einde aan het gesprek. Dora was nu voor goed gestoord in haat nachtrust en stond op. 't Was een verruk! kelijk-mooie dag, maar ze had er niet zoo, veel oog voor, omdat ze zich ernstig bezorgt! maakte niet alleen over liaar horloge; maar ook over beide jongens! Ze was ze-1 ker, dat die twee niet veel goeds uithaal den en dat bedroefde haar. Een weck was nu al verloopen en nog steeds had arme Dora niets van haar lief horloge gehoord! Slechts eens had Dolly; haar gevraagd, waarom zij het toch niet droeg; en gelukkig had zij er zich toen met een ontwijkend1 antwoord van kunnen af maken. Paul, di e dit hoorde, beloonde haar met een blik vol bewondering onder tafel greep hij haar handen en fluisterde haar toe „Ja, een kraan hen je! Dat heb ik altijd wel gezegd! Houd je taai Doortje. Je zult het nu gauw terug hebben Na deze opmonterende toespraak voelde Dora nog ééns zoo duidelijk, dat ze liever sterven zou dan de jongens verraden, of schoon het geheim haau- zwaar woog. Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1913 | | pagina 12