No-16436.
LEIDSGH DAGBLAD, H&terda.g' 20 September. Eerste Blad,
Anno 1913.
PERSOVERZICHT.
De Staatsbegrooting en de Pers.
FEUILLETON.
Mr. N. G. van Taack Tra Kranen, secre
taris van den Pensioenraad voor burger
lijke ambtenaren, heeft in het „Re clits-
geleerd Magazijn" eenige beschou
wingen gewijd betreffende de naasto toe
komst der pensioenwetgeviig.
Schrijver wijst in de eerste plaats op het
ingewikkelde en omslachtige van een pen
sioenwetgeving, die uit een elftal verschil
lende wetten bestaat, zoo voor militaire als
voor civiele ambtenaren. Heerscht er in
het samenstel der militaire pensioenwetten
een bevredigende eenheid en overeenstem
ming, anders is het gesteld met de civiele
pensioen wetgeving. Ontkennend beant
woordt schr. de vraag, of het stelsel, waar
op de militaire pensioonwetten berusten,
in hoofdtrekken althans, noodzakelijk een
ander moet zijn dan dat, hetwelk aan de
pensionneering der civiele ambtenaren ten
grondslag ligt
Bijv. zou gebroken kunnen worden met
het verschil tusschen militaire en burger
lijke ambtenaren, dat het pensioen van
eerstgenoemden wel, dat van laatstgenoem
den niet de f 3000 te boven kan gaan, en
met dat andere verschil, dat, bij ongeschikt
heid voor de verdere waarneming van den
dienst uit hoofde van ziels- of lichaamsge
breken, niet „door den dienst" ontstaan,
de militair reeds na 5 jaren dienst een (tij
delijk) pensioen kan verkrijgen, doch de ci
viele ambtenaar eerst na 10 jaren aan
spraak op eenig pensioen verkrijgt.
De meest wenschelijke toestand ware ze
ker, dat alle landsdienaren, zonder onder
scheid, ten aanzien van hun pensioensaan
spraken op zooveel m o g e 1 ij k gelijken
voet werden behandeld.
In ieder geval zou bij een algemeene her
ziening van de wetgeving voor de burgerlij
ke ambtenaren naar meer overeenstemming
met de militaire pensioensvoorschriften
kunnen worden gestreefd.
Er zijn toch zeer ernstige bezwaren tegen
de civiele pensioenwetgevingbezwaren,
welke de schr. in de volgende groepen ver
deelt: lo. gemis van overeenstemming tus
schen de verschillende wetten onderling
2o. de wettelijke voorschriften zijn op be
langrijke punten verouderd3o. de waar
borgen voor een goedo reehtsbedeeling zijn,
vooral wat de eigen pensioenen der ambte
naren aangaat, onvoldoende.
Na deze gebreken te hebben toegelicht en
te hebben doen uitkomen tot welke onge
lijkmatigheden deze uiteenloopendo voor
schriften voor de betrokken ambtenaren
aanleiding geven, geeft de schrijver aan op
welke wijze verbetering ware to verkrijgen.
Op dit oogenblik is ons stelselloos-wetten-
complex voor de overgroote meerderheid,
ook van ontwikkelde ambtenaren, vrijwel
een gesloten boek.
Er zal moeten komen één pensioenweb,
welke in een algemeen deel bevat de hoofd
beginselen van het pensioenrecht en voorts
zoodanigo algemeene bepalingen, die voor
alle categorieën van civiele landsdienaren
kunnen gelden. Speciale bepalingen voor de
afzonderlijk© dienstvakken, voor zoover die
practisch noodzakelijk blijken, zouden voor
elk dienstvak afzonderlijk moeten worden
behandeld, althans zoodanig gegroepeerd,
dat een gemakkelijk overzicht wordt bevor
derd.
Deze arbeid is omvangrijk. Hij zou z. i.
behooren te worden voorbereid door een
commissie van deskundigen, aangezien, ne
vens het pensioenrecht in engeren zin, daar
bij onderwijsbelangen, provinciaal en ge-
meent-er echt en administratieve rechtspraak
betrokken zijp, terwijl voor de wiskundige
berekeningen een afzonderlijke sub-commiB-
sie ware aan te wijzen. Zulk een commissie
zou, mits zij de haar opgedragen taak
krachtig ter hand nam, daarmede in enkele
jaron gereed kunnen zijn.
Over het geheele gebied der pensioenwet
geving, derhalve ook over de toepassing
der regelen, die de aanstelling of de rech
ten en verplichtingen der in dienst zijnde
ambtenaren belieerschen, zou de competen
tie van een in te stellen specialen of alge-
meenen administratieven rechter zich moe
ten uitstrekken.
Sch. geeft dan aan hoe de bevoegdheid,
de geschillen aangaande pensioenrecht bij
den administratieven rechter aanhangig te
maken, op doeltreffende wijze zouden kun
nen worden geregeld.
Uitgaande van de onderstelling, dat, bij
een algeheele herziening van de pensioen
wetgeving, voor de nk het tijdstip van in
voering daarvan aan te stellen of te her
plaatsen ambtenaren, de pensioenlast zal
worden afgewenteld van 's Rijks schatkist
en overgebracht op één of meer fondsen,
meent schr., dat bij het inroepen van de
uitspraak des administratieven rechters be
lang zouden hebben lo. de pensioengerech
tigde ambtenaren zelf2o. de overheid
(zooowel de rijks, provinciale, of gemeente
lijke, welke den ambtenaar aanstelde, zijn
pensioensgrondslag regelde en zijn pen
sioensbijdragen inhield, als de Minister van
Financiën, die als uitvoerder der Pensioen
wetten met het algemeen toezicht op deze
handelingen zou zijn belast), en 3o. de di
rectie van het Pensioenfonds, die, als ver
tegenwoordigster der deelge-rechtigde amb
tenaren, er belang bij hoeft, dat op de
juiste wijze wordt bijgedragen immers
vormen de bijdragen de voornaamste in
komsten van het fonds en dat de pen
sioenen met juistheid worden berekend.
De geheele uitvoering der Pensioenwet nu
zou in dezen gedachtengang geschieden aan
cén tot het Departement van Financiën bo-
hoorende af deeling „Pensioenwezen", met
uitzondering alleen van het beheer van het
pensioenfonds of der pensioenfondsen,
welks of welker begrooting(en) afzonderlijk
bij de wet zouden worden geregeld, (op
denzelfden voet als thans geschiedt).
Door een regeling als die door schr. in al
gemeene trekken in zijn opstel werd ge
schetst, zou z. i. een in allo onderdeelen in
elkander sluitend systeem worden verkre
gen en een verbetering van beteekenis wor
den gebracht in den bestaanden gebrekkigen
en verouderden toestand van het pensioen
wezen.
Maandag heeft aan de Anssterdamaclie
Universiteit professor dr. Hector Treub,
hoogleeraar in do geneeskunde, ah aftre
dend rector-magnifious, zijn rectoraat over
gedragen, met de gebruikelijke rede, waar
bij hij ook sprak over de promoties, die veel
al zoo treurig zijn En hij zeide er het vol
gende over:
Voor zoover de promoties voor den rector
begrijpelijk zijn, of laat ik lieve-" zeggen,
voor mij "begrijpelijk waren, heb ''"k er één
totaal-indruJk van gekregen, n. 1. dat er uit
blijkt, dat de opvoeding in de kunstvan
het spreken over het algemeen in Ne
derland schandelijk verwaarloosd wordt.
Volledigheddshaive moet ik hieraan toevoe
gen, dat ilk niet slechts gedurende h t af ge
loop en jaar, maar ook reeds vroeger, den
niet minder sterken indruk heb gekregen,
dat die katholiekegymnasia in dit
opzicht een gunstige uitzondering maken.
Wanneer wij, Nederlanders, hooren over da
kunst van het spreken, dan staan wij dadelijk
klaar mat iets to mompelen over „l'art de
parler sans rien dire" of over de „obin mu
sic" der Amerikanen. Wij vergeten eohter
maar al te zeer, dat de kunst van spreken
slechts diegene verstaat,die zijn feiten- en
argumenten-materiaal in behoorlijken logï-
sdhen samenhang kan te berde brengen, en
die dit doen kan in goeden, -zoo het moge
lijk ie, in sierlijken vorm.
De „Nieuwe Tilburgaohe Oo li
ra n t" teekent hierbij aan:
Een mooi pluimpje voor onze katholieke
gymnasia. Het is inderdaad zoo en het ia
voor meer dingen zoo. Weet men nog wel,
toen vroeger de jongens van Katwijk, Rol-
duo en Roermond in Den Haag nog staats
examen moesten doen, dat de inspecteur van
het Hooger Onderwijs altijd klaagde over
den uitslag, maar er stereotiep bijvoegde?
„Een uitzondering maakten de leerlingen
van de bijzondere acholen Katwijk, Rolduo
en Roermond?"
En dat ze nu aan de bijzondere gymnasia
beter in het spreken worden opgeleid, weet
gel waarom dat ia? Omdat ae zich daar zoo
veel mogelijk verzetten tegen den absurden
geest van ons tegenwoordig hoo-ger (gym-
nasiaaDonderwijs en zooveel als het ging
zioh. vastklemmen aan oude tradities. Zoo
voerden ze ook Vondel op, toen Roy aards
er nog niet aan dacht. En dat oefent
In het Septembernummer van „Kolo
niaal Tijdschrift" wijdt de heer H.
Doeff een artikel aan I n d i ë's vooruit
gang.
Alvorens dien vooruitgang te bespreken,
toont hij haar wezenlijkheid aan door een
enkel, krachtig sprekend feit: de toene
ming van het cijfer der Indische begroo
tingen.
Bleek het cijfer dier begrootingen in
de jaren tusschen 1S67 en 1S97 voortdu
rend stationnair met een gemiddelde, van
do vijfjaarliiksche groepen, rijzend en da
lend tusschen de 12-2 en de 131 millioen,
zoo zien wij het. in 18971901 stijgen tot
een gemiddelde van 141 millioen en daarna
opsteigeren ik maak groote stappen 1
tot 155 millioen in 1906; tot 185 millioen
in 1907; tot 220 millioen in 1910; tot 301
millioen in 1913
Waar de begrootingscijfers in de eerste
groep van 30 jaar 18671897 gelijk bicven,
daalden noch stegen, zien wij ze in de
tweede groep van 16 jaar meer dan ver
dubbelen.
Dit duidt op een ontzaglijken vooruit
gang en ontwikkeling van Indië, en dit
over de geheele linie.
En dat die vooruitgang, gelijk zij in die
cijfers staat uitgedrukt, niet iets kunstma
tigs is of opgeschroefds, maar verband
houdt met de zich ontwikkelende innerlijke
kracht des lands, spreekt uit de evenredi
ge stijging der cijfers van inkomsten en
uitgaven.
Die reusachtige stijging der jaarlijkscho
-uitgaven heeft kunnen geschieden zonder
dat Indió met een noemenswaardige schul
denlast werd bezwaard.
Nederland, met een begrooting van circa
f 231 millioen, heeft een schuldenlast van
een milliard 93 millioen te dragen. Indië
met een begrooting van 304 millioen heeft
nauwelijks 100 millioen schuld.
Hij laat hierop nog eenige van vooruit
gang getuigende verschijnselen volgen. En
stelt zich dan de vraag, van welke factoren
de vooruitgang van Indië die zich zoo
wel op handels- eu industrieel gebied als
op dat der politiek en der volksontwikke
ling toont het resultaat is. De belang
rijkste zijn volgens hem:
De invloed van een over het algemeen
genomen, goed en eerlijk gevoerd be
stuur.
Zeer gunstige conjuncturen en constel
laties op handels- en industrieel gebied
over de geheele wereld.
Het z.g. ontwaken van het Oosten".
Het optreden van enkele mannen van
beteekenis, mannen van bijzondere gaven,
breed inzicht, sterken wil of groote daad
kracht. Ik noem hier als voorbeeld de na
men van een Snouck Hurgronje en van
een Van Heutsz; ook den naam van een
Van der Wijck, als van een, die verant
woordelijkheid durfde dragen, mag in dit
verband niet worden vergeten. Zoo min
als die van een op handelsgebied wel
te verstaan krachtige figuur als Cre-
mer.
Het succes, met de Lombok-expeditie
en vooral daarna met de pacificatie-po
litiek op dat eiland bereikt, welke moed
gaf om een nieuwe Atjeh-politiek in te
zetten, die op haar beurt weder tot het
ondernemen van de pacifioatie van den go-
heelen Archipel leidde.
Het ontstaan van grooter zelfbewust
zijn en grooter zelfvertrouwen bij ons,
Nederlanders; een verschijnsel, hetwelk
bepaald werd door tal van oorzaken,
welke nog niet genoegzaam gedefinieerd
zijn, maar dat zeer zeker verband, houdt
met de ontwikkeling van lichaamssport
en het overwinnend optreden op sport
gebied van Nederlanders in den Vreem
de (en misschien wel is geboren onder
den invloed van de glorie, door mannen
van Nederlandschen Stam in den Boe
renoorlog behaald).
Do suikercrisis van 1864, welke een bui
tengewone krachtsinspanning van do zijde
der landbouw-industrieelen noodzakelijk
maakte en dezen ook daartoe heeft
geprikkeld.
Van de Staaiebegrooting, dia do regeering
vóór oen paar dagen heeft aangeboden, zegb
het „Centrum" (roomech-kath.)
„Do verandering van koers in de sociale
verzekering komt in do Nota duidelijk uit.
De invaliditei-tsrenben zullen zich bepalen
tot een „noodzakelijk minimum, dat verband
houdt met da ouderdomsrente". Vrijwillige
verzekering zal dat minimum moeten aan
vullen, maar voorloopig laten de voorstellen
tot aanmoediging dier vrijwilligheid op zich'
wachten. Of de invalieden reden hebben zich'
over dit vooruitzicht te verheugen, is meer
dan twijfelachtig. De minister verwacht ear
blijkbaar een niet onbelangrijke besparing
van, en de bijdragen voor de vrijwillige
verzekering hangen voorloopig in de lucht.
Da invaliedea moeten zich due vooreerst
maar zien te redden met minder."
„De Maasbode" (roomsch-ka.th.) betoogt,
dat al wat zoo fel gelaakt is in minister
Kolkman's wijze van financieren, wordt te
ruggevonden in de nota van den minister
Bertling.
„Een groote vermeerdering van uitgaven,
waartegenover ©en belangrijke stijging dor
geraamde middelen. Aldus een drijven op
do geraamde aocressen der middelen, ja, in
stilte hopen, dat do raming, hoezeer ook
verhoogd, in de werkelijke ontvangsten nog
zal worden overtroffen.
„Naast dezo aocros-politiek een paar voor
de hand liggende middeltjes om heb nog
overblijvende gat te stoppen: de veelgesmade
„tijdelijke" heffing van 10 opcenten op do
vermogens- en bedrijfsbelasting en het in
palmen van een drie-en.een half millioen uit
den euikeraocijns, die eigenlijk bestemd zijn,
gestort te worden in ©en fonds tot verlaging
va.n dien kwellenden accijns.
„Ziedaar de .nieuwe" richting in het finan
cieel beheer, ziedaar de nieuwe wijsheid, die
haar kracht zoekt in het oude gelaakte!"
„De Maasbode" bespreekt dan de verschil
lende middelen tob dekking van het geraamde
tekort en besluit:
„Er komt een finanoieelc noodstand; na
melijk zoodra de plannen dezer regeering
mochten zijn aangenomen.
„Had. men van linies nu slechts het ta
rief."
„De Nieuwe Courant" (vrij lib.) meent,
dat heb meest d© aandacht trekt de passage-
Treub in de nota-Bertling. Het blad zet die
passage uiteen en schrijft dan:
„Een afgeronde voorstelling van hetgeen
uit deze combinatie van staabspensionnoe-
ring, dwang-verzekering en vrijwillige ver.
zekering zal voortkomen, kunnen wij ons hier
na nog geenszins maken. Maar liet zou on
zerzijds ondankbaar zijn de „voorstellen tot
aanmoediging" van vrijwillig© verzekering,
welke de regeering thans bepaaldelijk aan
kondigt, niet met ingenomenheid te begroe
ten al wordt er dan ook bij gezegd, dat
wij er op zullen moeten wachten, totdat do
voorgenomen herziening der Invaliditeitswet-
zal zijn tot stand gekomen.
„Over de millioenennota zelve merkt het
blad op
„Zien wij wèl, dan, zal de heer Bertling
in 1914 met het opnieuw 'heffen van d-e
10 pCt. op vermogens- en bedrijfsbelasting
ën met het surplus vau 37s millioen uit
den drankaccijns, voor het „suikerpotje" be
stemd, er moeten zien te komen. In de nota
geeft hij'een dergelijke voorloopig© voort
zetting van de financieele politiek der laatste
jaren, waaraan wegens den weinigen be
schikbaren tijd niet voel zal zijn te veran
deren, zelf aan, maar zag natuurlijk liever
dat do Kamers hem nóg voor den Isten Mei
1914 aan ©en flinke rijksinkomsten-belasting
zouden helpen. Misischien is dit mogelijk,
maar wij hebben er een hard hoofd in, nu
wij uit de nota vernemen, dat de ministor
in het in staat van wijzen zijnde outwerp
nog weer ©enige wijziging beoogt te brengen
©n daaraan een verandering van de wet op
de vermogensbelasting wenscht vast to knoo-
pen, dio liet onroerend bezit wat zwaarder
treffen zal."
Het „Algemeen Handelsblad" (lib.) schrijft
o. m.
In werkelijkheid is de taming der inkom
sten het tegendeel van optimistisch. Immers
ia uit de eergisteren gepubliceerde opgave
omtrent de opbrengst der middelen AL
in Augustus gebleken, dat in do eerste acht
maanden van 1913 reeds f7.750.000 meer
ia ontvangen dan in de overeenkomstig©
periode van het vorige jaar. Een verhoo
ging der inkomsten-raniing voor ©en geheel
jaar, voor zoover deze middelen betreft, met
f 8.514,000, beteebent dus dat iu werkelijk
heid de raming voor 1914 lager is dan
do feitelijke opbrengst in 1913 zal bedral
gen, een ficti© waarvoor bij den tegen-
woordigen toestand in zaken geenerlei motief
bestaat.
Met deze raming volgt de regeering dus
het door ons reeds meermalen gewraakte
stelsel van haar voorgangsters. Intusschën
komt deze schatting feitelijk niet vooir reke
ning van minister Bertling, daar bij zijn op
treden de ontwerpen natuurlijk reeds vrij
wel kant en klaar waren. De minister komt
er dan ook rondweg voer uit, dat de raming
der inkomsten te laag en die van het tekort
te hoog is.
De mededeelingen omtrent da financieel^
plannen der regeering, noemt het Amster»,
damscho blad „van teleurstellende vaag-'
heid."
De gewoonte van steeds grooter geraamde!
tekorten op de staatsbegrooting neemt de
,,N. R-otterd. Ct." (lib.) bedenkelijk. Het
blad hoopt van harte, dat, wanneer onze
regeering het volgend jaar zelfstandig haar
begrooting aan het ontwerpen gaat, do nieu
we minister van Financiën zal blijken de
kracht en het doorzettingsvermogen t© be
zitten, om zijn ambtgenootcn in toom tel
houden, die zijn voorganger te zeer hoeft
geniis t.
„Do wijze, waarop in de laatste jaren,
's lands financiën zijn beheerd, is toch inder
daad tegen critiek niet bestand. „Hot zal
wel tcreoht komen", is de sluitpost der be
grooting geworden. Het buitengewoon gun
stig tijdperk, dat over het algemeen land
bouw, nijverheid en handel doorleven, wordt
langzamerhand als iets zeer gewoons be
schouwd en als inkomst verzilverd, terwijl
men vergeet, dat een normale, bevredigend©
voorspoed om van malaise of orisis maar
in het geheel niet te spreken reeds in
staat zal kunnen zijn, onze lands financiën
geheel in het honderd te sturen."
Naar aanleiding van hetgeen in de milli
oenen-nota nog omtrent de plannen van den
minister Treub nopens de ouderdomsrente
en de invaliditeitswet wordt onthuld, schrijft
de „N. R. Ct.":
„Lezer, gij ziet, wat hier omtrent minister
Treub's plannen wordt medegedeeld, is zo©r
belangrijk. Maar wij hopen, dat gij van
het nieuwe systeem oen duidelijker begrip
zult hebben, dan wij. Voor zoover wij er ona
een voorstelling van kunnen maken, zal de|
hervorming hierop neerkomen, dat zal wor
den gegaan in de richting van st.aatspen
sionneering en vrijwillige, van staatswege!
aangemoedigde-, invalidibeits- (of invalidi
teit®- èn ouderdoms. verzekering, en van
de verpliohto verzekering af. ,Wij krijgen!
dan ©en systeem, dat de gelegenheid biedt,
zich, al naar de geneigdheid der tijden, naar1
drieërlei rioliting uit te breiden, ©n duurzaam!
te vestiigen. Een soort concurrentie van dei
drie stelsels eigenlijk, waarbij het meest)
populaire op den duur zal gaan winnen.'*
„Het Vaderland" (unie-lib.) vangt haar be
schouwingen aldus aan:
„Indien wij niet liet groote voorrecht had-
den een tijdperk te doorleven van bijzonde
ren bloei van don landbouw, do nijverheid
en den handel, zou de gevaarlijke, bijna!
schreven wjjde roekelooze politiek dcol)
de onlang® afgetreden Regeering ten aaiV
zien van 'a lands financiën gevolgd, onge
twijfeld hoogst noodlottige gevolgen hel om
gehad. Want de staatsbe-grootingen, dooi* den!
Min. Kolkman ingediend en verdedigd, slo
ten telken jare met ©en tekort van ettelijke'
rnillioenen en het is alleen te danken aan de(
ovengenoemde zeer gelukkige omstandighe
den, waaraan uit den i<ard der zaak de
Regeering vreemd is, dat de millioenen-nota'
omtrent de 1 aatstvorloopen jaren en liet loo-
pende jaar uitkomsten kan oonstatoeron en in;
uitzicht {Stellen, die veel gunstiger zijn dan
zioh aanvankelijk liet aanzien.
„Maar het doen votoören, door een gewil
lige meerderheid, van belangrijke nieuwe uit
gaven, waarvoor men wist geen dekking te
hebben, terwijl men willens en wetens, we
gens politieke overwegingen, berustte in de
niet-behandeling door de Staten.Generaal van
het wetsontwerp dat de Regeering bestemd1
had tot dekking, heeft zich ten slotte ge
wroken en voor 1914 geleid tot een ge
raamd tekort, zoo schrikbarend hoog, dat
zelfs de grootste optimist niet meer zal dur
ven hopen op bevredigende rokeningcijfers,
als straks het dienstjaar zal zijn afgeslo
ten."
Het unie-liberalo orgaan beoijfert dan, dat
in het varloopen zittingjaar f 4,340,000 aanj
uitgaven zijn gevoteerd, die op deze begroo
ting drukken, zonder dat do vorige regee
ring voor dekking hooft gezorgd: „Dat zulk
een financieel, beleid den Minister vanFi
nanciën plaatst voor buitengewone moeilijk
heden, behoeft geen betoog. En te grooter
worden die moeilijkheden, nu wij met de so
ciale wetgeving nog verkooren in een stadium!
van betrekkelijk geringe staatsuitgaven uit
dezen hoofde.
„Laat ons zien, hoo do pas opgetreden be
windsman aan die moeilijkheden het hoofd
denkt te bieden. Dat hij in het)
gedeelte der millioenen-nota, daarover bande-,
lende, zich, ala wij het zoo noemen mogen,
min of meer op de vlakte houdt, alleen de
Or ©1S.QEX1 031.
Slot)
Op dit oogenblik greep een gespierde
vuist mij aan en slingerde mij tegen den
divan, voor welken ik neerviel, maar on
middellijk was ik weer op do been.
Voor mij stond, mijn moeder bescher
mend, de gestalte van een grooten for-
Bchen man.
„Jongen! Toon je op die wijze kinderlij
ken eerbied voor je moeder?" kwam het
woedend van zijn lippen.
Toen maakte eindelooze bitterheid zich
van mijn ziel meester, ik keerde den man
den rug toe, beheerschte mij en zeide op
bovenden toon tot mijn moeder:
,,Ik ga, om nimmer terug te keerenl Gij
zelf hebt den band verbroken, die ons
vereenigde. Gij hebt het meisje, dat ik
liefhad, de wereld ingezonden, ons het
ouderlijk huis ontnomen! Vaarwel, ik
hoop, dat gij er nooit berouw van moogt
hebben
Ik hoorde nog een smartkreet en mijn
naam, doob toen was ik al buiten het ver
trek en de trap af
Still fried Aldermann herademde en
streek een weerspannige lok van het
hooge voorhoofd.
„Het overige is gauw ver told. Ik ging
naar Hamburg nam dienst op een schip,
en heb de zeeën in alle richtingen door
kliefd. Nu zijn twaalf jaren voorbijge
gaan".
De stuurman hief het hoofd op, zette
den breeden zuidwester weer op en vroeg:
„En in al dien tijd hebt gij niet naar
uw moeder en bruid gevraagd?"
„O, zeker, Larsen, dat deed ik, nu ja
ren, heimelijk, ik kan het niet verkroppen
Mijn moeder is voor de tweedemaal we
duwe, en Klara ie sedert jaar en dag weer
bij haar. Sedert schreef ik haar niet, want,
zij verdedigde de zwakheid" van mijn
moeder. Gij begrijpt
„Alle drommelsOf ik hot begrijp Ben
ik daarom mijn leven lang een eenzame
ijsbeer gebleven 1 Eerst was geen mij goed
genoeg, later wild© niemand mij
HoorEn nu Sedert een paar weken
eet gij niets en 's nachts in den slaap!
drukt u de kabouterman".
Stillfried Aldormann sprong op en stak
zijn verhit Voorhoofd in den nachtwind.
Bijna wrevelig klonk het uit zijn mond:
„Omdat ik, omdat ik heimwee heb" zei hij
zacht, „ja heimwee naar mijn bruid en mijn
moeder, naar mijn koud, noordelijk vader
land, hier in 't zuidenIk heb de zon lief, den
blauwen, wolben loozen hemel en altijd weer
word ik met kracht naar het zuiden ge
trokken. Maar als bet zoo tegen de alge
meen© vaoanties loopt, clan besluipt mij
©en sterk verlangen naar het noordelijk
vaderland".
Ook de stuurman had zioh opgericht.
Hjj legde den jongen man de hand op den
schouder en zeide eenvoudig:
„Zal ik u een rand geven?. Ik heb geen
vrouw, geen kind, geen strook duin, nie
mand wacht op mij, zij zijn daar allen
boven. Maar gijga naar huis, spoe
dig, andere zou het jammer voor u zijn,
Aldormann
Zij drukten elkaar krachtig d© hand,
toen ging Stillfried naar zijn kajuit.
De herfststormen bruisten door het Thü-
ringer land. In ©en ouderweteoh huisje
zag het ©r togen den avond zeer behaag
lijk uit. Uit een verlichte zijkamer schoof
eon jong meisje ©en rieten stoel, waaron
der rich radertjes bevonden voorzichtig
over het weeke tapijt. Een nog altijd
mooie vrouw met wit haar zat in den
stoel, verlamd, niet in staat, de voeten te
gebruiken.
,.Ik wil de lamp boven brengen I Zal ik
u de couranten brengen, moedertje? Lees
een weinig."
„Neen, neen, Klaartje! Nog geen licht,
ik wil ook niet lezen, laat mij maar zoo zit
ten".
Mevrouw AldormannPalm liet het
hoofd in de hand rusten.
„Ik wil nog tien minuten naar de fami
lie Brinken, om naar den zieke on de
kinderen to zien; dan ben ik weet bij u
Maar beloof mij, dat u zioh dan niet weer
zult overgeven aan zelfkwellende gedach
ten 1 Hij kan immers niet onverzoenlijk zijn
De moedor streek liefderijk over de lok
ken van het jonge meisje.
„Ik bewonder je, KloraHoe kom je
aan al dien moed, al die hoop? Ben je
niet evenzeer verlaten door hem ais ik?
Goed kind, ga, ga naar j© zieke, en kom
gauw terug, hoor je, Klaartje, gauw".
Klara Asten drukte een kus op de hand
der moedor. Wat zag zij e>r slecht uit, do
goede moedor! Ach, het verdriet sloopte i
haar ©n ook het verlangen, het verlangen,
dat ook haar dikwijls ondraaglijk kwelde.
Nu was do oude vrouw alleen.
De weldadige warmte en de stilte in do
kamer werkten geruststellend op haar zin
tuigen -
Zij zag den lieven jongen, Stillfried, als
kind voor zioh. Zij zag Klaartje, het bind
van den onderwijzer, die met zijn vrouw
öp één dag stierf. .Zij namen de kleine tot
zioh, zij en haar goecle Martin, haar lief
hebbende echtgenoot.
De oud© vrouw sloeg de handen voor
het gerioht en sohreide, heete, bittere tra
nen. Eindelijk werd zij kalmer en gaf zich
weer over aan haar herinneringen.
Met welken trots keek zij op haar jon
gen neer. Toen kwam het verschrikkelijke
waaraan zij niet durfde denken; nu nam
zij afscheid van huisje en kerkhof. Het
ging naar Weimar. De kleine rente was
niet toereikend. Klaartje vond te weinig
lessen, en het weinige, dat Stillfried kon
sturen, aoh, wat kon zij daarmede begin
nen? De ellende be'gou.
Toen dong de rijke Palm, de bouwonder
nemer, naar hour hand; zij kon zijn bran
dende oogen en de vrees voor gebrek niet
weerstaan^ Dus reikte zij hem de hand.
Maar gelukkig werd zij niet, ofschoon
zij voor armoede behoed was. Do tweede
man was ruw en de aaht jaren aan zijn
zijde waren geen Eden geweest. Zij had
instinctmatig gevoeld, dat dit nieuwe hu
welijk voor den volwassen zoon een vuist-
i slag in het gezioKt zou zijn. Zij durfde
hora ©r zelfs niet mee in kennis stellen.
En toen hij nu kwam, zoo plotseling, zoo
onverwacht, rekenschap van haar verlan
gend over dezen on zaligen stap, daarbij
het tooneel tussohen Stillfried en Palm,
toon had zij oen zenuwtoeval gekregen, die
de verlamming van beide voeten ten ge
volge had.
Zij had dezo beproeving geduldig gedra
gen, alleen het verlangen, het brandend
verlangen naar den zoon was niet te stil
len. En weer dreigde de sombere tranen-
sluier over haar oogen neer te vallen.
klaar hoor I De schel gaat. Dat is niet
Klaartje, die thuis komt! Do dienstbode
spreekt met iemand die in de kamer wil,
weer hoort men de huisdeur sluiten, nu een
jubelkreet van Klaartje! Met beide handen
tast de moeder naar heur hart, dat dreigt
te breken. Zij is een bezwijming nabij.
Intuasohen knielt een berouwhebbend
menschenkind aan haar voeten en „Moe
der, lieve moeder 1" klinkt het onder
lachen en schreien en in het volgende
Oogenblik omhelzen haar twee liefhebben
de armen en haar wangen worden gekust
en door tranen bevochtigd, terwijl Klaar-
tjes stem jubelt: „Ik wist, dat je komen'
moest "t