No-16436. LEIDSGH DAGBLAD, H&terda.g' 20 September. Eerste Blad, Anno 1913. PERSOVERZICHT. De Staatsbegrooting en de Pers. FEUILLETON. Mr. N. G. van Taack Tra Kranen, secre taris van den Pensioenraad voor burger lijke ambtenaren, heeft in het „Re clits- geleerd Magazijn" eenige beschou wingen gewijd betreffende de naasto toe komst der pensioenwetgeviig. Schrijver wijst in de eerste plaats op het ingewikkelde en omslachtige van een pen sioenwetgeving, die uit een elftal verschil lende wetten bestaat, zoo voor militaire als voor civiele ambtenaren. Heerscht er in het samenstel der militaire pensioenwetten een bevredigende eenheid en overeenstem ming, anders is het gesteld met de civiele pensioen wetgeving. Ontkennend beant woordt schr. de vraag, of het stelsel, waar op de militaire pensioonwetten berusten, in hoofdtrekken althans, noodzakelijk een ander moet zijn dan dat, hetwelk aan de pensionneering der civiele ambtenaren ten grondslag ligt Bijv. zou gebroken kunnen worden met het verschil tusschen militaire en burger lijke ambtenaren, dat het pensioen van eerstgenoemden wel, dat van laatstgenoem den niet de f 3000 te boven kan gaan, en met dat andere verschil, dat, bij ongeschikt heid voor de verdere waarneming van den dienst uit hoofde van ziels- of lichaamsge breken, niet „door den dienst" ontstaan, de militair reeds na 5 jaren dienst een (tij delijk) pensioen kan verkrijgen, doch de ci viele ambtenaar eerst na 10 jaren aan spraak op eenig pensioen verkrijgt. De meest wenschelijke toestand ware ze ker, dat alle landsdienaren, zonder onder scheid, ten aanzien van hun pensioensaan spraken op zooveel m o g e 1 ij k gelijken voet werden behandeld. In ieder geval zou bij een algemeene her ziening van de wetgeving voor de burgerlij ke ambtenaren naar meer overeenstemming met de militaire pensioensvoorschriften kunnen worden gestreefd. Er zijn toch zeer ernstige bezwaren tegen de civiele pensioenwetgevingbezwaren, welke de schr. in de volgende groepen ver deelt: lo. gemis van overeenstemming tus schen de verschillende wetten onderling 2o. de wettelijke voorschriften zijn op be langrijke punten verouderd3o. de waar borgen voor een goedo reehtsbedeeling zijn, vooral wat de eigen pensioenen der ambte naren aangaat, onvoldoende. Na deze gebreken te hebben toegelicht en te hebben doen uitkomen tot welke onge lijkmatigheden deze uiteenloopendo voor schriften voor de betrokken ambtenaren aanleiding geven, geeft de schrijver aan op welke wijze verbetering ware to verkrijgen. Op dit oogenblik is ons stelselloos-wetten- complex voor de overgroote meerderheid, ook van ontwikkelde ambtenaren, vrijwel een gesloten boek. Er zal moeten komen één pensioenweb, welke in een algemeen deel bevat de hoofd beginselen van het pensioenrecht en voorts zoodanigo algemeene bepalingen, die voor alle categorieën van civiele landsdienaren kunnen gelden. Speciale bepalingen voor de afzonderlijk© dienstvakken, voor zoover die practisch noodzakelijk blijken, zouden voor elk dienstvak afzonderlijk moeten worden behandeld, althans zoodanig gegroepeerd, dat een gemakkelijk overzicht wordt bevor derd. Deze arbeid is omvangrijk. Hij zou z. i. behooren te worden voorbereid door een commissie van deskundigen, aangezien, ne vens het pensioenrecht in engeren zin, daar bij onderwijsbelangen, provinciaal en ge- meent-er echt en administratieve rechtspraak betrokken zijp, terwijl voor de wiskundige berekeningen een afzonderlijke sub-commiB- sie ware aan te wijzen. Zulk een commissie zou, mits zij de haar opgedragen taak krachtig ter hand nam, daarmede in enkele jaron gereed kunnen zijn. Over het geheele gebied der pensioenwet geving, derhalve ook over de toepassing der regelen, die de aanstelling of de rech ten en verplichtingen der in dienst zijnde ambtenaren belieerschen, zou de competen tie van een in te stellen specialen of alge- meenen administratieven rechter zich moe ten uitstrekken. Sch. geeft dan aan hoe de bevoegdheid, de geschillen aangaande pensioenrecht bij den administratieven rechter aanhangig te maken, op doeltreffende wijze zouden kun nen worden geregeld. Uitgaande van de onderstelling, dat, bij een algeheele herziening van de pensioen wetgeving, voor de nk het tijdstip van in voering daarvan aan te stellen of te her plaatsen ambtenaren, de pensioenlast zal worden afgewenteld van 's Rijks schatkist en overgebracht op één of meer fondsen, meent schr., dat bij het inroepen van de uitspraak des administratieven rechters be lang zouden hebben lo. de pensioengerech tigde ambtenaren zelf2o. de overheid (zooowel de rijks, provinciale, of gemeente lijke, welke den ambtenaar aanstelde, zijn pensioensgrondslag regelde en zijn pen sioensbijdragen inhield, als de Minister van Financiën, die als uitvoerder der Pensioen wetten met het algemeen toezicht op deze handelingen zou zijn belast), en 3o. de di rectie van het Pensioenfonds, die, als ver tegenwoordigster der deelge-rechtigde amb tenaren, er belang bij hoeft, dat op de juiste wijze wordt bijgedragen immers vormen de bijdragen de voornaamste in komsten van het fonds en dat de pen sioenen met juistheid worden berekend. De geheele uitvoering der Pensioenwet nu zou in dezen gedachtengang geschieden aan cén tot het Departement van Financiën bo- hoorende af deeling „Pensioenwezen", met uitzondering alleen van het beheer van het pensioenfonds of der pensioenfondsen, welks of welker begrooting(en) afzonderlijk bij de wet zouden worden geregeld, (op denzelfden voet als thans geschiedt). Door een regeling als die door schr. in al gemeene trekken in zijn opstel werd ge schetst, zou z. i. een in allo onderdeelen in elkander sluitend systeem worden verkre gen en een verbetering van beteekenis wor den gebracht in den bestaanden gebrekkigen en verouderden toestand van het pensioen wezen. Maandag heeft aan de Anssterdamaclie Universiteit professor dr. Hector Treub, hoogleeraar in do geneeskunde, ah aftre dend rector-magnifious, zijn rectoraat over gedragen, met de gebruikelijke rede, waar bij hij ook sprak over de promoties, die veel al zoo treurig zijn En hij zeide er het vol gende over: Voor zoover de promoties voor den rector begrijpelijk zijn, of laat ik lieve-" zeggen, voor mij "begrijpelijk waren, heb ''"k er één totaal-indruJk van gekregen, n. 1. dat er uit blijkt, dat de opvoeding in de kunstvan het spreken over het algemeen in Ne derland schandelijk verwaarloosd wordt. Volledigheddshaive moet ik hieraan toevoe gen, dat ilk niet slechts gedurende h t af ge loop en jaar, maar ook reeds vroeger, den niet minder sterken indruk heb gekregen, dat die katholiekegymnasia in dit opzicht een gunstige uitzondering maken. Wanneer wij, Nederlanders, hooren over da kunst van het spreken, dan staan wij dadelijk klaar mat iets to mompelen over „l'art de parler sans rien dire" of over de „obin mu sic" der Amerikanen. Wij vergeten eohter maar al te zeer, dat de kunst van spreken slechts diegene verstaat,die zijn feiten- en argumenten-materiaal in behoorlijken logï- sdhen samenhang kan te berde brengen, en die dit doen kan in goeden, -zoo het moge lijk ie, in sierlijken vorm. De „Nieuwe Tilburgaohe Oo li ra n t" teekent hierbij aan: Een mooi pluimpje voor onze katholieke gymnasia. Het is inderdaad zoo en het ia voor meer dingen zoo. Weet men nog wel, toen vroeger de jongens van Katwijk, Rol- duo en Roermond in Den Haag nog staats examen moesten doen, dat de inspecteur van het Hooger Onderwijs altijd klaagde over den uitslag, maar er stereotiep bijvoegde? „Een uitzondering maakten de leerlingen van de bijzondere acholen Katwijk, Rolduo en Roermond?" En dat ze nu aan de bijzondere gymnasia beter in het spreken worden opgeleid, weet gel waarom dat ia? Omdat ae zich daar zoo veel mogelijk verzetten tegen den absurden geest van ons tegenwoordig hoo-ger (gym- nasiaaDonderwijs en zooveel als het ging zioh. vastklemmen aan oude tradities. Zoo voerden ze ook Vondel op, toen Roy aards er nog niet aan dacht. En dat oefent In het Septembernummer van „Kolo niaal Tijdschrift" wijdt de heer H. Doeff een artikel aan I n d i ë's vooruit gang. Alvorens dien vooruitgang te bespreken, toont hij haar wezenlijkheid aan door een enkel, krachtig sprekend feit: de toene ming van het cijfer der Indische begroo tingen. Bleek het cijfer dier begrootingen in de jaren tusschen 1S67 en 1S97 voortdu rend stationnair met een gemiddelde, van do vijfjaarliiksche groepen, rijzend en da lend tusschen de 12-2 en de 131 millioen, zoo zien wij het. in 18971901 stijgen tot een gemiddelde van 141 millioen en daarna opsteigeren ik maak groote stappen 1 tot 155 millioen in 1906; tot 185 millioen in 1907; tot 220 millioen in 1910; tot 301 millioen in 1913 Waar de begrootingscijfers in de eerste groep van 30 jaar 18671897 gelijk bicven, daalden noch stegen, zien wij ze in de tweede groep van 16 jaar meer dan ver dubbelen. Dit duidt op een ontzaglijken vooruit gang en ontwikkeling van Indië, en dit over de geheele linie. En dat die vooruitgang, gelijk zij in die cijfers staat uitgedrukt, niet iets kunstma tigs is of opgeschroefds, maar verband houdt met de zich ontwikkelende innerlijke kracht des lands, spreekt uit de evenredi ge stijging der cijfers van inkomsten en uitgaven. Die reusachtige stijging der jaarlijkscho -uitgaven heeft kunnen geschieden zonder dat Indió met een noemenswaardige schul denlast werd bezwaard. Nederland, met een begrooting van circa f 231 millioen, heeft een schuldenlast van een milliard 93 millioen te dragen. Indië met een begrooting van 304 millioen heeft nauwelijks 100 millioen schuld. Hij laat hierop nog eenige van vooruit gang getuigende verschijnselen volgen. En stelt zich dan de vraag, van welke factoren de vooruitgang van Indië die zich zoo wel op handels- eu industrieel gebied als op dat der politiek en der volksontwikke ling toont het resultaat is. De belang rijkste zijn volgens hem: De invloed van een over het algemeen genomen, goed en eerlijk gevoerd be stuur. Zeer gunstige conjuncturen en constel laties op handels- en industrieel gebied over de geheele wereld. Het z.g. ontwaken van het Oosten". Het optreden van enkele mannen van beteekenis, mannen van bijzondere gaven, breed inzicht, sterken wil of groote daad kracht. Ik noem hier als voorbeeld de na men van een Snouck Hurgronje en van een Van Heutsz; ook den naam van een Van der Wijck, als van een, die verant woordelijkheid durfde dragen, mag in dit verband niet worden vergeten. Zoo min als die van een op handelsgebied wel te verstaan krachtige figuur als Cre- mer. Het succes, met de Lombok-expeditie en vooral daarna met de pacificatie-po litiek op dat eiland bereikt, welke moed gaf om een nieuwe Atjeh-politiek in te zetten, die op haar beurt weder tot het ondernemen van de pacifioatie van den go- heelen Archipel leidde. Het ontstaan van grooter zelfbewust zijn en grooter zelfvertrouwen bij ons, Nederlanders; een verschijnsel, hetwelk bepaald werd door tal van oorzaken, welke nog niet genoegzaam gedefinieerd zijn, maar dat zeer zeker verband, houdt met de ontwikkeling van lichaamssport en het overwinnend optreden op sport gebied van Nederlanders in den Vreem de (en misschien wel is geboren onder den invloed van de glorie, door mannen van Nederlandschen Stam in den Boe renoorlog behaald). Do suikercrisis van 1864, welke een bui tengewone krachtsinspanning van do zijde der landbouw-industrieelen noodzakelijk maakte en dezen ook daartoe heeft geprikkeld. Van de Staaiebegrooting, dia do regeering vóór oen paar dagen heeft aangeboden, zegb het „Centrum" (roomech-kath.) „Do verandering van koers in de sociale verzekering komt in do Nota duidelijk uit. De invaliditei-tsrenben zullen zich bepalen tot een „noodzakelijk minimum, dat verband houdt met da ouderdomsrente". Vrijwillige verzekering zal dat minimum moeten aan vullen, maar voorloopig laten de voorstellen tot aanmoediging dier vrijwilligheid op zich' wachten. Of de invalieden reden hebben zich' over dit vooruitzicht te verheugen, is meer dan twijfelachtig. De minister verwacht ear blijkbaar een niet onbelangrijke besparing van, en de bijdragen voor de vrijwillige verzekering hangen voorloopig in de lucht. Da invaliedea moeten zich due vooreerst maar zien te redden met minder." „De Maasbode" (roomsch-ka.th.) betoogt, dat al wat zoo fel gelaakt is in minister Kolkman's wijze van financieren, wordt te ruggevonden in de nota van den minister Bertling. „Een groote vermeerdering van uitgaven, waartegenover ©en belangrijke stijging dor geraamde middelen. Aldus een drijven op do geraamde aocressen der middelen, ja, in stilte hopen, dat do raming, hoezeer ook verhoogd, in de werkelijke ontvangsten nog zal worden overtroffen. „Naast dezo aocros-politiek een paar voor de hand liggende middeltjes om heb nog overblijvende gat te stoppen: de veelgesmade „tijdelijke" heffing van 10 opcenten op do vermogens- en bedrijfsbelasting en het in palmen van een drie-en.een half millioen uit den euikeraocijns, die eigenlijk bestemd zijn, gestort te worden in ©en fonds tot verlaging va.n dien kwellenden accijns. „Ziedaar de .nieuwe" richting in het finan cieel beheer, ziedaar de nieuwe wijsheid, die haar kracht zoekt in het oude gelaakte!" „De Maasbode" bespreekt dan de verschil lende middelen tob dekking van het geraamde tekort en besluit: „Er komt een finanoieelc noodstand; na melijk zoodra de plannen dezer regeering mochten zijn aangenomen. „Had. men van linies nu slechts het ta rief." „De Nieuwe Courant" (vrij lib.) meent, dat heb meest d© aandacht trekt de passage- Treub in de nota-Bertling. Het blad zet die passage uiteen en schrijft dan: „Een afgeronde voorstelling van hetgeen uit deze combinatie van staabspensionnoe- ring, dwang-verzekering en vrijwillige ver. zekering zal voortkomen, kunnen wij ons hier na nog geenszins maken. Maar liet zou on zerzijds ondankbaar zijn de „voorstellen tot aanmoediging" van vrijwillig© verzekering, welke de regeering thans bepaaldelijk aan kondigt, niet met ingenomenheid te begroe ten al wordt er dan ook bij gezegd, dat wij er op zullen moeten wachten, totdat do voorgenomen herziening der Invaliditeitswet- zal zijn tot stand gekomen. „Over de millioenennota zelve merkt het blad op „Zien wij wèl, dan, zal de heer Bertling in 1914 met het opnieuw 'heffen van d-e 10 pCt. op vermogens- en bedrijfsbelasting ën met het surplus vau 37s millioen uit den drankaccijns, voor het „suikerpotje" be stemd, er moeten zien te komen. In de nota geeft hij'een dergelijke voorloopig© voort zetting van de financieele politiek der laatste jaren, waaraan wegens den weinigen be schikbaren tijd niet voel zal zijn te veran deren, zelf aan, maar zag natuurlijk liever dat do Kamers hem nóg voor den Isten Mei 1914 aan ©en flinke rijksinkomsten-belasting zouden helpen. Misischien is dit mogelijk, maar wij hebben er een hard hoofd in, nu wij uit de nota vernemen, dat de ministor in het in staat van wijzen zijnde outwerp nog weer ©enige wijziging beoogt te brengen ©n daaraan een verandering van de wet op de vermogensbelasting wenscht vast to knoo- pen, dio liet onroerend bezit wat zwaarder treffen zal." Het „Algemeen Handelsblad" (lib.) schrijft o. m. In werkelijkheid is de taming der inkom sten het tegendeel van optimistisch. Immers ia uit de eergisteren gepubliceerde opgave omtrent de opbrengst der middelen AL in Augustus gebleken, dat in do eerste acht maanden van 1913 reeds f7.750.000 meer ia ontvangen dan in de overeenkomstig© periode van het vorige jaar. Een verhoo ging der inkomsten-raniing voor ©en geheel jaar, voor zoover deze middelen betreft, met f 8.514,000, beteebent dus dat iu werkelijk heid de raming voor 1914 lager is dan do feitelijke opbrengst in 1913 zal bedral gen, een ficti© waarvoor bij den tegen- woordigen toestand in zaken geenerlei motief bestaat. Met deze raming volgt de regeering dus het door ons reeds meermalen gewraakte stelsel van haar voorgangsters. Intusschën komt deze schatting feitelijk niet vooir reke ning van minister Bertling, daar bij zijn op treden de ontwerpen natuurlijk reeds vrij wel kant en klaar waren. De minister komt er dan ook rondweg voer uit, dat de raming der inkomsten te laag en die van het tekort te hoog is. De mededeelingen omtrent da financieel^ plannen der regeering, noemt het Amster», damscho blad „van teleurstellende vaag-' heid." De gewoonte van steeds grooter geraamde! tekorten op de staatsbegrooting neemt de ,,N. R-otterd. Ct." (lib.) bedenkelijk. Het blad hoopt van harte, dat, wanneer onze regeering het volgend jaar zelfstandig haar begrooting aan het ontwerpen gaat, do nieu we minister van Financiën zal blijken de kracht en het doorzettingsvermogen t© be zitten, om zijn ambtgenootcn in toom tel houden, die zijn voorganger te zeer hoeft geniis t. „Do wijze, waarop in de laatste jaren, 's lands financiën zijn beheerd, is toch inder daad tegen critiek niet bestand. „Hot zal wel tcreoht komen", is de sluitpost der be grooting geworden. Het buitengewoon gun stig tijdperk, dat over het algemeen land bouw, nijverheid en handel doorleven, wordt langzamerhand als iets zeer gewoons be schouwd en als inkomst verzilverd, terwijl men vergeet, dat een normale, bevredigend© voorspoed om van malaise of orisis maar in het geheel niet te spreken reeds in staat zal kunnen zijn, onze lands financiën geheel in het honderd te sturen." Naar aanleiding van hetgeen in de milli oenen-nota nog omtrent de plannen van den minister Treub nopens de ouderdomsrente en de invaliditeitswet wordt onthuld, schrijft de „N. R. Ct.": „Lezer, gij ziet, wat hier omtrent minister Treub's plannen wordt medegedeeld, is zo©r belangrijk. Maar wij hopen, dat gij van het nieuwe systeem oen duidelijker begrip zult hebben, dan wij. Voor zoover wij er ona een voorstelling van kunnen maken, zal de| hervorming hierop neerkomen, dat zal wor den gegaan in de richting van st.aatspen sionneering en vrijwillige, van staatswege! aangemoedigde-, invalidibeits- (of invalidi teit®- èn ouderdoms. verzekering, en van de verpliohto verzekering af. ,Wij krijgen! dan ©en systeem, dat de gelegenheid biedt, zich, al naar de geneigdheid der tijden, naar1 drieërlei rioliting uit te breiden, ©n duurzaam! te vestiigen. Een soort concurrentie van dei drie stelsels eigenlijk, waarbij het meest) populaire op den duur zal gaan winnen.'* „Het Vaderland" (unie-lib.) vangt haar be schouwingen aldus aan: „Indien wij niet liet groote voorrecht had- den een tijdperk te doorleven van bijzonde ren bloei van don landbouw, do nijverheid en den handel, zou de gevaarlijke, bijna! schreven wjjde roekelooze politiek dcol) de onlang® afgetreden Regeering ten aaiV zien van 'a lands financiën gevolgd, onge twijfeld hoogst noodlottige gevolgen hel om gehad. Want de staatsbe-grootingen, dooi* den! Min. Kolkman ingediend en verdedigd, slo ten telken jare met ©en tekort van ettelijke' rnillioenen en het is alleen te danken aan de( ovengenoemde zeer gelukkige omstandighe den, waaraan uit den i<ard der zaak de Regeering vreemd is, dat de millioenen-nota' omtrent de 1 aatstvorloopen jaren en liet loo- pende jaar uitkomsten kan oonstatoeron en in; uitzicht {Stellen, die veel gunstiger zijn dan zioh aanvankelijk liet aanzien. „Maar het doen votoören, door een gewil lige meerderheid, van belangrijke nieuwe uit gaven, waarvoor men wist geen dekking te hebben, terwijl men willens en wetens, we gens politieke overwegingen, berustte in de niet-behandeling door de Staten.Generaal van het wetsontwerp dat de Regeering bestemd1 had tot dekking, heeft zich ten slotte ge wroken en voor 1914 geleid tot een ge raamd tekort, zoo schrikbarend hoog, dat zelfs de grootste optimist niet meer zal dur ven hopen op bevredigende rokeningcijfers, als straks het dienstjaar zal zijn afgeslo ten." Het unie-liberalo orgaan beoijfert dan, dat in het varloopen zittingjaar f 4,340,000 aanj uitgaven zijn gevoteerd, die op deze begroo ting drukken, zonder dat do vorige regee ring voor dekking hooft gezorgd: „Dat zulk een financieel, beleid den Minister vanFi nanciën plaatst voor buitengewone moeilijk heden, behoeft geen betoog. En te grooter worden die moeilijkheden, nu wij met de so ciale wetgeving nog verkooren in een stadium! van betrekkelijk geringe staatsuitgaven uit dezen hoofde. „Laat ons zien, hoo do pas opgetreden be windsman aan die moeilijkheden het hoofd denkt te bieden. Dat hij in het) gedeelte der millioenen-nota, daarover bande-, lende, zich, ala wij het zoo noemen mogen, min of meer op de vlakte houdt, alleen de Or ©1S.QEX1 031. Slot) Op dit oogenblik greep een gespierde vuist mij aan en slingerde mij tegen den divan, voor welken ik neerviel, maar on middellijk was ik weer op do been. Voor mij stond, mijn moeder bescher mend, de gestalte van een grooten for- Bchen man. „Jongen! Toon je op die wijze kinderlij ken eerbied voor je moeder?" kwam het woedend van zijn lippen. Toen maakte eindelooze bitterheid zich van mijn ziel meester, ik keerde den man den rug toe, beheerschte mij en zeide op bovenden toon tot mijn moeder: ,,Ik ga, om nimmer terug te keerenl Gij zelf hebt den band verbroken, die ons vereenigde. Gij hebt het meisje, dat ik liefhad, de wereld ingezonden, ons het ouderlijk huis ontnomen! Vaarwel, ik hoop, dat gij er nooit berouw van moogt hebben Ik hoorde nog een smartkreet en mijn naam, doob toen was ik al buiten het ver trek en de trap af Still fried Aldermann herademde en streek een weerspannige lok van het hooge voorhoofd. „Het overige is gauw ver told. Ik ging naar Hamburg nam dienst op een schip, en heb de zeeën in alle richtingen door kliefd. Nu zijn twaalf jaren voorbijge gaan". De stuurman hief het hoofd op, zette den breeden zuidwester weer op en vroeg: „En in al dien tijd hebt gij niet naar uw moeder en bruid gevraagd?" „O, zeker, Larsen, dat deed ik, nu ja ren, heimelijk, ik kan het niet verkroppen Mijn moeder is voor de tweedemaal we duwe, en Klara ie sedert jaar en dag weer bij haar. Sedert schreef ik haar niet, want, zij verdedigde de zwakheid" van mijn moeder. Gij begrijpt „Alle drommelsOf ik hot begrijp Ben ik daarom mijn leven lang een eenzame ijsbeer gebleven 1 Eerst was geen mij goed genoeg, later wild© niemand mij HoorEn nu Sedert een paar weken eet gij niets en 's nachts in den slaap! drukt u de kabouterman". Stillfried Aldormann sprong op en stak zijn verhit Voorhoofd in den nachtwind. Bijna wrevelig klonk het uit zijn mond: „Omdat ik, omdat ik heimwee heb" zei hij zacht, „ja heimwee naar mijn bruid en mijn moeder, naar mijn koud, noordelijk vader land, hier in 't zuidenIk heb de zon lief, den blauwen, wolben loozen hemel en altijd weer word ik met kracht naar het zuiden ge trokken. Maar als bet zoo tegen de alge meen© vaoanties loopt, clan besluipt mij ©en sterk verlangen naar het noordelijk vaderland". Ook de stuurman had zioh opgericht. Hjj legde den jongen man de hand op den schouder en zeide eenvoudig: „Zal ik u een rand geven?. Ik heb geen vrouw, geen kind, geen strook duin, nie mand wacht op mij, zij zijn daar allen boven. Maar gijga naar huis, spoe dig, andere zou het jammer voor u zijn, Aldormann Zij drukten elkaar krachtig d© hand, toen ging Stillfried naar zijn kajuit. De herfststormen bruisten door het Thü- ringer land. In ©en ouderweteoh huisje zag het ©r togen den avond zeer behaag lijk uit. Uit een verlichte zijkamer schoof eon jong meisje ©en rieten stoel, waaron der rich radertjes bevonden voorzichtig over het weeke tapijt. Een nog altijd mooie vrouw met wit haar zat in den stoel, verlamd, niet in staat, de voeten te gebruiken. ,.Ik wil de lamp boven brengen I Zal ik u de couranten brengen, moedertje? Lees een weinig." „Neen, neen, Klaartje! Nog geen licht, ik wil ook niet lezen, laat mij maar zoo zit ten". Mevrouw AldormannPalm liet het hoofd in de hand rusten. „Ik wil nog tien minuten naar de fami lie Brinken, om naar den zieke on de kinderen to zien; dan ben ik weet bij u Maar beloof mij, dat u zioh dan niet weer zult overgeven aan zelfkwellende gedach ten 1 Hij kan immers niet onverzoenlijk zijn De moedor streek liefderijk over de lok ken van het jonge meisje. „Ik bewonder je, KloraHoe kom je aan al dien moed, al die hoop? Ben je niet evenzeer verlaten door hem ais ik? Goed kind, ga, ga naar j© zieke, en kom gauw terug, hoor je, Klaartje, gauw". Klara Asten drukte een kus op de hand der moedor. Wat zag zij e>r slecht uit, do goede moedor! Ach, het verdriet sloopte i haar ©n ook het verlangen, het verlangen, dat ook haar dikwijls ondraaglijk kwelde. Nu was do oude vrouw alleen. De weldadige warmte en de stilte in do kamer werkten geruststellend op haar zin tuigen - Zij zag den lieven jongen, Stillfried, als kind voor zioh. Zij zag Klaartje, het bind van den onderwijzer, die met zijn vrouw öp één dag stierf. .Zij namen de kleine tot zioh, zij en haar goecle Martin, haar lief hebbende echtgenoot. De oud© vrouw sloeg de handen voor het gerioht en sohreide, heete, bittere tra nen. Eindelijk werd zij kalmer en gaf zich weer over aan haar herinneringen. Met welken trots keek zij op haar jon gen neer. Toen kwam het verschrikkelijke waaraan zij niet durfde denken; nu nam zij afscheid van huisje en kerkhof. Het ging naar Weimar. De kleine rente was niet toereikend. Klaartje vond te weinig lessen, en het weinige, dat Stillfried kon sturen, aoh, wat kon zij daarmede begin nen? De ellende be'gou. Toen dong de rijke Palm, de bouwonder nemer, naar hour hand; zij kon zijn bran dende oogen en de vrees voor gebrek niet weerstaan^ Dus reikte zij hem de hand. Maar gelukkig werd zij niet, ofschoon zij voor armoede behoed was. Do tweede man was ruw en de aaht jaren aan zijn zijde waren geen Eden geweest. Zij had instinctmatig gevoeld, dat dit nieuwe hu welijk voor den volwassen zoon een vuist- i slag in het gezioKt zou zijn. Zij durfde hora ©r zelfs niet mee in kennis stellen. En toen hij nu kwam, zoo plotseling, zoo onverwacht, rekenschap van haar verlan gend over dezen on zaligen stap, daarbij het tooneel tussohen Stillfried en Palm, toon had zij oen zenuwtoeval gekregen, die de verlamming van beide voeten ten ge volge had. Zij had dezo beproeving geduldig gedra gen, alleen het verlangen, het brandend verlangen naar den zoon was niet te stil len. En weer dreigde de sombere tranen- sluier over haar oogen neer te vallen. klaar hoor I De schel gaat. Dat is niet Klaartje, die thuis komt! Do dienstbode spreekt met iemand die in de kamer wil, weer hoort men de huisdeur sluiten, nu een jubelkreet van Klaartje! Met beide handen tast de moeder naar heur hart, dat dreigt te breken. Zij is een bezwijming nabij. Intuasohen knielt een berouwhebbend menschenkind aan haar voeten en „Moe der, lieve moeder 1" klinkt het onder lachen en schreien en in het volgende Oogenblik omhelzen haar twee liefhebben de armen en haar wangen worden gekust en door tranen bevochtigd, terwijl Klaar- tjes stem jubelt: „Ik wist, dat je komen' moest "t

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1913 | | pagina 5