Ooievaars en vliegmachines. Anekdoten. Nieuwe Raadsels. Jenny wikkelde toen haar broertje in haar schort en omhelsde hem hartelijk. Zij zag, dat hij slaap kreeg en' zegde toen eerst het avondgebed je met hem op, hoewel Ja mes daar eerst iet-s op tegen had, omdat hij altijd gewoon was vóór dien tijd een boter ham en een glas melk te krijgen. Maar zijn zusje zeide hem, dat zij hem dit onmogelijk kon geven, en na een poosje was hij met zijn. hoofd op haar schoot in slaap gevallen. Statag zweefde de. ballon intussohen door het luchtruim, te rij 1 Jenny er over nadacht hoe lang deze gedwongen reis wel zou duren Zij was niet angstig meer, zóó vertrouwde zij er op, dat God haar beschermde en haar niet zou laten -komen. Eensklaps stootte zij toevallig met haar handje tegen een touw en trok dit naar beneden. Tot haar groote verbazing begon de ballon te dalen en tot haar vreugde zag zij weldra weer boomen en huizen. Eindelijk bleef het gevaarte vastzitten in een boom; Jenny maakte haar broertje wakker en deelde hem het blijde nieuws mee, dat zij nu spoedig gered zouden wor den. In de nabijheid woonde een boer, die altijd zeer vroeg opstond en aan zijn dag taak begon. Nauwelijks was hij in zijn boomgaard aangekomen of aijn vrouw hoorde hem om hulp roepen. Zij ijlde hem tegemoet en vol schrik zag zij hem naaT een groot gevaarte in een der pereboomeo wijzen. Eerat dachten zij, dat de komeet op aarde gedaald was, maar toen zij zioh dichterbij waagden, hoorden zij zwakke stemmetjes om hulp roepen Helpt ons toch! Wij hebben zoo'n hon ger en zijn zoo kond ,,Wie zijt gij en ho© komt ge hierV' vroeg de boer. De kinderen riepen hem toe, wat er met hen gebeurd was en een oogenblik later stonden broertje en zusje op den began en grond. De boer en de boerin deden de kinderen flink te goed en na een rit van een uur of zes kwamen de kinderen behouden bij hun ouders te rug, die niet gedacht hadden, hun kinde ren ooit terug te ®ien. Zes opmerkeBa|ke Vrijdagen. Men weet te vertellen, dat er in het le ven van stadhouder Willem IV zes opmer kelijke Vrijdagen zijn geweest, die met het volgend rijmpje in gedachten kunnen ge houden worden „O, Bataviers, dat elk dit in gedachte houde. 't Was Vrijdag, toen de Vorst voor 't eerst 't licht aanschouwde, 't Was Vrijdag toen hij nam tot echte ge malin 't Juweel van Engeland; de schrandere kroonvorstin 't Was Vrijdag, toen hij werd tot Neerlanda hoofd verkoren, 't Was Vrijdag toen hem werd een helden- zoon geboren 't Was Vrijdag, toen hij lei het dierbaar leven af, 't Was Vrijdag, toen hij daalde in 't graf." Een bezigheid voor de meisjes. Aardige kleedjes van restjes wol. Hoe dikwijls houdt men van tapisseriewerk kleine hoeveelheden wol over, waarmee men eigenlijk geen raad weet, en daarom zal ik u eens vertellen, hoe daarvan nog een aardig handwerk te maken is. Men begint met de draadjes eerst aan elkander te knoopen, waar bij gezorgd moet- worden, dat de verschillende nuances van een kleur zooveel mogelijk op elkaar volgen. Daarna neemt men een paar breinaalden (meer of minder dik al "naar de wel is) en zot 20 stoken op, en men breidt nu maar al door heen en weer, totdat men een vierkant lapje heeft, waarna het wordt afgehecht. Het aantal lapjes, dat men noo- dig hoefl, hangt natuurlijk af van de giootte van het kleedje, dat men maken wil. Heeft men er genoeg, dan worden zij met den kruissteek door zwarte wol of zijde aan elkaai* gehecht, waarna men de .knoppen rnet een naald naai- de verkeerde zijde haoli. Dan haakt men er nog een wollen kant omheen, en het kleedje is gereed. Een driehonderdjarige! Ja, hiermee wordt nu natuurlijk geen per soon, maar een wijnsoort bedoeld en wel een soort van Johannesberger, die te Han nover bewaard wordt in het stadhuis en die slechts bij zeer feestelijke gelegenheden gebruikt wordt! Eén enkel glaasje daar van kost niet meer of minder dan f 650 en de bottelier, die deze wijnsoort bewaakt, is dan ook een persoon van gewichtZoodra er een fleseh wordt afgenomen, komt er weer een andere bij van het allerfijnste soort en zorgvuldig wordt er de datum van bijleggen opgezetHet zijn dus ware wijnkleinooden en de fijnproever gaat hier te gast, al moet hij waarschijnlijk voorgoed den smaak onthouden, na er ééns van ge proefd te hebben Wat de bloemen in den herfst vertelden. Eens was 't eeoi rijke, een schoone tijd, Toen hadt ge ons nooit te zoeken, Wij staken 't kopje vrij en blij Omhoog, uit alle hoeken Wij dekten 't mollig grastapeet Fluks met een wit of goudgeel kleed, En bloedden onbescheiden In veld en boomgaard, beiden. Dde vreugd was kort; een nieuw seizoen Kwam aan met rasse schreden WÜ namen toe in kleur en geur En duizend lieflijkheden Toch, de onbeperkte heerschappij .Vlood met die lentelucht voorbij Wjj biociden óók in 't koren Maar niet gelijk te voren. En nu de herfst dien schepter voert, Nu zijn wij gansch verslagen; Wij worden minder in getal J En zwakker alle dagten; Wij kwijnen weg van uur tot uur; Komt straks de winter, bar en guur, Ach! weldra ziet ge ons samen Als schimmen voor de ramen. Kind, leer dan vroeg de schoon® kunst Ons binnens'huis te kweeken, Opdat we ook in dien langen tijd, U noodt geheel ontbreken; En 't bloempje, door uw zorg bewaard, Zal vriend'lijk fluist'ren, bij den haard, Zelfs onder storm en vlagen, Van nieuwe Lentedagen. MARG ARETHA. In de laatste jaren moest men in Zwit serland constateeren, dat het aantal ooie vaars daar sterk in aantal afnam. Waaraan deze vermindering der langpooten te wij ten 3 Een nauwkeurig onderzoek werd ingesteld en men meent dc oplossing te hebben ge vonden in vrees der vogels voor vliegma chines. Werkelijk behoort de ooievaar tot die vo gels, welke een groote vrees voor vliegtui gen aan den dag leggen. Want die vrees is niet bij alle gevleugelde gasten even groot. Er zijn vogels, die zich vrij dicht in de buurt der vliegtoestellen wagen, om deze luchtconcurrenten, die zij dan toch niet voor roofvogels schijnen te houden, van na derbij te bezien. Niet zelden ziet men vogels, als kraaien, die een heel eind een vliegmachine volgen, daarbij zich in hooger sferen verheffend dan de vliegmensch, en eveneens kan men zwaluwen langs de ronkende machine zien strijken zonder dat zij veel angst toonen. Maar andere vogels toonen een grooten angst voor den grooten vogel, die met zoo donderend geweld de lucht doorklieft.Daar van is de ooievaar er zeer zeker een, niet onwaarschijnlijk, dat de arme vogel, die J toch nog ai eens van roofvogels te lijden heoft, in dit wonderdier een monsterachti- ge-draak vogel ziet, die alle eibers verslin- den zal. Toch lijkt het weinig waarschijnlijk, dat i daarom de ooievaars juist Zwitserland, om die reden verlaten. In andere landen heeft I men over de verdwijning van den nuttigen vogel nog niet zoo geklaagdtoch wordt er in Frankrijk, Duitschland en andere lan- den heel wat meer gevlogen dan in Zwit- i seriand. Ingez. door „Robijntje", Diewasgoed. Een zonderling moest op zekeren dag noodzakelijk uit. Daar hij niét zeker wist of hij spoedig terug'zou komen, plakte hij een briefje, op zijn deur, waarop stond: „Njet thuis voor tien uur." Buiten verwachting is hij eerder terug dan hij dacht en stond reeds haiftien voor zijn d'euT. Daar las hij „Niet thuis voor tien uur." „Dat treft slecht", zeide hij „ik moet dan nog maar even geduld hebben En heel kalm bleef hij voor zijn eigen huis wachten. Ingez. door Laurens £egaar. V erdwaald. Een verloren kind' (tot een politieagent); „Mijnheer, hebt u ook een man. zonder jon getje gezien? Als je hem gezien hebt, ben ik dat jongetje!" -LUgez. door: Nico Moonen SlimJantje. Kleine Jan: „Grootmoe kunt u heel hart bijten?" Grootmoe: „Wel neen, jongeüef. Ik heb bijna al mijn tanden verloren." Kleine Jan: „Grootmoe, wil u dan die no ten voor mdj bewaren?" Ingez. door: „Acrobaat Dat komt uit. Rechter: „Wat is uw beroep?" Beschuldigde: „Bouwmeester". Rechter: (spottend): „En wat bouwt gij dan?" Beschuldigde„Luchtkasteelen." Mislukte list. De kleine Anna ligt ziek te bed en wil vol strekt geen pil innemen De slimme mama echter steekt heimelijk een pil in een lekker klaar gemaakte peer, geeft deze aan de klei ne en vraagt na een pooe. „Nu, mijn kind heb je de peer al gegeten?" „Ja, mama," antwoordde Anna maar. de pit niet" luges, dóór „Erica", L Zoek uit onderstaande zinnen een spreek woord. Wie heeft mijn bal gezien? De slager heeft het vleesch niet gebracht. Een doove kan niet hooren. Wil je nog een koekje, Annie? Ik moet een boodschap doen. Wij voelen de koude door onze kleeren heen. Ingez. door „Mimosa". Li. V er borgen p 1 aatsnamen. Hotel Berg en Dal. Aan die haven loopen bootwerkers. Bij een konijnenhol staan strikken. „Heel goed") zeide de meester. Bossche koek. De jongen kwam doornat thuis. Die meloenen smaken heerlijk. Jassen ziin kleedirxgstukken. III. Mijn geheel bestaat uit elf létters en is» een versiering op tafel. 5—91011 is de naam van een rivier J 1-M—6— 7 is een lichaamsdeel. S—3—2 is niet leeg. 5111 is een werktuig om te snijden. 132 is iets dat rond is; 12—311165 komt in de lente a£h de planten.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1913 | | pagina 14