pop'"
Een ware Geschiedenis.
lendZij waren uit hun humeur, omdat het
zulk slecht weer was en alles leek hun
daarom akelig toezij kibbelden zoo met
elkaar, dat juf er eindelijk boog om werd.
„Hè, ik zal blij zijn, als deze dag voorbij
is riep zij uit, „ik reis liever met een h«lf
dozijn kleintjes, die ik moet dragen da i met
jullie, die het mij zoo lastig maakt." Zij
ging uit de kamer en sloeg de deur hard
aehter zich dicht.
Hans werd vuurrood en zei
„Dat laat ik mij niet langer zeggen Wat
denkt juf well Zij behoeft niet op mij te
passen in den trein ik zal wel voor mij
zelf zorgen."
„Ik ook", sprak Eva vastberaden.
Juf pakte in dien tusschentijd in de an
dere kamer de dingen bijeen en vergat haar
boosheid. De kinderen vergaten haar woor
den evenwel niet.
„Ziezoo, daar schijnt de zon weer", zei
juf vroolijk en ging naar de keuken om de
middagthee in orde te maken.
„Zeg, weet je wat", sprak Hans, „wij ne
men ieder wat bagage in de hand, dan zien
wij er uit als eöhte reizigers."
„Ik moet Loesje nog gauw aankleedcn",
zei Eva gewichtig.
„Kom; verknoei geen tijd met die dwaze
Eva trok een pruillipje, maar zij begreep,
dat zij'geen tijd konden verliezen en nam
dus Jopie mee, die was altijd gekleed.
Een half uurtje later slopen twee kleine
gedaanten den tuin uit en den weg op naar
het station Eva was wel een beetje ang
stig, maar Hans was vol moed. Verbeeld je,
het was niet moeilijkje moest maar wach
ten tot er een trein kwam en dan stap je
inEn hij zag er zoo manhaftig uit en met
een taseh in de eene hand en een rol in de
andere, dat zijn zusje weer moed schepte.
Hans deed precies, zooals hij gezegd had.
Hij wachtte op het perron, tot de trein
kwam en duwde haar gauw in een coupe en
klonl er toen zelf in.
„Ziezoo, nu zitten wij veilig", zei hij met
een zucht van verlichting. „Nu hinderen
wij juf ten minste niet!"
Het stond zoo deftig om zoo zonder
iemand, die je telkens verbood, te reizen.
Eva zat in haar eentje te lachen bij de ge
dachte aap het gekke gezicht, dat juf zou
trekken, als zij hun beidjes nergen? in huig
vond. Daar kwam helaas de conducteur:
dat was een lastig geval.
„Kaartjes!" zei de man.
„ik heb er geen", stotterde Hans, ,,maar
juf komt ook. Zij heeft de kaartjes."
De conducteur, di,e dacht, dat juf nog er
gens op het perron was, keek even rond en
ging toen naar een anderen coupé.
Hans voelde zich ongelukkig, toen hij be
greep, dat hij toch nog juf noodig had, al
'was het maar voor de kaartjes.
„Waar is juf nu?" vroeg de conducteur
weer. „De trein vertrekt dadelijk."
„Zij is hier niet stamelde Hans.
„Ja. Breng je dan vooral je horloge
mee?" riep Ben hem nog achterna.
„Daar ken je van op aan 1"
Nu keerde Paul zich tot zijn neef Al:
„Zooals ik al zei, moet ik zoo gauw mo
gelijk zien, dat ik thuis kom. Vertel jij me
nu eerst eensLoopt er iemand buiten het
huis rond?"
i „Niemand. Alleen Mab misschien. Maar
verder is er niemand thuis als Dora en die
ligt op bed."
„Dus je weet héél vast, dat Dolly er niet
is? Want die is het ergste van alles!"
„Neen, Dolly is met ontzettenden schrik
■weggeloopen, om haar moeder in de Oos-
tcrschacht op te gaan zoeken, zoodra ze vaD
het ongeluk hoorde."
„Dan kan ik dus wel veilig thuis komen,
zonder hon een van allen tegen het lijf te
loopen" zei Paul. „Je weet, ik moet onmid
dellijk van kleeren verwisselen, want als
ze mij zóó zagen, dan was ik er dadelijk al
gloeiend bij. Kijk, Al, daarom kan je mij
nu van veel dienst zijn: Hol jij gauw voor
uit, verken het terrein, loop dan recht
streeks naar onze kamer boven en schuif
daar het raam open. Als je dan drie keer
fluit, weet ik, dat de kust veilig ismaar
als je het ééns doet, zal ik nog zoolang bui
ten blijven, tot ik toch altijd de drie signa
len hoor. Begrepen?"
„Waarom heeft zij dan jullie kaartjes?"
„Zij gaat morgen naar huis", zei Eva.
„Waar gaan jullie heen?" vroeg de con
ducteur.
„Naar Leiden."
„Naar Leiden Deze trein stopt daar niet
en houdt alleen in Haarlem op."
„O", zuchtte Hans en hij kreeg een kleur
van schrik, Eva die stilletjes had zitten toe
luisteren, snikte het opeens uit bij de ge
dachte, dat zij verdwalen zouden en dat nog
wel in een trein
Hans raapte al zijn moed bijeen en zei
„Stil, Eva, wees niet zoo kinderachtig."
En daar hij merkte, dat de conducteur
een vriendelijk gezicht had, vroeg hij hem
beleefd
„Wat moeten wij nu doen?"
De conducteur wist geen raad te geven,
voor hij er alles van wist en beetje bij
beetje moest Hans met een kleur als vuur
bèkennen, dat zij waren weggeloopen.
„Zoo zoo, is dat hèt geval", zei de man
langzaam. „Je waart dan toch niet groot
genoeg om te weten, dat je kaartjes moest
hebben."
„Wat moeten wij nu doen?" zei Hans
verlegen.
„Ja, je gaat nu mee naar Haarlem en dan
zal ik telegrafeeren naar Scheveningen
waar je bent en mijn kameraad vragen, of
die je weer op den trein naar Den Haag
wil zetten. Daa telegrafeer ik er ook het
uur van aankomst bij, dan kan die arme
juf jullie ondeugden kom^n halen."
Noch Hans, noch Eva hadden nu het ge
voel over zich, of zij al „groot" waren en
zij begrepen best, dat men hen thuis dap
per zou uitlachen, na hun eerst een flinken
uitbrander te hebben gegeven. Het wachten
in Haarlem duurde hun erg lang, maar ein
delijk zaten zij veilig en wel in den trein
voor Den Haag, waar juf hen opwachtte,
die in duizend angst om zich heen keek.
Toen zij alles thuis verteld hadden, zei
hun vader, dat juf groot gelijk had met
te zeggen, dat een half dozijn kleintjes haar
lang niet zooveel last bezorgde als deze
„groöte kinderen", die wel alleen kunnen
reizen.
In 1858 werden de bewoners in het Zui
den van Noord-Amerika in verbazing ge
bracht door de plotselinge verschijning
van een paohtige komeet. Avond aan
avond was zij aan den hemel te zien en
werd met bewondering waargenomen, zoo
wel met ster rek ijkers als met het bloote
oog.
Zoo was er ook de bestuurder van een
luchtballon, die, in zij.n luchtvoertulg ge
zéten, rustige waarnemingen deed. Op ze
keren dag landde hij met zijn ballon in
de nabijheid van een boerenhoeve. Ieder-
Nu, Al had wel voor moeilijker vraagstuk
ken gestaan.
„Vooruit dan, vriend, want er is geen
oogenblik te verliezen
Dat was eerst een kolfje naar Al's hand!
Als een pijl uit den boog vloog hij naar
huis. Mab zou zeker al binnen zijn gegaan,
het lange wachten inoe. Al's grootste vrees
was nu nog maar, dat zij mogelijk Dora ge
wekt zou hebben. Maar neen, voor zoover
hij merken kon, was het stil in huis. Hij
deed de keukendeur open en rende naar
boven, terwijl nog geen twee minuten later
het afgesproken sein Paul bereikte.
Tegelijk was het echter een signaal voor
Dora, die juist zoo heerlijk van Moeder
lag te droomenOok Mab was er attent op
geworden, want die was juist bij Dora op
de kamer, nog niet besloten, of zij haar
nichtje nu wekken zou of niet.
Paul was echter met kattenvlugheid den
boom ingeklommen, die juist tegenover de
jongensslaapkamer stond en met behulp
van zijn neef, klom hij daar nu het venster
binnen.
„Mooi zoo 1 Dat had ik 'm alleen niet zoo
kunnen leveren. Ik beloof je, dat ik ook tot
je dienst ben, als je ooit mijn hulp eens
noodig hebt!"
„Zoo'n avontuurtje is net naar mijD zin",
antwoordde Al met schitterende oogen.
een uit den omtrek kwam toegelóopen om
zoo'n luchtmonster van dichtbij te zien,
dat met één anker aan een boomstronk;
was bevestigd, terwijl het schuitje dicht*
bij *den bodem zachtjes heeu en weer)
schommelde. De eigenaar van de hoev^
stond den luchtreiziger toe, zijn voertuig
in een nabijgelegen weide te bevestigen Jj
het a^ker werd toegemaakt, maar juist*
was de boer hiermee bezig, toen de driej
kinderen van den boer hun vader vroe-,
gen eventjes in het aardige schuitje t*
mogen zitten.
De boer deed dit en zette er vlug de kin
deren in. De oudste, die merkte, dat heft
schuitje voor hun gewicht den bodem oau-
raakte, sprong er gauw uit, waardoor de;
ballon, die bijna los was, een schok kreeg en.
vóór de boer en de luchtreiziger er op ver
dacht waren, werd het touw uit hun handen
gerukt en bet monster vloog in de hoogte
De boer stond versuft te kijken en hoor le
ternauwernood' de angstkreten, die uit het'
schuitje opstegen en die door den afstand,
hoe langer hoe zwakker klonken. De ballon
steeg hooger en het leek den omstanders als
of het monster zegevierend met zijn buit ver
der trok.
De arme vader moest ten eind» raad het
gebeurde aan zijn vrouw vertellen, die wan
hopend naar buiten liep en haar handen uit
strekte, alsof zij daardoor bet gevaarte kon
terugtrekken.
De luohtreiziger trachtte de ontstelde
oudei's tot bedaren te brengen door hun te
vertellen, dat de ballon op een dertiig mijlen
van de hoeve vanzelf zou dalen, ala hij ten
minste niet in het water viel of in de boomeo,
verward raken. Voor één ding was hij bang!,
dat d'e oudste der kinderen er het eer^t zou
uitspringen, waardoor de bailon met het
jongste weer zou 6tijgerL
„O, daarvoor ben ik niet bang", 2ei de,
moeder, „Jenny zal nooit het schuitje uit
springen zonder haar broertje".
De ballon zweefde over de markt, en
de kinderen riepen met luider stem:
„Help! Help!" Maar de mensehen op
straat zagen niets en hoorden niets. En,
hooger en hooger steeg de ballon, zoodat*
hij zelfs de wolken aanraakte. De arme,
kinderen wisten geen raad van angst; de
kleine jongen drong tegen zijn zusje aan
en bibberde van de koudie.
Daar zagen de kinderen de komeet aan
den hemel en James was erg bang, dat}
de ballon door een schitterende voDk uit
den staart der ster in brand zou Taken.
Jenny stelde hem gerust door te vertellen,
hoc ver de komeet nog wel van hen ver
wijderd was.
„Och, eigenlijk wou ik, dat de komeet wat/
dichter bij was dan zou ik misschien wat
warmer worden, want ik heb het zoo koud V*»
zei James klagelijk.
„Jawel, maar het kan ook wel eens te ver.
gaan, zie je", merkte Paul op en weer beef
de hij over al zijn leden, terwijl hij zoo,
sprak. „Nu moet ik gauw voordat vader ot
moeder één van beiden komen, van kleeren
verwisselen en me nog wat opknappen.
Heb je niet gehoord, wat voor soort on-'
geluk er in de mijn heeft plaat® gehad
„Dora zei, dat er water in de mijn ge
loopen was, maar ik heb er niets geen bij-|
zonderheden van vernomen." Paul zat even
op deu rand van zijn bed, met de handen
op zijn knieën gesteund. De uitdrukking'
van zijn gezicht was verschrikkelijk.
HOOFDSTUK VII.
Wil je het wel eens zeggen, Paul?/
Paul kwam gelukkig gauw weer een,
beetje bij en Al was bereid, hem in alle.
deelen te helpen. Zoo was hij nu weer naar,
beneden geloopen, om een groote kan warm,
water tc halen en kwam op zijn terugweg;
tot zijn groote spijt Mab tegen.
„Waar blijven de suikertjes nou?" vroeg
de kleine meid ongeduldig. „Wat ben je
lang uit geweest!"
„Ja, Mabje! Maar op het oogenblik moet
je mij nu niet langer ophouden: Ik heb
het veel te druk met andere dingen
CWordt vervolgd).