C| VOOR DE JEUGD k ffo. 16427. Woensdag ID September. Anno 1913. t*AaBHy"ii}ii»1itil»i|iiiTii ii?iiii»iiii»iiii!»ijii i&IDSCH DAGB1AP Pauls Pelgrimstocht. Daar tad zij voldoening van! /«Mi'* Aw»» Paul zat op den rand van zijn bedje en liet zijn hoof dij e hangen, ak een bloem, die haar kopje onder een heftige regenbui laat 'hangen. Zijn gezicht was vol sporen van tranen en jam; zijn linnen kieltje vertoonde een groote scheur in het madden. Een half uurtje geieden had> Paul die scheur, die eerst niets dan een klein gaatje was, zoo groot gemaakt. Juf zou er heel wat werk aan hebben het kieltje weer behoorlijk in or de te maken. Paul was dien heelen morgen erg onge hoorzaam geweest. 's Morgens had hij zijn kousen binnen stebuiten aangetrokken en ze niet wil len veranderen, toen juf het hem zei Zijn schoentje had hij in het bad gegooid en wil d's er het kleine poesje in laten varen. Toen "had hij de jampot zoo goed als leeggeenoept Op de terechtwijzigingen van juf had hij al le* n met een sohouderopnaling geantwoerd, eindelijk zed hij „Ik kan het niet helpen. Ik moet iets doen Hij had dien morgen all zoo dikwijls naar zijn speelkamer van vroeger terug verlangd: daar stonden de kasten vol speelgoed en haor hij een prachtig hobbelpaard. In dit huis, waar hij met zijn ouders een tijdlang moest wonen, was een groote leege kamer met bijna ge-én enkel stukje speelgoed er in Juf had gezegd, dat het niet de moeite waard was, al dien rommel mee te nemen voor dien korten tijd. Zij hadden nu al zoo lang gereisd en het begon Paul te vervelen tel kens weer in een trein of op een stoomboot te gaan: Hij was ook boos op Juf, die een Duitsche was en hem vertelde dat alles in Duitschland zoo mooi was. Het kon hem ai niets meer schelen: het eenige, waarnaar hij verlangde, was zijn speelgoed, hoewel er thuis dagen voorbijgingen, dat hij er niet naar omkeek, maar dat had hij nu vergeten. En daar was vader nu ziek geworden en werd opgepast door zijn moeder, die hij bij na den heelen dag niet zag; ook juf had bijna geen tijd om zich met hem te bemoeien. Hij had zoo'n medelijden met vader, dat deze ziek was en verlangde er zoo naar, dat moeder hem vertroetelde, zooals vroe ger. Toen voelde hij zich zóó eenzaam en verlaten, dat hij op den inval was gekomen kattekwaad uit te voeren, waarvan het ge volg was geweest, dat hij tot etenstijd in de slaapkamer moest blijven. Hij bleef zoo een tijdje op den rand van zijn bedje zitten en de dikke tranen biggelden over zijn wangen Opeens klaarde zijge zichtje op; hij kwam op een pra-chtigen in val. Zijn oogjes glinsterden en zijn wangen wereïen ziacht rood gekleurd. Een weekje ge leden hadden zijn ouders met hem en juf een rijtoer gemaakt en waren voorbij een soort van grot gekomen, die op eenigen af stand van den straatweg lag. In die grot hing een beeld, met veel bloemen versierd en de meeste voorbijgangers knielde er voor Paul had gevraagd aan zijn vader, wat dit beteekende en toen had deze hem ver teld, dat die menschen van veraf gekomen waren, om te bidden voor iets, wat zij gaarne hadden. „Vader zei, dat het pelgrims waren, pluisde Faul, „en dat sommigen vroegen, om hun vader of moeder beter te maken. Vader zei wel, dat men thuis heel goed kon bidden, maar ik vind die plaats er heel goed voor." Pauls besluit was genomenhij zou ook als pelgrim naar die grot gaan Hij rommelde gauw in de kleerenkast, trok een paar slob kousen aan, bond een zijden doek om den hals en hing 'n oude rieten eau-de-cologne flesch bijwijze ran veldflesch over den rechterschouder. Voorzichtig sloop hij het huis uit, na nog eerst vaders stevigen wan delstok te hebben meegenomen. Parmantig stapte de kleine baa6 door het stadje, hoewel de zon fel scheen en hij wel wat honger had. „Zoo ver is het niet", troostte hij zich zelf, ,,en als ik terugkom, gaan wij eten." Maar de afstand viel hem tegen en tot overmaat van ramp sloeg hij op een vier sprong dcn verkeerden weg in en maakte een heelen omweg, door het vlakke veld. Daar kwam hij bij een wegwijzerhij keek naar de letters, die er op stonden, maar daar hij nog niet lezen kon hielp hem dat niet Vuel. Hij liep steeds verder, maar de grot bereik te hij niet. Moedeloos liet hij zich eindelijk in het gras vallen en smeekte God vader be ter te maken en te maken, dat hij weer thuis kwam. Toen viel hij in slaap en werd na een poos je wakker in een rijtuig. Paul sloeg verwon derd de oogen op en toen hij den heer en dame in het rijtuig aankeek, nep hij uit: „Bent u het, dokter Davy1?" „O, Paul, nu herken ik je antwoordde de dame. Zij logeerde namelijk in het hotel naast het huis, waai1 zijn ouders waren Hij vertelde hem eerlijk, wat zijn ola-n was geweest en de dokter eloofde dadelijk naar zijn vader te komen kijken. Deze werd spoe dig beter en hoorde met genoegen naar Pauls pelgrimstocht. Het kereltje zei ten slotte met- een ernstig gezichtjeVader, u hadt gelijk: God heeft mijn gebedje tocE gehoord, al was ik niet in de grot." Met leedwezen zag vrouw Martens het oogenblik naderen, dat zij afscheid moest nemen van haar kleinen jongen, om uit wer ken te gaan. Huubje lag al weken lang ziek en er was niet veel vooruitgang te bespeu ren in zijn toestand. „Nu vent ik ga", sprak vrouw Martens. „Je belooft mij wel dat je verstandig zult zijn hè, dat je niet te lang op je bloote voe ten zult rond patrouilleeren en niet te ver uit het raam gaat hangen, als je wat ver der op den dag eens een luchtje wilt schep pen. Dan beloof ik je dat ik wat lekkers voor je zal meebrengen, hoor! Wat heb je nu eens graag?" Koortsig schitterden Huubjes groote zwarte oogen en vol verlangen sprak hij „O moeder, ik wou dat u eens kersen voor mij kon meebrengon." „Kersen?Maar vent, we hebben. nog pas Juni en die er nu al zijn, komen van heel ver." „Ja, en dan kosten ze te duur, hè", sprak; Huub gelaten. „Maar ik verlang toch heusch niets anders, moeder, want ik heb nergens anders trek in." Dat was het juist! Die arme kleine blee- ke vent wilde nu al weken lang niets meer eten en te vergeefs sloofde de moeder zich- uit, om nu toch eindelijk eens iets te be-' denken, dat in Huubjes smaak zou vallen.: Zoo kon ze nu ook weer niet nalaten toch eens even langs de vruchtenmarkt te loopen maar natuurlijk ging de prijs der kersen nog verre het bedrag te boven dat de goede vrouw kon afzonderen om haar zieken jon gen te trakteeren. En dan waren de ker sen niét eens lekker rijp Lang tijd van be-, denken had moeder ook niet, ze moest nu aan haar werk. Juist ging er een klein meisje .aan den overkant een der mooie huizen binnen en' regelrecht naar boven toe, naar de kamer waar haar moeder zat, die op dat oogenblik niet veel tijd had, om zich met haar doch- tertje te bemoeien, en enkel tot haar sprak „Liefje, in de keuken zal je een groote kist vinden, die tante-voor je zond. Het zijn geloof ik vruchten uit tante's eigen tuin." „Vraag maar, of Dientje je even helpen wil met open maken." Als een pijl uit den boog vloog Greta de. trap weer af en de keuken binnen, waarna ze op een tabouretje er bij klom, terwijl Dientje het touwtje losmaakte. „Dat belooft een lekkere koffieboterham, jongejuffrouw", sprak Dientje al uitpak kend. Op eens... daar hoorden ze een kreet van den overkant, waar zich voor het raampje aan het onderhuis een smal bleek gezichtje vertoonde, dar met verlangen naar de vruchten keek. „Wat is dat voor kleine jongen, Dientje?. Ken je hem ook misschien?" „Jawel", antwoordde Dientje. „Het is het eenig zoontje van vrouw Martens; hij is al weken lang ziek en moet zich altijd" maar alleen vermaken gedurende den tijd, dat zijn moeder uit is." „Wat keek hi.i verlangend naar mijn ker sen, hè „Dat wil ik wel geloovenHij zal niet dikwijls zoo'n smakelijk pakje krijgen! Nu kunt u trakteeren gaan, jongejuffrouw." i Die laatste opmerking ging al reeds ver loren voor Greta, die haar kistje zelfs in den steek liet en opnieuw naar boven wip-, te, waar moeder haar ontving, met een licht wenkbrauwfronsen „Nu, wat is er kindje? Ik heb je immers, gezegd, mij met rust te laten V' Greetje sloeg de armen óm haar moe ders hals en smeekend fluisterde zij haar, iets in „Wel zeker, liefje," antwoordde me vrouw Henner. „Dat vind ik goed. Maar ik heb niet graag, dat je alleen gaat."

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1913 | | pagina 11