FEUILLETON.
In de „Roode Keuken".
M te kibbalan zijn er twee noodig.
dat U heel niet voelt wat een ellende er
voor ons arm land voortvloeit uit een oor
log, komt zeker, omdat u daar zoo koud en
stijf en zonder eenigen geur vóór mij staat.
Ik zal echter uw woorden in overweging
nemen. En nu treed af, heer Minister van
Oorlog."
Daarna kwam de beurt aan den voorzit
ter VB-n haar Raad van State, den heer An
jelier, die eveneens een diepe buiging voor
zijn vorstin maakte en zwijgende het oogen-
blik afwachtte, dat het Hare Majesteit be
hagen zou, een enkel woord tot hem te spre
ken.
Beste heer Anjelier", begon de Ko
ningin, „de tijden zijn treurig en moeilijk,
wat dunkt U van den toestand van het
land Zijn onze middelen toereikend om
den strijd te ondernemen tegen het leger
«Ier Brandnetels?"
„Volkomen toereikend, Uwe Majesteit,
om ten allen tijde den strijd te beginnen",
luidde het geruststellend antwoord. „Al
leen is het zonde en jammer, dat onze rus
tige burgers zoo zéér gekweld en geplaagd
worden door dit stekende Brandnetelheer.
Want zij nemen de beste plaatsen in, koes
teren zich in de heerlijke zon en belemme
ren ons opkomend geslacht in zijn groei....
En, treedt men ze te na, aanziet wat ze dan
durft doen, die valsche, onbetrouwbare ne
tel."
„Kom toch eens hier dicht bij mij heer
Raad van State", sprak zij vleiend.
Argeloos trad ik nader en ziet, hoe zij mij
gestoken heeft.
De President maakte nu het verband los
van zijn hand, dat hij in de apotheek „Jas
mijn" gehaald had, en liet de Koningin een
schrijnende brandwonde zien.
De teergevoelige vorstinne viel in zwijm
en toen zij weer bijkwam, sprak ze zacht
doch vastberaden.
„Ja, ik wensch den oorlog, doch en
daarbij verhief zij zich in haar volle lengte
ik verlang er geen bloedvergieten bij,
het moet een vredesstrijd worden en nie
mand mag daarbij eenig leed ondervon
den." f
Daar was men het algemeen mee eens,
en Graaf Ridderspoor liep onmiddellijk
naar de drukkerij der Spin, om de oorlogs
verklaring te publiceeren.
Het volk kwam verrast toegeloopen, het
beloofde immers iets heerlijks, men zou nu
eindelijk bevrijd worden van den geduchten
brandnetel-vijand, maar bloed hoefde er
niet te vloeien, hoe kon dit nu wel in zijn
werk gaan?
Ieder burger ijlde naar het tuighuis, in
dit geval het groote grasveld, en wapende
zich daar met een zwaard, bestaande uit een
scherpkantigen grashalm, waarna heer Rid
derspoor zijn compagnieën verdeelde.
10)
„Hè ja, als je dat eens deedt! Dan zou ik
me niet half zoo ellendig voelen. Zóódan
moet je mijn hand vasthouden want mijn
hoofd doet mij verschrikkelijk pijnWat me
nog het meeste ergert, dat is, dat je zeker
het een of andere akelig geheiip hebt met
dien naren jongen, dien Ben Pollard I"
„Hè, je bent toch weer echt meisjes-achtig
vervelend, Dora 1"
„Och toe, wees nu niet zoo hard tegen
mijDat kan ik op het oogenblik heelemaal
niet hebbenIk wou je zoo graag eens even
een zoen geven
„Nu dat óók nog?Beware! Je weet
hoe ik over zoenen denkMaar enfin als
het nu eenmaal niet anders kan In He
melsnaam dan! Hoeveel kussen wil je mij
geven
„Drie of vier dan ben ik al tevreden
,,'t Is me nogal niks! Maar, komt: voor
uit nu maar, als het nu eenmaal niet an
ders kan
En gelaten renkte hij zijn wang, waarop
de Zus nu het. beloofde aantal kussen mocht
geven.
„Zie je, nou ben ik alweer veel beter",
zei ze na afloop van deze operatie, „want
je weet maar niet, hoeveel ik toch van je
houd 1"
,fJa zeker, weet ik daten ik houd ook
En de onderwijzer van het bloemenstadje
de heer Clematis, riep de eerste en tweede
klasse: de viooltjes en de vergeet-me-niet-
jes om zich heen en trok daarmee naar het
slot. Hier zongen de kleinen een alleraar
digst Meiliedje, maar op woorden, waarin
ze de koningin smeekten om hen toch ook
mee te laten trekken ten strijde, dan kon
de geliefde vorstinne héél zeker zijn van de
overwinning, en hadden zij meteen een dag
vrijaf.
De Koningin moest lachen, toen zij hen
aanhoorde en zij dacht aan haar eigen
jeugd, waarin zij geen enkelen oorlog had
bijgewoond.
Volgaarne stond zij intusschen het verzoek
toe, zoodat de heer Clematis mee ten strijde
trok met zijn scharen Viooltjes en Vergeet'
mij-nietjes.
De brandnetels woonden in een heel af
zonderlijk gedeelte der stadin het Wes
ten ongetwijfeld de schoonste wijk. Feite
lijk kwam haar die plaats niet toe, want ze
konden toch niet bepaald onder de „bloe-
mon" gerekend worden, maar ze hadden
zich nu eenmaal verdekt daar opgesteld en
niemand kon er iets tegen doen. Werd er
van regeeringswege iedere drie maanden
om huur aangedrongen, dan verwaardigde
de Brandnetelleidster zich zelfs met geen
enkel woord te antwoorden. Ze stak slechts
en dit was voldoende
Wol werd de verbittering steeds grootcr
op die manier en tegen dezen vijand trok
ken de batterijen der bloemsoldaten dan nu
ook ten strijde.
Vlak tegenover de brandnetelscharen
hielden ze halt en Graaf Ridderspoor sprak
nu een rede uit waarin hij op overtuigende
wijze uiteenzette, hoe het toch eigenlijk
maar verstandiger zou zijn dat ze zich een
voudig onmiddellijk overgaven, daar zij heel
geen verdedigingsmiddelen hadden en zijn
soldaten tot aan de tanden gewapend wa
ren.
„Domme schepsels", was al wat de brand
netel op deze weldoordachte rede antwoord
de en tegelijkertijd bukte zo zich een wei
nig voorover, zoodat ze de voorste rijen
soldaten dicht naderdeen onmiddellijk
verhief zich een luidgeweeklaag onder de
manschappen, die hun zwaarden onder den
arm namen en op de vlucht sloegen, gevolgd
door heele compagnieënDie nog het
hardste liep, was Graaf Ridderspooren
de Brandnetel lachte, dat zij schudde.
Toen de soldaten nu al een heel eind weg
waren en merkten dat de vijand hen niet
vervolgde, vatte de Minister van Oorlog,
die in hoogst eigen persoon ook tegenwoor
dig was geweest bij den strijd, weer moed
en verzocht den soldaten uit liefde tot hun
Koningin toch nog eens tot den aanval over
te gaan en waarlijk lukte het hem ook ze
veel van fe. Dat is immers altijd zoo, met
tweelingen V'
„Hè, kom nou gezellig dicht bij mij zit
ten, Al. Dat zal je zei ven ook veel goed
doen."
„O, ik ben alweer beter. Alleen voel ik af
en toe nog zoo iets als een rilling langs mijn
rug maar dat zal ook wel weer overgaan
Behoedzaam spreidde Al nu een donzen
dekbed over zijn zusje uit, liet de gordijnen
zakken en ging naast haar zitten. Dora
ademde verlicht op Zoo lang ze haar broer
veilig naast zich wist, kon hij tenminste ook
geen kwaad doen, want die korte samen
spraak met Ben Pollard had haar veront
rust!Maar het duurde niet lang, of
Dora was in diepe rust. En terwijl ze daar
zoo lag, met die mooie, lange, donkere wim
pers over haar nu wel wat bleek gezichtje,
was ze een alleraardigste, schoone slaap
ster Tenminste Al trof dit ook en hij dacht
bij zich zeiven ,,'s Is tóch wel een aardig
ding, al is het dan ook een meisjeGe
lukkig zal ze nu wel een paar uur achter
een slapen en als ze dan ook al wakker
wordt, zal ze tóch niet weer zoo'n bui krij
gen dat gebeurt nooit twee keer achter
een. Nou moet ik zien, dat ik geruischloos
hier uit de kamer kom. Maar de deur
kraakt geloof ik verschrikkelijk, zoodat ik
het maar liever met het raam zal probee-
ren."
Al begon dus, met zijn schoenen weer uit
te doen en toen sloop hij do kamer uit
steeds zijn slapend zusje in het oog hou-
anclermaal tot een poging te overreden.
De Brandnetel zag ze rustig komen en
bukte al weer wat voorover, op het punt
oen halve compagnie daarmee te treffen,
toen er plotseling een geweldige aardbe
ving ontstond, die niet alleen den soldaten,
maar ook den brandnetels een geweldigen
schrik opjoeg.
Graaf Ridderspoor wilde juist den aftocht
blazen toen hij plotseling in een slecdoorn-
boschje dook, en zijn soldaten volgden zijn,'
voorbeeld.
Op die manier hoopte hij veilig en wel in
den schoot der aarde gebogen te zijn maar,'
jawelhet beven en schokken kwam al na-
d^r en daar zag men plotseling al iets héél
eigenaardigs, een groot grauw dier, dat op
zijn rug een allerliefst menschcnldnd, een
klein meisje droeg.
Dat dier was een ezel. Daar vatte de
Graaf opeens een heel gewaagd besluit, hij
verliet zijn soldaten, die niet op of néér
durfden en sprong tegen den ezel op. Die
hield stil en zijn berijdster steeg af.
„Almachtige Vorstinne. Allerhoogste en
schoonste menschenbloeme", sprak Graaf
Ridderspoor haar aan.
„I-a..., Ja", klonk het goedmoedig van
don ezel.
„Heer ezel wil een verbond met ons slui
ten en met ons mee ten strijde trekken te
gen de Brandnetels."
Toen de ezel het woord „brandnetels"
hoorde, was hij op eens uiterst in zijn schik
en riep herhaaldelijk
„Ja, ja, i-a, Ja, ja. Met genoegen zal ik
van de partij zijnVooruit maar."
En heer Ridderspoor kon zijn nieuwe
bondgenoot nauwelijks bijhouden evenals
het kleine menschenkind, terwijl de ezel op
het brandnetelveld afging.
De netels, die nog altijd in strijdvaar
dige houding stonden, gereed tot den aan
val, verbleekten, toen ze dezen geduchten
vijand zagen, en wilden zich haastig terug
trekken. Maar, helaas was het al te laat
„I-a, Ja", riep de ezel.boog zich voor
over eji slokte heel hot brandnetelkwartier
Daar binnen.
Na afloop van deze smulpartij verzekerde
ons Grauwtje den heer Ridderspoor, dat hij
hem nog nooit zoo graag een pleizdor ge
daan had, en dat hij hem dus héél dankbaar
zou zijn als hij nog zoo'n gelegenheid voor
hem wist, om zoo'n lekkerbeetje te genie
ten.
Vol geestdrift hief graaf Ridderspoor toen
een zegezang aan en de Ezel stemde moe
in
„I-a, i-a, Ja ja.
Dat beloofde een algemeen vreugdefeest.
De Koningin was onmiddellijk bereid den
trouwen bondgenoot, zoowel de waardigheid
van Minister van Oorlog op te dragen
dend. Toch probeerde hij maar den gewo
nen weg: door de deur en waarlijk hetf
mocht hem gelukken, om veiliger weg te
komen. Met schoenen en pet in de hand,
ging hij er nu vandoor, tenminste, dat hoop
te hij zoo en dat vertrouwde hij ookMaar,
o jé. Daar kwam hij in de gang kleine Mab
tegennatuurlijk met haar poppenDaar-
was zij nu eenmaal onafscheidelijk van en
waar je haar zag, daar zag je ook Suze en...
ja, zooals die kinderen ook weer hoeten
mochten! Toen zo Al de trap af hoorde ko
men, keek ze heol verbaasd en verrast op.
„Hé, ben jij daar O, dat treft heer
lijk!"
„Hoe nou, prul 2" vroeg Al, die nu juist
niet zoo bepaald v or rukt was bij de ont
moeting.
„Jij moet mijn knecht wezen 1" comman
deerde Mab, die nu eenmaal gewend was,
dat ieder op haar wenken vloogWant hóe,
verstandig het huishouden Penrose nu ook.
genoomd mag worden, dat jongse lid der
familie werd regelrecht bedorven en zelfs,
moesten ze oppassen, anders zou het de ge-,
schiedenis worden van„Toen onze Mop;
een Mopje was", die jullie zeker allemaal!
wel bekend is!"
„Jij moet mijn poppen op en neer dep
tuin gaan dragen, want ik kan ze toch nietj
allemaal houden 't Is een heerlijk spel,
dat zal je eens zien!"
„Op een anderen weer don Mab", zei Al,
goedig. Maar nu kan ik niet, want ik moet,'
uitr
laar de tegenwoordige niet zoo erg beviel
als ook hom de ezelsorde eerste-klasse te
tchenken.
Er werden allerlei voorbereidende maat
regelen tot hot feest getroffen en Graaf
Ridderspoor werd belast met de invitaties
Ie doen.
Hij kwam dan ook na eenige dagen terug
®n bracht van heer Ezel de boodschap mee,
*lat deze bedankte voor de eer om Minister
van Oorlog te worden, raanr dat hij, zoo
vel als zijn heel nakomelingschap, ten allen
tijde bereid zou zijn, een lans te breken voor
de Koninginne, d. w. z., dat hij altijd weer
opnieuw brandnetels zou willen verdelgen,
zooveel het er ook, maar waren, maar dat
bij het ordeteeken onderdanig aanvaardde
cn er zich zoo lang hij leefde, mee hoopte
te tooien.
De Koningin was diep getroffen en ieder
•keer als de ezel haar slot voorbij reed, met
de schoone menschenbloeme op- den rug,
glimlachte zij allerminzaamst en wuifde
hem en zijn berijdster met een zijden zak-
'doekje toe.
Eerbiedig klonk het dan van den grauwen
bondgenoot: „I-a, I-a, ja
En hij hoopte nog menigmaal zijn diensten
'te mogen verleenen, tegen het balsturig
brandnetelheer.
„Wie durft erf' vroeg Karei met luider
stem.
Hij was moederziel alleen in de speelka
mer en stond met zijn gezicht naar don
muur; hij moeet dit tenminste doen, maar
telkens keerde hij zijn hoofd om en Keek
achter zich.
Het raam stond wjjd open en de zon
scheen zoo helder naar bannen, dat poesje,
die in de vensterbank lag, met de oogen
knipte. Zij lag niet genoeglijk te spinnen
aooals gewoonlijk maar miauwde zachtjes.
Eindelijk stond zij op, rekte zich uit, zoo
lang aJs zij was en liep voorzichtig naar
don hoop steesion, die eens het kasteel van
Lize, zijn zusje, hadden voorgesteld.
Fik, het hondje, was ook niet erg op zijn
gemak. Hij zat vlak bij Karei en blafte nu
on dan kont en heftig, telkens als Karei
0ei>: „Wie durft er?" Dan schopte Fik met
zijn achterpootjes tegen de steenem.
Jelui hebt zeker al lang begrepen, dat Ka^
rel heel ondeugend was geweest; juf had
al dikwijls tegen hem gezegd
„Nu is mijn geduld op Kar elIk zal aan
inama zeggen, hoe ondeugend je bent.
Eindelijk 9chopte de ondeugd Lire's kas
teel in elkaar, zoodat de harde steenen te-
„Maar je mag niet uit; je moet hier blij
ven en voor knecht spelenWant er is nie
mand anders hier in huis, dan Dora en die
zie ik niet
„.NeenDora mag je ook niet storei»,
kleintje! Dora is niet erg goed en ligt wat
te bed I Maar waar is Poter, dan Die zal
nog veel beter voor je knecht kunnen spe
len daar ben ik zeker van!"
„Wel neen, die is ook weg! Die is met
den kleinen jongen van op den hoek gaan
spelen. Je weet wel, dien met dat witte
haar
„Ik ken hem niet, Mabmaar het zal
wel waar zijn", antwoordde Al, die nu
eigenlijk erg teleurgesteld was, dat die
kleine nicht nu weer een beletsel moest zijn,
voor zijn onderneming, die anders zoo goed
gelukt was
„Nu, dag MabTot straks dan", riep Al
haastig en wilde weggaan.
Doch geen denken van. Mabje zou haar
prooi niet zoo gauw loslaten. Ze liep hem
tot aan den staldeur na en stond hem daar
met verwijtende blikken aan te kijken.
„Dacht je, dat je zoo maar weg mocht?....
Iemand moet mijn poppen dragen en nu er
niemand anders is, moet jij dat wel zijn!
Anders ga ik verschrikkelijk schreeuwen
Ja: gillen als een mager varken! Dan zal
Dora tenminste wel wakker worden. En die
is véél, véél liever dan jij I"
„Neen, Mab, dat mag je toch heusch niet
doen", trachtte \1 aoo kalm mogelijk te
overreden. „Je zoudt haar wakker maken
gen Fiik aanvlogen, die huilend wegliep.
Juf pakte toen Lize bij de hand en ging
met haar de speelkamer uit; daarna
kwam zij binnen, las Karei duchtig de les en
zette hem in den hoek, Fik bleef jankend
achter hem zitten.
„Wie durft er?" vroeg Karei uitdagend.
Moeder zat intusschen rustrig in de huis
kamer te naaien, toen Juf met Lize binnen
kwam. Lize's haar zat erg slordig en haar
schortje was gekreukt. Haar oogen zagen
rood van het huilen en zij verborg zich bijna
heelemaal achter Jufs rokken, terwijl ó'ie
vertelt aan moeder, hoe de kinderen sa
men gekibbeld hadden. Lize vond, dat zij
eigenlijk heel kinderachtig gedaan hadden
en had er berouw over. Juf ging eindelijk
de kamer uit en Lize ging op een laag stoel
tje bij moeder zitten met de ark van Noaoh
bij zich. Een poosje lang zat ze met haar
hoofdje tusschen de handen en sprak of
speelde niet.
„Moeder," zei zij op eens.
„Ja, Lize," antwoordde moeder op ern-
stigen toon en legde haar naaiwerk neer.
„Moeder. Karei heeft mijn toren in el
kaar geschopt.".
,,Ja, kind."
„Het was een hooge toren, moeder."
Zeker kind."
„Moeder, Karei wou, dat i.k een gevlekte
hyena was en ik wou niet."
„Kindlief," zoi moeder met een heel ge
wone stem, „er wae ook volstrekt geen
reden voor om een gevlekte hyena tc zijn,
terwij] je oen toren bouwdet."
„Neen, moeder," sprak Lize eenigszios
aarzelend, maar misschien
„Nu, misschien
„Misschien zou Karei niet ondeugend zijn
geweest, als ik een gevlekte hyena had wil
len rijn."
Lize barste in tranen uit en zei toen snik
kend:
„Hij vindt het zoo hooi prettig, als ik
een gevlekte hyena ben
Moedor nam Lize op haar soboot en zei
vriendelijk
„Je hebt gelijk, kindlief. Om te kibbelen
zijn er altijd twee noodig. Die arme Ka
rei
„Arme Karei!" herhaalde Lize. Moeder,
mag ik naar Karei toegaan en zeggen, dat
ik na den eten een gevlekte hyena wqI
rijn?"
„Kindlief, hij moest in den hoek blijven
staan, totdat Juf zegt, dat hij er uit mag
komen."
„O, mag ik eren gaan kijken, moeder?"
Toen Juf een kwartiertje later in de
speelkamer kwam, zag rij iets verwonder
en dat zou haar erg kwaad doen. Dat zou je
ook niet licht vergeven worden, Mabbe
denk dat wol
„En tóch zal ik het hoogste liedje uit
schreeuwen, als jij niet mee in den tuin
komt!" ging het verwende kindje door.
Al zuchtte diep.
„Hoe lang moet ik de popen dan blijven
i dragen?" vroeg hij gelaten, net of hij toe-
gaf-
„O, een uurtje zoo wat, want ze moeten
waarlijk eens lang op en neer wandelen.
Ze hebben de lucht noodig, anders worden
zij riek. Suze heeft zóó hard gewerkt, dat
zo nu niet langer kan en Meg heeft haar
beon gebroken en Pip is zóó ondeugend, dat
ze de koorts heeft."
Al wist waarlijk niet, wat hij doen zou.
Hij wilde voor geon geld ter wereld, dat
Dora wakker gemaakt, zou worden en aan
den anderen kant had hij er toch ook weer
7.00 weinig lust in. Mab keek hem onderzoe
kend van ter zijde aan.
„Kom je nu eindelijk?" drong ze.
„Och, jawelik geloof dat het haast niet
anders kanKom dan mee en wijs me den
weg.
Nu moeten wij ter verontschuldiging van
onze kleine vriendin Mab aanvoeren, dat
alles ook haar gewone doen was. Ze zag
niemand om zich heen, dien zij gewend was,
nu zou het bijv. anders theetijd zijn ge-
woest en het arme kleine ding was erg hon
gerig, maar nergens zag ae iemand, tot
wicn rij zich wen don kon in haar nood. Due
lijks. De bouw steenen waren netjes opge
ruimd!, poes zat op de vensterbank te spin
nen, Fik lag rustig te slapen en in den hoek
zaten de twe® kleintjes met hun gezichtjes
naar den muur gekeerd.
„Heb ik van mijn leven 1" riep Juf uit.
„Wij mogen er uit, als u het goed vindt
juf."
„Dan mag je er uit komen, kinderen,"
zei juf, „ik geloof niet, dat je vooreerst
zult kibbelen."
Baas beven baas.
Twee inwoners van Marseille, een stad,
die als andere steden in het zuiden van
Frankrijk den naam heeft dat haar inboor
lingen verbazend lijden aan het zwak van
alles te vergrooten en fantastische verhalen
te doen, zaten in een koffiehuis tegen el
kander op tc bluffen over de slimheid van
Hun wederzijdsche honden.
„De mijne", zei de eerste, „is dan al bui
tengewoon verstandig. Hij brengt altijd mijn
brieven naar de post. Gisteren liet hij er
een vallen en bleef staan kwispelstaarten.
Daar ik vormoedde dat hier oen reden voor
was, raapte ik den brief op, woog hem na
en hij was onvoldoende gefrankeerd."
„Ja, Hat kan best waar zijn", antwoordde
de ander," maar mijn hond heeft nog veel
at-outer stukje uitgehaald. Hij brengt ook
altijd mijn brieven naar de post. Maar giste
ren liet hij er een vallen en wilde dien niet
meer oprapen. En weet u waarom!"
„Neen".
„Ik bad er een verkeerden straatnaam op
gezet."
Een nieuw middel!!
Te Philadelphia is er een zekere mijnheer
Franc Mac Glynn, die meent te hebben uit
gevonden, dat het steken dor bijen een uit
stekend middel is tegen rheumatiek. Daar
voor heeft hij zijn rug blootgesteld aa,n dc
buitende aanvallen van een honderdtal bijen.
Deze proef had plaats in d'e ijmkerij van W.
Seiser te Jenlringtown, in tegenwoordigheid
van een goede 2000 personen, die daar de
bijenteelt eens kwamen bezien en bestudee-
ren
De heer Glynn moet tot deze ontdekking
gekomen zijn een paar jaar geleden, toen
bij ook weer zoo zeer leed aan zijn kwaal
en toevallig door een bij gestoken werd,
waarna hij binnen een paar dagen veel min
der rhoumatiek had.
Het is tenminste wel een „bijtend" mid
del. maar rheumatiek is een „stekende"
pijn!
was zij nu allerminst van rins haar neef)
cn eenigen toeverlaat in dit geval, te laten
schieten
Zoo liep het tweetal dus den tuin in, Al
twee poppen dragend met de groote ver-,
achting op zijn gelaat en in heel zijn hou
ding, als iemand daar ooit gerion had.
„Gauwer loopen", commandeerde me
vrouw Mab.
„Maar zeg, hoor oens even", begon Al,
die nu opeens een ingeving kreeg. „Je pop
pen zouden zeker toch ook wel graag wat to
eten krijgen?"
„Ja, natuurlijk! Ze hebben vreeselijken.
honger
„Nou, dat dacht ik ook al en daarom zal
ik dan even voor dc thee gaan zorgen!"
„Och, dat kan je toch niet. Daar ben je
veel te dom voorDat kan Dora alleen
maar en die is uit!"
„Jawelmaar we hoeven toch niet zoo
te verhongeren Er zijn hier hoopen
winkels in de buurt en daar kan ik toch wel
wat suikertjes gaan koopen
„Hè ja, suikertjes!En heel Mabs ge
zichtje klaarde nu op.
„Nou, houd jij dan dc popen vast, dan
zal ik intusschen chocolaadjcs gaan koopen
voor ons allemaal."
Dit aanbod was nu toch te verleidelijk,
om van de hand gewezen te worden cn zoo
werd Al, tot zijn onuitsprekelijke vreugde
dus al het volgend oogenblik ontslagen van
zijn kindermeidschap en was hij in eon wip
het hek uit. (Wordt vervolgd).