FEUILLETON. In de „Roode Keuken". M te kibbalan zijn er twee noodig. dat U heel niet voelt wat een ellende er voor ons arm land voortvloeit uit een oor log, komt zeker, omdat u daar zoo koud en stijf en zonder eenigen geur vóór mij staat. Ik zal echter uw woorden in overweging nemen. En nu treed af, heer Minister van Oorlog." Daarna kwam de beurt aan den voorzit ter VB-n haar Raad van State, den heer An jelier, die eveneens een diepe buiging voor zijn vorstin maakte en zwijgende het oogen- blik afwachtte, dat het Hare Majesteit be hagen zou, een enkel woord tot hem te spre ken. Beste heer Anjelier", begon de Ko ningin, „de tijden zijn treurig en moeilijk, wat dunkt U van den toestand van het land Zijn onze middelen toereikend om den strijd te ondernemen tegen het leger «Ier Brandnetels?" „Volkomen toereikend, Uwe Majesteit, om ten allen tijde den strijd te beginnen", luidde het geruststellend antwoord. „Al leen is het zonde en jammer, dat onze rus tige burgers zoo zéér gekweld en geplaagd worden door dit stekende Brandnetelheer. Want zij nemen de beste plaatsen in, koes teren zich in de heerlijke zon en belemme ren ons opkomend geslacht in zijn groei.... En, treedt men ze te na, aanziet wat ze dan durft doen, die valsche, onbetrouwbare ne tel." „Kom toch eens hier dicht bij mij heer Raad van State", sprak zij vleiend. Argeloos trad ik nader en ziet, hoe zij mij gestoken heeft. De President maakte nu het verband los van zijn hand, dat hij in de apotheek „Jas mijn" gehaald had, en liet de Koningin een schrijnende brandwonde zien. De teergevoelige vorstinne viel in zwijm en toen zij weer bijkwam, sprak ze zacht doch vastberaden. „Ja, ik wensch den oorlog, doch en daarbij verhief zij zich in haar volle lengte ik verlang er geen bloedvergieten bij, het moet een vredesstrijd worden en nie mand mag daarbij eenig leed ondervon den." f Daar was men het algemeen mee eens, en Graaf Ridderspoor liep onmiddellijk naar de drukkerij der Spin, om de oorlogs verklaring te publiceeren. Het volk kwam verrast toegeloopen, het beloofde immers iets heerlijks, men zou nu eindelijk bevrijd worden van den geduchten brandnetel-vijand, maar bloed hoefde er niet te vloeien, hoe kon dit nu wel in zijn werk gaan? Ieder burger ijlde naar het tuighuis, in dit geval het groote grasveld, en wapende zich daar met een zwaard, bestaande uit een scherpkantigen grashalm, waarna heer Rid derspoor zijn compagnieën verdeelde. 10) „Hè ja, als je dat eens deedt! Dan zou ik me niet half zoo ellendig voelen. Zóódan moet je mijn hand vasthouden want mijn hoofd doet mij verschrikkelijk pijnWat me nog het meeste ergert, dat is, dat je zeker het een of andere akelig geheiip hebt met dien naren jongen, dien Ben Pollard I" „Hè, je bent toch weer echt meisjes-achtig vervelend, Dora 1" „Och toe, wees nu niet zoo hard tegen mijDat kan ik op het oogenblik heelemaal niet hebbenIk wou je zoo graag eens even een zoen geven „Nu dat óók nog?Beware! Je weet hoe ik over zoenen denkMaar enfin als het nu eenmaal niet anders kan In He melsnaam dan! Hoeveel kussen wil je mij geven „Drie of vier dan ben ik al tevreden ,,'t Is me nogal niks! Maar, komt: voor uit nu maar, als het nu eenmaal niet an ders kan En gelaten renkte hij zijn wang, waarop de Zus nu het. beloofde aantal kussen mocht geven. „Zie je, nou ben ik alweer veel beter", zei ze na afloop van deze operatie, „want je weet maar niet, hoeveel ik toch van je houd 1" ,fJa zeker, weet ik daten ik houd ook En de onderwijzer van het bloemenstadje de heer Clematis, riep de eerste en tweede klasse: de viooltjes en de vergeet-me-niet- jes om zich heen en trok daarmee naar het slot. Hier zongen de kleinen een alleraar digst Meiliedje, maar op woorden, waarin ze de koningin smeekten om hen toch ook mee te laten trekken ten strijde, dan kon de geliefde vorstinne héél zeker zijn van de overwinning, en hadden zij meteen een dag vrijaf. De Koningin moest lachen, toen zij hen aanhoorde en zij dacht aan haar eigen jeugd, waarin zij geen enkelen oorlog had bijgewoond. Volgaarne stond zij intusschen het verzoek toe, zoodat de heer Clematis mee ten strijde trok met zijn scharen Viooltjes en Vergeet' mij-nietjes. De brandnetels woonden in een heel af zonderlijk gedeelte der stadin het Wes ten ongetwijfeld de schoonste wijk. Feite lijk kwam haar die plaats niet toe, want ze konden toch niet bepaald onder de „bloe- mon" gerekend worden, maar ze hadden zich nu eenmaal verdekt daar opgesteld en niemand kon er iets tegen doen. Werd er van regeeringswege iedere drie maanden om huur aangedrongen, dan verwaardigde de Brandnetelleidster zich zelfs met geen enkel woord te antwoorden. Ze stak slechts en dit was voldoende Wol werd de verbittering steeds grootcr op die manier en tegen dezen vijand trok ken de batterijen der bloemsoldaten dan nu ook ten strijde. Vlak tegenover de brandnetelscharen hielden ze halt en Graaf Ridderspoor sprak nu een rede uit waarin hij op overtuigende wijze uiteenzette, hoe het toch eigenlijk maar verstandiger zou zijn dat ze zich een voudig onmiddellijk overgaven, daar zij heel geen verdedigingsmiddelen hadden en zijn soldaten tot aan de tanden gewapend wa ren. „Domme schepsels", was al wat de brand netel op deze weldoordachte rede antwoord de en tegelijkertijd bukte zo zich een wei nig voorover, zoodat ze de voorste rijen soldaten dicht naderdeen onmiddellijk verhief zich een luidgeweeklaag onder de manschappen, die hun zwaarden onder den arm namen en op de vlucht sloegen, gevolgd door heele compagnieënDie nog het hardste liep, was Graaf Ridderspooren de Brandnetel lachte, dat zij schudde. Toen de soldaten nu al een heel eind weg waren en merkten dat de vijand hen niet vervolgde, vatte de Minister van Oorlog, die in hoogst eigen persoon ook tegenwoor dig was geweest bij den strijd, weer moed en verzocht den soldaten uit liefde tot hun Koningin toch nog eens tot den aanval over te gaan en waarlijk lukte het hem ook ze veel van fe. Dat is immers altijd zoo, met tweelingen V' „Hè, kom nou gezellig dicht bij mij zit ten, Al. Dat zal je zei ven ook veel goed doen." „O, ik ben alweer beter. Alleen voel ik af en toe nog zoo iets als een rilling langs mijn rug maar dat zal ook wel weer overgaan Behoedzaam spreidde Al nu een donzen dekbed over zijn zusje uit, liet de gordijnen zakken en ging naast haar zitten. Dora ademde verlicht op Zoo lang ze haar broer veilig naast zich wist, kon hij tenminste ook geen kwaad doen, want die korte samen spraak met Ben Pollard had haar veront rust!Maar het duurde niet lang, of Dora was in diepe rust. En terwijl ze daar zoo lag, met die mooie, lange, donkere wim pers over haar nu wel wat bleek gezichtje, was ze een alleraardigste, schoone slaap ster Tenminste Al trof dit ook en hij dacht bij zich zeiven ,,'s Is tóch wel een aardig ding, al is het dan ook een meisjeGe lukkig zal ze nu wel een paar uur achter een slapen en als ze dan ook al wakker wordt, zal ze tóch niet weer zoo'n bui krij gen dat gebeurt nooit twee keer achter een. Nou moet ik zien, dat ik geruischloos hier uit de kamer kom. Maar de deur kraakt geloof ik verschrikkelijk, zoodat ik het maar liever met het raam zal probee- ren." Al begon dus, met zijn schoenen weer uit te doen en toen sloop hij do kamer uit steeds zijn slapend zusje in het oog hou- anclermaal tot een poging te overreden. De Brandnetel zag ze rustig komen en bukte al weer wat voorover, op het punt oen halve compagnie daarmee te treffen, toen er plotseling een geweldige aardbe ving ontstond, die niet alleen den soldaten, maar ook den brandnetels een geweldigen schrik opjoeg. Graaf Ridderspoor wilde juist den aftocht blazen toen hij plotseling in een slecdoorn- boschje dook, en zijn soldaten volgden zijn,' voorbeeld. Op die manier hoopte hij veilig en wel in den schoot der aarde gebogen te zijn maar,' jawelhet beven en schokken kwam al na- d^r en daar zag men plotseling al iets héél eigenaardigs, een groot grauw dier, dat op zijn rug een allerliefst menschcnldnd, een klein meisje droeg. Dat dier was een ezel. Daar vatte de Graaf opeens een heel gewaagd besluit, hij verliet zijn soldaten, die niet op of néér durfden en sprong tegen den ezel op. Die hield stil en zijn berijdster steeg af. „Almachtige Vorstinne. Allerhoogste en schoonste menschenbloeme", sprak Graaf Ridderspoor haar aan. „I-a..., Ja", klonk het goedmoedig van don ezel. „Heer ezel wil een verbond met ons slui ten en met ons mee ten strijde trekken te gen de Brandnetels." Toen de ezel het woord „brandnetels" hoorde, was hij op eens uiterst in zijn schik en riep herhaaldelijk „Ja, ja, i-a, Ja, ja. Met genoegen zal ik van de partij zijnVooruit maar." En heer Ridderspoor kon zijn nieuwe bondgenoot nauwelijks bijhouden evenals het kleine menschenkind, terwijl de ezel op het brandnetelveld afging. De netels, die nog altijd in strijdvaar dige houding stonden, gereed tot den aan val, verbleekten, toen ze dezen geduchten vijand zagen, en wilden zich haastig terug trekken. Maar, helaas was het al te laat „I-a, Ja", riep de ezel.boog zich voor over eji slokte heel hot brandnetelkwartier Daar binnen. Na afloop van deze smulpartij verzekerde ons Grauwtje den heer Ridderspoor, dat hij hem nog nooit zoo graag een pleizdor ge daan had, en dat hij hem dus héél dankbaar zou zijn als hij nog zoo'n gelegenheid voor hem wist, om zoo'n lekkerbeetje te genie ten. Vol geestdrift hief graaf Ridderspoor toen een zegezang aan en de Ezel stemde moe in „I-a, i-a, Ja ja. Dat beloofde een algemeen vreugdefeest. De Koningin was onmiddellijk bereid den trouwen bondgenoot, zoowel de waardigheid van Minister van Oorlog op te dragen dend. Toch probeerde hij maar den gewo nen weg: door de deur en waarlijk hetf mocht hem gelukken, om veiliger weg te komen. Met schoenen en pet in de hand, ging hij er nu vandoor, tenminste, dat hoop te hij zoo en dat vertrouwde hij ookMaar, o jé. Daar kwam hij in de gang kleine Mab tegennatuurlijk met haar poppenDaar- was zij nu eenmaal onafscheidelijk van en waar je haar zag, daar zag je ook Suze en... ja, zooals die kinderen ook weer hoeten mochten! Toen zo Al de trap af hoorde ko men, keek ze heol verbaasd en verrast op. „Hé, ben jij daar O, dat treft heer lijk!" „Hoe nou, prul 2" vroeg Al, die nu juist niet zoo bepaald v or rukt was bij de ont moeting. „Jij moet mijn knecht wezen 1" comman deerde Mab, die nu eenmaal gewend was, dat ieder op haar wenken vloogWant hóe, verstandig het huishouden Penrose nu ook. genoomd mag worden, dat jongse lid der familie werd regelrecht bedorven en zelfs, moesten ze oppassen, anders zou het de ge-, schiedenis worden van„Toen onze Mop; een Mopje was", die jullie zeker allemaal! wel bekend is!" „Jij moet mijn poppen op en neer dep tuin gaan dragen, want ik kan ze toch nietj allemaal houden 't Is een heerlijk spel, dat zal je eens zien!" „Op een anderen weer don Mab", zei Al, goedig. Maar nu kan ik niet, want ik moet,' uitr laar de tegenwoordige niet zoo erg beviel als ook hom de ezelsorde eerste-klasse te tchenken. Er werden allerlei voorbereidende maat regelen tot hot feest getroffen en Graaf Ridderspoor werd belast met de invitaties Ie doen. Hij kwam dan ook na eenige dagen terug ®n bracht van heer Ezel de boodschap mee, *lat deze bedankte voor de eer om Minister van Oorlog te worden, raanr dat hij, zoo vel als zijn heel nakomelingschap, ten allen tijde bereid zou zijn, een lans te breken voor de Koninginne, d. w. z., dat hij altijd weer opnieuw brandnetels zou willen verdelgen, zooveel het er ook, maar waren, maar dat bij het ordeteeken onderdanig aanvaardde cn er zich zoo lang hij leefde, mee hoopte te tooien. De Koningin was diep getroffen en ieder •keer als de ezel haar slot voorbij reed, met de schoone menschenbloeme op- den rug, glimlachte zij allerminzaamst en wuifde hem en zijn berijdster met een zijden zak- 'doekje toe. Eerbiedig klonk het dan van den grauwen bondgenoot: „I-a, I-a, ja En hij hoopte nog menigmaal zijn diensten 'te mogen verleenen, tegen het balsturig brandnetelheer. „Wie durft erf' vroeg Karei met luider stem. Hij was moederziel alleen in de speelka mer en stond met zijn gezicht naar don muur; hij moeet dit tenminste doen, maar telkens keerde hij zijn hoofd om en Keek achter zich. Het raam stond wjjd open en de zon scheen zoo helder naar bannen, dat poesje, die in de vensterbank lag, met de oogen knipte. Zij lag niet genoeglijk te spinnen aooals gewoonlijk maar miauwde zachtjes. Eindelijk stond zij op, rekte zich uit, zoo lang aJs zij was en liep voorzichtig naar don hoop steesion, die eens het kasteel van Lize, zijn zusje, hadden voorgesteld. Fik, het hondje, was ook niet erg op zijn gemak. Hij zat vlak bij Karei en blafte nu on dan kont en heftig, telkens als Karei 0ei>: „Wie durft er?" Dan schopte Fik met zijn achterpootjes tegen de steenem. Jelui hebt zeker al lang begrepen, dat Ka^ rel heel ondeugend was geweest; juf had al dikwijls tegen hem gezegd „Nu is mijn geduld op Kar elIk zal aan inama zeggen, hoe ondeugend je bent. Eindelijk 9chopte de ondeugd Lire's kas teel in elkaar, zoodat de harde steenen te- „Maar je mag niet uit; je moet hier blij ven en voor knecht spelenWant er is nie mand anders hier in huis, dan Dora en die zie ik niet „.NeenDora mag je ook niet storei», kleintje! Dora is niet erg goed en ligt wat te bed I Maar waar is Poter, dan Die zal nog veel beter voor je knecht kunnen spe len daar ben ik zeker van!" „Wel neen, die is ook weg! Die is met den kleinen jongen van op den hoek gaan spelen. Je weet wel, dien met dat witte haar „Ik ken hem niet, Mabmaar het zal wel waar zijn", antwoordde Al, die nu eigenlijk erg teleurgesteld was, dat die kleine nicht nu weer een beletsel moest zijn, voor zijn onderneming, die anders zoo goed gelukt was „Nu, dag MabTot straks dan", riep Al haastig en wilde weggaan. Doch geen denken van. Mabje zou haar prooi niet zoo gauw loslaten. Ze liep hem tot aan den staldeur na en stond hem daar met verwijtende blikken aan te kijken. „Dacht je, dat je zoo maar weg mocht?.... Iemand moet mijn poppen dragen en nu er niemand anders is, moet jij dat wel zijn! Anders ga ik verschrikkelijk schreeuwen Ja: gillen als een mager varken! Dan zal Dora tenminste wel wakker worden. En die is véél, véél liever dan jij I" „Neen, Mab, dat mag je toch heusch niet doen", trachtte \1 aoo kalm mogelijk te overreden. „Je zoudt haar wakker maken gen Fiik aanvlogen, die huilend wegliep. Juf pakte toen Lize bij de hand en ging met haar de speelkamer uit; daarna kwam zij binnen, las Karei duchtig de les en zette hem in den hoek, Fik bleef jankend achter hem zitten. „Wie durft er?" vroeg Karei uitdagend. Moeder zat intusschen rustrig in de huis kamer te naaien, toen Juf met Lize binnen kwam. Lize's haar zat erg slordig en haar schortje was gekreukt. Haar oogen zagen rood van het huilen en zij verborg zich bijna heelemaal achter Jufs rokken, terwijl ó'ie vertelt aan moeder, hoe de kinderen sa men gekibbeld hadden. Lize vond, dat zij eigenlijk heel kinderachtig gedaan hadden en had er berouw over. Juf ging eindelijk de kamer uit en Lize ging op een laag stoel tje bij moeder zitten met de ark van Noaoh bij zich. Een poosje lang zat ze met haar hoofdje tusschen de handen en sprak of speelde niet. „Moeder," zei zij op eens. „Ja, Lize," antwoordde moeder op ern- stigen toon en legde haar naaiwerk neer. „Moeder. Karei heeft mijn toren in el kaar geschopt.". ,,Ja, kind." „Het was een hooge toren, moeder." Zeker kind." „Moeder, Karei wou, dat i.k een gevlekte hyena was en ik wou niet." „Kindlief," zoi moeder met een heel ge wone stem, „er wae ook volstrekt geen reden voor om een gevlekte hyena tc zijn, terwij] je oen toren bouwdet." „Neen, moeder," sprak Lize eenigszios aarzelend, maar misschien „Nu, misschien „Misschien zou Karei niet ondeugend zijn geweest, als ik een gevlekte hyena had wil len rijn." Lize barste in tranen uit en zei toen snik kend: „Hij vindt het zoo hooi prettig, als ik een gevlekte hyena ben Moedor nam Lize op haar soboot en zei vriendelijk „Je hebt gelijk, kindlief. Om te kibbelen zijn er altijd twee noodig. Die arme Ka rei „Arme Karei!" herhaalde Lize. Moeder, mag ik naar Karei toegaan en zeggen, dat ik na den eten een gevlekte hyena wqI rijn?" „Kindlief, hij moest in den hoek blijven staan, totdat Juf zegt, dat hij er uit mag komen." „O, mag ik eren gaan kijken, moeder?" Toen Juf een kwartiertje later in de speelkamer kwam, zag rij iets verwonder en dat zou haar erg kwaad doen. Dat zou je ook niet licht vergeven worden, Mabbe denk dat wol „En tóch zal ik het hoogste liedje uit schreeuwen, als jij niet mee in den tuin komt!" ging het verwende kindje door. Al zuchtte diep. „Hoe lang moet ik de popen dan blijven i dragen?" vroeg hij gelaten, net of hij toe- gaf- „O, een uurtje zoo wat, want ze moeten waarlijk eens lang op en neer wandelen. Ze hebben de lucht noodig, anders worden zij riek. Suze heeft zóó hard gewerkt, dat zo nu niet langer kan en Meg heeft haar beon gebroken en Pip is zóó ondeugend, dat ze de koorts heeft." Al wist waarlijk niet, wat hij doen zou. Hij wilde voor geon geld ter wereld, dat Dora wakker gemaakt, zou worden en aan den anderen kant had hij er toch ook weer 7.00 weinig lust in. Mab keek hem onderzoe kend van ter zijde aan. „Kom je nu eindelijk?" drong ze. „Och, jawelik geloof dat het haast niet anders kanKom dan mee en wijs me den weg. Nu moeten wij ter verontschuldiging van onze kleine vriendin Mab aanvoeren, dat alles ook haar gewone doen was. Ze zag niemand om zich heen, dien zij gewend was, nu zou het bijv. anders theetijd zijn ge- woest en het arme kleine ding was erg hon gerig, maar nergens zag ae iemand, tot wicn rij zich wen don kon in haar nood. Due lijks. De bouw steenen waren netjes opge ruimd!, poes zat op de vensterbank te spin nen, Fik lag rustig te slapen en in den hoek zaten de twe® kleintjes met hun gezichtjes naar den muur gekeerd. „Heb ik van mijn leven 1" riep Juf uit. „Wij mogen er uit, als u het goed vindt juf." „Dan mag je er uit komen, kinderen," zei juf, „ik geloof niet, dat je vooreerst zult kibbelen." Baas beven baas. Twee inwoners van Marseille, een stad, die als andere steden in het zuiden van Frankrijk den naam heeft dat haar inboor lingen verbazend lijden aan het zwak van alles te vergrooten en fantastische verhalen te doen, zaten in een koffiehuis tegen el kander op tc bluffen over de slimheid van Hun wederzijdsche honden. „De mijne", zei de eerste, „is dan al bui tengewoon verstandig. Hij brengt altijd mijn brieven naar de post. Gisteren liet hij er een vallen en bleef staan kwispelstaarten. Daar ik vormoedde dat hier oen reden voor was, raapte ik den brief op, woog hem na en hij was onvoldoende gefrankeerd." „Ja, Hat kan best waar zijn", antwoordde de ander," maar mijn hond heeft nog veel at-outer stukje uitgehaald. Hij brengt ook altijd mijn brieven naar de post. Maar giste ren liet hij er een vallen en wilde dien niet meer oprapen. En weet u waarom!" „Neen". „Ik bad er een verkeerden straatnaam op gezet." Een nieuw middel!! Te Philadelphia is er een zekere mijnheer Franc Mac Glynn, die meent te hebben uit gevonden, dat het steken dor bijen een uit stekend middel is tegen rheumatiek. Daar voor heeft hij zijn rug blootgesteld aa,n dc buitende aanvallen van een honderdtal bijen. Deze proef had plaats in d'e ijmkerij van W. Seiser te Jenlringtown, in tegenwoordigheid van een goede 2000 personen, die daar de bijenteelt eens kwamen bezien en bestudee- ren De heer Glynn moet tot deze ontdekking gekomen zijn een paar jaar geleden, toen bij ook weer zoo zeer leed aan zijn kwaal en toevallig door een bij gestoken werd, waarna hij binnen een paar dagen veel min der rhoumatiek had. Het is tenminste wel een „bijtend" mid del. maar rheumatiek is een „stekende" pijn! was zij nu allerminst van rins haar neef) cn eenigen toeverlaat in dit geval, te laten schieten Zoo liep het tweetal dus den tuin in, Al twee poppen dragend met de groote ver-, achting op zijn gelaat en in heel zijn hou ding, als iemand daar ooit gerion had. „Gauwer loopen", commandeerde me vrouw Mab. „Maar zeg, hoor oens even", begon Al, die nu opeens een ingeving kreeg. „Je pop pen zouden zeker toch ook wel graag wat to eten krijgen?" „Ja, natuurlijk! Ze hebben vreeselijken. honger „Nou, dat dacht ik ook al en daarom zal ik dan even voor dc thee gaan zorgen!" „Och, dat kan je toch niet. Daar ben je veel te dom voorDat kan Dora alleen maar en die is uit!" „Jawelmaar we hoeven toch niet zoo te verhongeren Er zijn hier hoopen winkels in de buurt en daar kan ik toch wel wat suikertjes gaan koopen „Hè ja, suikertjes!En heel Mabs ge zichtje klaarde nu op. „Nou, houd jij dan dc popen vast, dan zal ik intusschen chocolaadjcs gaan koopen voor ons allemaal." Dit aanbod was nu toch te verleidelijk, om van de hand gewezen te worden cn zoo werd Al, tot zijn onuitsprekelijke vreugde dus al het volgend oogenblik ontslagen van zijn kindermeidschap en was hij in eon wip het hek uit. (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1913 | | pagina 12