FEUILLETON.
In de „Koode Keuken".
Balius boetetocht.
freosdc hij Aleppo Diet ongedeerd te be
reiken, dus ook de schat niet te kunnen
opgraven.
Ka ecnigo dagreizen bereikte de kara
vaan de vlakte dicht bij Aleppo. In de ver
te waren de spitse punten der tempels al
zichtbaar en do witte huizen en prachtige
tuinon.
De reizigers waren blijde eindelijk een
stad te borcikom ra zoolang in de woestijn
rondgezworven te hebben.
Bij de poorten van de stud nam Hamed
afscheid van de karavaan on begaf zich naar
pen herberg om daar den nacht door te
brengen. Den volgenden morgen vóór zons
opgang bestoeg hij weer zijn kameel en
keerde gedeeltelijk den weg terug, dien hij
den vorigen dag had afgelegd.
Hij reisde den heelen dag en kwam
>s avonds bij een waterput aan, zooals ook
in den brief stoud. Vandaar uit ging hij in
rechten hoek dwars over den hoofdweg, tot
dat de hitte hem dwong rust te houden.
Na oenigo uren geslapen te hebben, ver
volgde hij zijn tocht, tot hij bij het tweede
punt aankwam. Elk oogenblik werd Hamed
zenuwachtig cn toen hij bij den tweeden
waterput aankwam kende zijn vreugde geen
grenzen. Als alles precies was, zooals het
in den brief stond, dan zou hij nu den schat
vinden.
Een groote steen bedekte de opening van
den put en door een groote krachtsinspan
ning gelukte hec hem den steen er zoover
a£ te wentelen, dat hij kon zien dat de put
voor drie kwart met steenen en zand was
gevuld. Toen dat gedaan was, begon hij den
inhoud er uit te scheppen. Het was een
zeer moeilijk werk cn alleen dc gedachte
aan een schat gaf hem kracht door te gaan.
(Telkens moest hij even uitrusten en eerst
tegen den avond was de put zoo goed als
leeg. Nog was er van een schat geen spoor
te ontdekken en hij begon al te wenschen
in Damascus gebleven te zijn, toen hij met
zijn schop op iets hards stootte en een
^ogenblik later haalde hij eon schapevacht
te voorschijn, waarin een prachtige gouden
pchotel verpakt was. Hamed kon nauwelijks
zijn oogen gelooven hoewel hij al uren ge
graven had en elk oogenblik iets verwacht
te. Voor het eerst sedert hij Damascus ver
laten had, overviel hem een gevoel van
•jtngst, hij was bang zoo alleen te zijn te
midden der groote eenzaamheid en was ook
bevreesd voor den schat, die aan zijn voeten
lag. Dit gevoel verliet he#n echter gauw
Üoor do opwinding van het oogenblik.
Hij werkte hard met zijn schop en telkens
kwamen er meer dingen van waarde te
voorschijn, zooals: schotels, zakken met
$eld, juweelen en paarlen.
Hij dacht er al over na, hoe hij al die kost-
r—1
8)
„Waar ben je toch geweest, jongen?"
vroeg mevrouw Penrose nog eens, toen ze
Albert's natte broek ontdekte, die bij
maar ergens in een hoek van het vertrek
bad neergegooid. Ik geloof, dat je iets
voor mij verborgen houdt, vent, en dat
vind ik niet erg prettig I Ben jo op het
strand geweest?"
„Ja; zóó is het Tante. Ik heb daar mijn
kousen uit gedaan .en plaste een beetje
door het nat, maar toen is.er opeens zoo'n
groote golf gekomen en die ia totaal over
mij hoen gespoeld
Al weer een leugenAl was er niet op
vooruit gegaan, sinds zijn verblijf alhier
„O, nu wordt alles mij althans duide
lijk," zei Tante, met een zucht van verlich
ting. „Waarom heb je dit maar niet ineens
aan tafel gezegi'i En herinner je je ook
niet meer, dat Oom je dit eigenlijk ten
strengste verboden had?"
„Neen, dat heb ik vergeten!'" zei Al, nu
vuurrood.
„Nu ab oom dit verbod soms niet ge
ragd mocht hebben, dan meende bij het
toch va.s-t en zeker, want het is zèèr, zècr
cev'.arlijk aan de kust! Die grooU golven
kondon jc meegesleept hebbcu co dan was
je opherroepoli;k verdronken. Het strand
baarheden zou vervoeren, zonder in het oog
te loopen.
Zijn verwachtingen waren groot geweest,
maar de werkelijkheid overtrof ze nog ver
re. Hij wist eigenlijk niet, wat hij met dat
alles zou aanvangen. Hij had echter wel
eens grootcr moeilijkheden overwonnen,
zoodat hij zich niet op het laatste oogenblik
uit het veld liet slaan. In een paar uur had
hij den kameel zóó opgeladen, dat niemand
kon vermoeden, dat hij zulke kostbaarheden
op den rug droeg.
Hamed was verlangend naar huis terug te
koeren, hij reed dus voort in de richting
van Damascus .en hoopte binnen eenige
uren den karavaanweg terug te vinden.
Alles ging naar wensch, toen Hamed
dicht bij den grooten weg heel in de verte
een troepje kameelen met mannen op den
rug ontdekte. Het troepje kwam hoe lan
ger hoe dichterbij en de schrijver vroeg zich
angstig af „Zijn het vrienden of vijanden?"
Hij had echter een voorgevoel, dat de ont
moeting juist niet aangenaam zou zijn. Ont
snappen was onmogelijk, hij moest op zijn
tegenwoordigheid van geest rekenen, om de
roovers van zich af te houden. Een oogen
blik later kwam de hoofdman op hem toe
gereden en dreigde hem te doorsteken, als
hij niet stil hield.
„Wat?" riep Hamed verontwaardigd uit,
„zoudt gij mij, die op weg is naar de hei
lige stad Mekka willen ophouden en zelfs
geen vriendelijken groet toebrengen?"
„Vriend, het is een lange weg van hier
naar Mekka", zei do rooverhoofdman, „en
het is beter onderweg wat uit te rusten. En
laten wij een gedeelte van de lading over
nemen, anders zoudt u niet vlug genoeg
voortkomen."
„De lading is niet zwaar, want pelgrims
hebben geen aardsche dingen van noode",
zei Hamed rustig.
Terwijl hij dit zeide, bemerkte hij een
heel klein scheurtje in een der zakken,
maar de Arabier had hot ook gezien, cn te
vens, dat er in die zakken iets heel bijzon
ders zat.
Hij stak er met zijn speer door.
„Werkelijk, vriend, gij gaat goed voor
zien naar de geboorteplaat^ van den pro
feet. Gij zult wel zoo vriendelijk zijn ons
iets van al dat moois te toonen, dan kun
nen .wij ons over uw eerbied jegens Moha-
med verheugen."
Hamed beweerde, dat hij een arm man
was, maar dit hielp hem niets.
Toen hij dat merkte, veranderde hij van,
toon en smeekte Allah en zijn profeet de.
roovers te straffen.
Dezen deden, of zij het niet hoorden,
gooiden Hamed op den grond en maakten
zich meester van de schatten, die de schrij-
helt erg; misschien heb je dat wel opge
merkt?"
„Jawel, tante zei Al. „Het spijt mij
erg."
„Nu, als je er maar spijt van voelt, dan
is de zaak al in orde en zal ik er maar
niets meer van zeggen. Ik zal zorgen, dat
je nu zoo gauw mogelijk een warme kruik
aan je voeten krijgt, dan zal meteen,
dat warme gevoel aan je hoofd wat zak
ken. Je moet tusschen de dekens liggen,
Al; hèèl goed toegestopt. Dan zal Je je
vanzelf wel weer beter gaan voelen!"
Tante ging nu even weg, om het ver
langde te halen en toen zij terugkwam
liet ze Al wat warms drinken, dekte hem
lekkertjes toe en zei hem, toen, dat hij
moest trachten te slapen, dan zou hij wel
weer gauw beter zijn waarop ze zelf, naar
beneden, naar de meisjes ging.
„Nu ben ik er achter, wat Al mankeert,"
zei Tante dadelijk geruststellend tot Door-
tje, die zoo'n erg bedrukt gezichtje zette!
„Hij zal wel weer heel gauw beter zijn,,
maar hij is op het strand geweest en heeft
daar zoo'n groDte golf over zich heen ge
had. Het is alles nog uitstekend afgeloo-
pen dat had wel eens anders kunnen zijn,
want het is er verbazend gevaarlijk aan
het strand. Dolly, lieverd, als jij nu thuis
wilt blijven en dus bereid kunt zijn, als je
ncof wat noodig heeft, dan ga ik met Dora
een ritje make
„Ja, moeder, met pleizier
„Jc hoeft niet bij hem op de kamer te
gaan, want ik hoop maar. dat. hij slaapt.
ver ook op oneerlijke wijze verkregen ha&
Zou dit nu het einde zijn van al zijn moeite'
en zijn overleggingen?
Hij greep een der speren en wierp die
naar den aanvoerder, die met een behendi-
gen sprong het gevaar ontkwam.
In een oogwenk bonden de drie andere
roovers hem vast, terwijl het opperhoofd
zijn zakken doorzocht, in de hoop er nog
meer schatten te vinden.
Hij vond echter niets anders dan den
brief, die dat alles had veroorzaakt, hij
slaakte een kreet van verwondering en zei
„Gij zijt dus Hamed de schrijver. Toen
ik dezen brief in het zand der woestijn
vond, was ik van plan, als er iets bijzonders
in stond, u ook in de voordeelen te doen
deelen. Gij zijt een bedrieger en dit is een
goede bclooning voor het bedrog. Het is
nog goed, dat gij mij ontmoet hebt, anders
zou het bovendien nog uw leven gekost heb
ben."
De rooverhoofdman sprong te paard en
reed met zijn volgelingen verder. Slechts
éénmaal keek hij om terwijl hij de vuist
balde en hem allorlei verwenschingen ach
terna riep.
Daarop ging Hamed terug naar Damas
cus en kwam daar aan, zonder dat iemand
wist, waarom hij dagen afwezig was ge
weest. "Voortaan paste hij er wel op den in
houd van brieven eerlijk aan zijn >.iant>n
voor te lezen. Hij had tot zijn schade, rn
schande ondervonden, dat de bedrieger ge
woonlijk bedrogen uitkomt.
Weer zal ik jullie iets van koning Arthui
$n zrijn ridders verhalen.
Op zekeren dag zat de koning met zijn
getrouwen aan tafel, toen een schoone
dame binnentrad, die een prachtig fluwee-
Igji kleed droeg mes bont afgezet, tar.viji
een lang zwaard aan haar zijde hing.
„Zeg mij, schoone dame", vroeg Je ko
ning, „waarom gij een zwaard draagt."
„Ik draag het niet voor mijn genoegen",
was het antwoord, „maar ik kan het niet
kwijt worden, tenzij de juiste man het mij
afneemt. Die man moet goed en edel zijn,
in het verleden goede daden verricht heb
ben en in de toekomst nog goede daden ver
richten."
„Wij zullen zien", sprak de koning, „of
gij dat zwaard niet kunt kwijtraken. Ik zal
het eerst probeeren en dan mijn ridders."
Arthur greep naar het zwaard en trok er
aan.
„Gij behoeft er niet zoo hard aan te trek
ken", zei de dame. „De man, die het mij
Maar ik heb een bel bij hem gezet en als
hij wat noodig heeft, zal j'e hem dus hoo-
ren. Als hij weer wat bekoeld ia en hij
vraagt om iets, geef hem dan wat thee met
een beschuitje. Maar ik geloof, dat hij.
koortsig is en verder zullen we dus maar
vader's consignes afwachten."
„Ik begrijp me niet, dat vader zoolang
uitblijft," zei Dolly.
„Je weet toch wel, meisje, hoe vader
vanochtend nog zei, dat hij niet voor het
eten thuis zou zijn
„Ja, maar toen zei hij nog niets van
Paul. Maar die is nu ook al uren lang
weg, dus dan is het toch wel iets bijzon
ders
„Vader stelt zeker een grondig onder
zoek in naar de stutten. Neen, ik zou me
voorloopig nog maar niet ongerust ma-,
ken, Dol. Maar ik zal je eens zeggen, wat
ik ga doenDora en ik zullen recht-,
streeks naar de Oosterschacht gaan en dan'
zal ik je een boodschap terugzenden. Als
alles nu goed gaat, zal ik Dora de streek
.hier eens laten zien, maar als ik er niet
j gerust op ben, zend ik Dora vast terug.
Nu, lieveling, niet zoo'n bedrukt gezicht
je 1" Mevrouw Penrose drukte een kus op
Dolly's voorhoofd en het meisje ging weer
verder aan haar huishoudelijke bezigheden.
Maar zij had tranen in de oogen en zag
er ajs een echt beeld van wanhoop uit.
„Arme Dolly 1" was dl wat Dora baar
voor troost kon toespreken.
„O, dat is niks!' weerde Dol haar zacht
af. „Let maar liever niet op mij, wint he'