Q©poedleB"gi Siaar. k ■want hij was bang, dat vriend Yos hem nog allerlei verwijten i»u doen. Vlug kroop hij in bed, trok q'o dekens hoog over zijn ooren en zei geen woord meer. DE ZUSJES. Zij waren van gelijke grootte, En scheelden maar een enkel jaar; Zij hadden beiden bruine oogen, Een frissohe kleur en donker haar. Wie haar te zamen zag voorbij gaan, ei dikwijls: ,,'t is een aardig span;"- Maar wie de zusjes beter kende, Dacht hier wellicht het rijne van. Want in haar omgang met elkander, Werd zeker niet uit aardigheid Wel menig knorrig woord gesproken, En menig booze traan geschreid. De hoofdjes waren vlug en schrander; Op school ging alles even goed; Maar anders was het met de lessen, Die 't huisgezin ons leeren moet. De groote les van liefde en zachtheid; Yan 't buigen van den eigen zin, Vond beiden niet slechts achterblijvers -* Zij waren zelfs niet aan 't begin. Cateau was twaalf, Alette dertien; Toch kibbelden zij met elkaar Nog even dikwijls, even driftig, Als op haar vijfde en zesde jaar. Op zekeren avond1, toen haar vader Den twist wat al te heftig vond, Gebeurde 't dat hij bedde meisjes. Tot straf terstond naar boven zond. De strijd was hierdoor wel ten einde, De stemming echter niet verzacht; Geen kus of handdruk werd gewisseld, Ach, zelfs geen vriendlijk „goeden nacht Aan d' anderen morgen voelde Alette Zich veel te ziek om op te staan; De dokter kwam en sprak van roodvonk Cateau moest uit Jogeeren ga-ro. Daar volgde 'n week van angst en spanning Toen nam de ziekte een slechten keer, En kwam de dood zijn offer vragen: Nooit zag Cateau haar zusje' weër. Nooit was haai' schuld weer goed te mak cn Na jaren zelfs op d' ouclen dag Eon de oude wond soms pijnlijk bloeden, Als rij twee zusjes kibb'len zag. Margaretha. Op zekeren dag heerschte er in een der groote huizen van de stad een buitengewo ne drukte. Het was Juni en prachtig zomer weer; de bedienden waren druic bezig de gangen en kamers met bloemen en plar.ten te versieren. Er zou namelijk een bal plaats hebben ter eere van de oudste dochter, die pas van de kostschool was thuis gekomen. Boven aan de trap stonden twee kleine meisjes over de leuning te hangen. Het wa ren Marietje, Lize's zaïsje van tien jaar en Willy, haar nichtje, dat een jaar ouder was. De kinderen waren altijd samen, zijn woon den op hetzelfde plein en hadden dezelfde gouvernante. Mevrouw O vering, Marie tje's moeder, had Willy gevraagd dien dag bij haar dochtertje te komen spelen; zij vond dat beter, want anders liep het kleine meisjee iedereen in den weg. Maar de kinderen waren door de drukte in huis niet in een stemming om de gewone spelletjes te doen. Lize had aan moeder gevraagd, of de kinderen bij het be gin van het bal even beneden mochten ko men en dat vooruitzicht maakte haar zoo opgewonden, dat zij rust noch duur hadden. Haar jurkjes lagen al gereed in de slaap kamer en waren precies vervaardigd zooals gewoonlijk, 't Waren beeldige jurkjes van zachtgeel mousseline riet wit-zijden lint en rij hadden voor die gelegenheid ieder een nieuwen waaier gekregen. Eindelijk verveelde het de kinderen over de leuning te hangen en zij gingen weer eens naar de jurken kijken. „Zijn ze niet mooi?" vroeg Marietje. „Ik verlang er zoo naar het mijne aan te trek ken. „Tante zoo noemde Willy mevrouw Overing heeft gc_~gd, dat wij er niet mochten aankomen." Mevrouw, di*e de kleine ondeugden kende, had 's morgens gezegd: ,,Nu moet jelui mij beloven, dat je van middag aardig zult zijn en geen dwaasheden zult uithalen. Je moogt niet aan de' jurken komen. Uit dankbaarheid, dat je een vrij dagje hebt, moet je gehoorzaam zijn, be looft mij dat!" Zij beloofden het, gaven mevrouw een kus en renden naar boven. Nu stonden zij dus met hun handjes on den rug naar de jurken té kijken. „Wij zijn heelemaal in het wit, W'lly, leuk hé?" „Hoe jammer, dat ons haar niet wit is," zei Willy, nadenkend', „dan zou dat nog aardiger zijn." „Dat zou het ook," zei Marietje en keek in den spiegel naar haar eigen donker haar en het blonde van Willy. „Ik wou dat ons haar zoo wit was als dat van die oude dame aie onlangs bij moeder was. Of eigenlijk, zij was nog heelemaal niet oud, maar had toch wit haar. „O, ik weet al, wie je bedoelt," hernam Willy. „Ik hoop, dat ik ook gauw wit haar krijg, maar dat helpt ons voor vanavond toc-h niet." Beiden zwegen een poosje. Plotseling sprong Marietje met een vreugdekreet op. „Ik weet iets prachtigs, zeg!" „Wat dan?" vroeg Wiilly nieuwsgierig. „Je weet wel, dat ik cp mijn verjaardag zoo'n klein toiletdoosje voor mijn pop kreeg? Ja." „Nu, daar is ook 'n poederdoosje in. Als wij dat nog kunnen vinden, dan zullen wij ons haar poederen. „Dat is een goed ideejuichte Willy. Maar toen zei zij aarzelend „Zou je denken, dat tante dit goed zou vinden?" „Natuurlijk, waarom niet? Wees toch niet zoo bang Willy. Je weet wel, dat moeder die dame me.t dat witte haar zoo lief vond.", „Zouden wij het haar eerst niet vragen?" vroeg de voorzichtige Willy. „Och loop heen!" zei Marietje niet heel beleefd. „Als jij niet durft, cloe ik het al leen." „Zeg, ik ben volstrekt niet bang", zed Willy verontwaardigd. „Laten wij het doosje gaan opzoeken." Zij liepen ïiaar de speelkamer en vonden het doosje spoedig. „Wat zal moeder het aardig vinden, als alles zoo goed bij elkaar komt!V riep Ma rietje uit. „Ik heb haar dikwijls hcoren zeggen, dat zij zooveel kleuren aan eenzelf den persoon niets mooi vond 1" Zij gingen dadelijk aan het werk en beiden waren zeer verdiept in den arbeid. Na een paar minuten bekeken zij zichzelf en elkaar in den spiegel. Haar haar krulde erg, zoo- dat 't poeder er goed inbleef hangen. Het donkere haar van Marietje zag er het aar digst uit, maar Willy moest het hare nog eens goed bestrooien. Het poeder was echter op, doch 't grootste doel was bepoederd, toen een plotselinge kreet hen opschrikte. „Lieve Hemel, kinderen, wat doe jelui?" Mevrouw Overing en Lize stonden in de deuropening met verschrikte gezichten. „O, moeder," riep Marietje uit, „vindt u het niet goed staan? Wij wilden zoo graag heelemaal licht er uitzien." ,,Het is erg leelijk kinderen, en ik bon erg boos er om. Je hebt. mij zoo belooft niet on deugend te zijn. Het lijkt er niet veel naar. Je kunt vanavond niet zoo beneden komen, want dat poeder gaat er niet zoo gauw uit." De twee gezichtjes betrokken. „O, moeder het spijt mij zoo, dat u ei boos om bent. Laat ons toch maar beneden op het bal komen. Wij zullen eikaars haar wasschen. Ik ben op den inval gekomen, maar Willy zei wel, dat u het misschien niet goed zoudt vinden. Maar ik dacht, dat u het juist mooi zoudt vinden, als onze haren en onze kleeding in één tint waren. Lize fluisterde haar moeder iets in het oor en de beide dames hadden moeite niet te lachen, toen rij die twee jonge gezichtjes met dat witte haar zagen. „Lize vraagt mij," zei mevrouw Overing, „je beiden niet te straffen op den dag van haar eerste bal. Ik geloof, dat je dit meer uit onbedachtzaamheid dan uit ondeugend heid gedaan hebt. Wij zullen juf hier roe pen en afwachten, wat die zegt. Als zij zegt dat liet poeder er gauw uit kan geborsteld worden, mag jullie, misschien toch van avond' nog even meedansen. Ik kwam je juist halen om naar de bloemversiermgen te kijken, maar ik vind, dat jullie toch wel wat straf verdient. Je blijft dus boven en zoo meteen komt juf." Twee bedrukte gezichtjes klaarden op en twee paar armen werde om moeders hals geslagen. Een poosje later kwam juf boven en zette niet zoo'n heel vriendelijk gezicht. Zij pro beerde het haar schoon te borstelen, maar dat ging niet. „Ik zal het haar moeten wasschen," zei zij, „er zit niets anders op." Heel prettig was het niet, want- zij móes ten haar hoofdjes heel stil houden, tot haar halzen er pijn van deden. Juf wreef harder dan gewoonlijk en gaf er niets om, of er een paar druppels langs haar oogen en ooren liepen. Zij was een beetje uit haar humeur en dat was geen wonder, want er was dien middag nog meer te doen, dat het heusch geen pretje was er nog een extra-werk bij te krijgen. Juf ging weg, toen het haar bij na di'cog was en de beide kinderen dachten er met spijt aan, hoe zij het prettige thee uurtje moesten missen. „Ik wou, dat ik je raad' had opgevolgd, Willy," zei Marietje treurig. „Nu is het te laat, maar wij zullen fcooiets nooit weer doen." Lize kwam een uurtje later eens naar de kinderen kijken en had zoo'n medelijden met de bannelingen, dat zij ze mee naa; haar eigen kamertje nam en ze op V ee en gebak jes onthaalde. Zij liet haar ook haar mcoie, wit satijnen japon zien en de prachtige ie-, lies, die zij pas gekregen had. De kinderen werden weer opgewekter en toen juf haar kwam halen, om zé te kleeden, waren zij haar verdriet vergeten. Misschien genoten rij nog meer van den avond, omdat zij dien middag niet meer gehoopt hadden mee te mogen doen. Zij dansten druk mee en aten ijs, totdat juf haar kwam halen. Als lammetjes gingen1 zij mee dien keer, zonder, zooals gewoonlijk te, vragen „nog één minuut te mogen blijven."' Aan de deur van de balzaal stond T'-i ze t met haar danseur. Toen zij haar goeden, nacht gewenscht hadden, gaven zij ook den heer een hand, aie ondeugend :ei:, „Je ziet er aardig uit; 't is alleen jammer, dat de kleur van je haar niet bij de kleur van je jurken komt." Willy en Marietje kregen een kleur als vuur en zeiden als uit één mond: „He, Lize, waarom heb je dat verteld?" En weg vluchtten zij naar boven. Maar jouw snor is lang genoeg Een hooggeplaatst ambtenaar, die dikwijls diners moest geven, zag bij één dier gele-, genheden plotseling zijn zesjarig zoontje naast zich. „Neen, vent dat gaat niet. Jouw snor is nog niet lang genoeg, om met ons aan tafel te zitten." Een oogenblik later zat Wim eveneens' aan een gedekt tafeltje, want moeder had meelij gehad met haar kleinen jongen. Net kwam de kat heel vriendelijk spin nend naast Wimpje zitten. „Neen Poesje, ga jij maar gerust naar Papa", antwoordde de kleine guit. „Jouw snor is lang genoeg hoor, dat verzeke ik je."

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1913 | | pagina 14