VOOR DEJEUGD
ÊIDSCH DAGBLAD
No. 16305,
Woensdag* 23 Juli.
Anno 1913,
1 1 6 a a 1fl jt<I Ii
Mini's Stigivertje.
DOKTER KITTY.
+1+
"T-—.»«* fj
Piet zat op een stoep bij de markt zijn
zakken uit te" halen en Wim zat oen tree
hooger te kijken wat er te voorschijn kwam.
Je kon nooit weten, of er niet iets begeer
lijks in was. Er lag al een heele verzame
ling naast Wim, als een mooi stuk touw,
een paar knikkers, een stuk appel en nog
kwam er geen einde aan. Daar rolde een
'geldstukje de sto^p af. Wim vloog het ach
terna cn bracht liet zegevierend terug.
„Dat is een stuiver, Piet
„Ja, dat weet ik, maar het is valsch."
,,Och kom, het ziet er zoo mooi uit", zei
Wim en wreef het stuivertje, tot het blonk.
,,Dat is zoo, maar het is toch heusch
■valsch. Jij mag het hebben, ik heb er toch
niets aan."
Wim stopte het haastig in zijn zak uit
pngst, dat Piet zich eens bedenken mocht
on holde er mee weg, om het aan zijn zusje
te laten zien. Na rijp beraad besloten zij
ér brokken voor te koopen. Zoo gezegd, zoo
gedaan. Zij wandelden er mee naar den
kruidenier op den hoek.
„Mag ik voor een stuiver brokken V*
vroeg Wim.
„Waar"is je geld?"
Het kereltje legde het blinkende stuiver
tje op de toonbank, maar de kruidenier zei
uorsch
„Maak, dat je wegkomt met dat geld. Eu
pas op, als je weer zulke streken uithaalt
„Wij gaan daar nooit moer koopen", zei
Wim verontwaardigd. „Verbeeld je, zoo'n
blinkend stuivertje niet te willen hebben.
Wij gaan drop koopen bij oude Mie."
„Loop heen", zei oude Mie, „ik heb toch
al werk mijn brood te verdienen en dan
nog valsch geld voor mijn waar te krijgen."
„Nu geloof ik toch, dat Piet gelijk nad",
£ei Wim treurig, „het is niets waard. Och,
dan zou hij het ook niet hebben weggege
ven."
Achter aan de markt stond een armoedig
kraampje, waarbij .doove Anna, het appel-
vrouwtje zat. Zij was een vriendelijk oudje
en had Wim dikwijls een aangestoken appel
of een sinaasappel met een plekje er aan
gegeven.
Wim keek aandachtig naar haar en zei
eindelijk tot zichzelf
„Anna heeft geen steenen toonbank om
het geld op te laten rammelen en zij ziet
ook zoo erg goed niet meer. Wij zullen naar
haar toegaan en zien, dat wij er een paar
appels voor krijgen."
Marietje sprong op van vreugde bij het
.vooruitzicht in een lekkeren appel te bij-
.ten. Wim liep echter heel langzaam er»
draaide het stuivertje om en om, alsof hij
ernstig over iets nadacht.
„Och, voor die winkels kon het mij niet
■schelen", mompelde hij, „maar bij haar doe
ik het niet graag."
„Kom, Wim, ga gauw mee, dan kiezen
wij een paar mooie appels uit", zei Ma-
rietje haastig en trok haar broertje voort.
„Och, ik vind het akelig haar dat stui-
'vortje te geven", zei Wim hardop.
„Zij zal er wel blij mee zijn", sprak zijn
zusje, die niet goed begreep, wat het wilde
zeggen: het stuivertje is valsch.
Wim vond ook, dat de hoopjes appels er
erg verleidelijk uitzagen. Die waren toch
nog lekkerder dan brokken en drop en zij
hadden er in geen weken 'een geproefd.'
Marietje trok en trok maar en eindelijk
stonden de kinderen zoo dicht bij het
kraampje, dat oude Anna hem vroeg, wat
zij hebben wilden.
„Wim heeft een stuiver gekregen om ap
pels te koopen en nu wil hij niet", legde
zijn zusje uit.
„Dan is liij-hier juist aan het goede kan
toor", zei Anna vriendelijk. Zij greep een
mooien, rooden appel en hield dien den
kinderen uitdagend voor. „En dan krijg je
ieder nog een kleintje op den koop toe,
hoor. Dat zou je bij een ander niet voor
een stuiver krijgen, kinderen."
Dat wist, Wim ook wel, want voor zoo'n
grooten appel vroeg lange Jan vier cent.
Marietje koek verlangend naar de vruch-
tep. Zij waren nu al in twee winkels ge-
Veest en daar waren de menschen zoo on
vriendelijk tegen hen geweest en hier bood
doove Anna zoo iets moois aan en nu wilde
Wim niet! Zij begreep er niets van.
„Het is heusch een mooie appel, heele-
maal niet aangestoken. Kijk maar eens!"
Het was een mooie appelhij wist zeker,
dat hij nooit zoo'n buitenkansje zou heb
ben. Wim gaf de oude vrouw het stuivertje,
dat zij, zonder er naar te kijken, in haar
zak liet glijden en het tweetal ging weg met
de appels: een grooten en twee kleintjes.
Het wras gek, en Wim kon het zelf ook
niet begrijpen, waarom het zoo was, lac
hij kon er niet toekomen in den appel i Dij-
ten. Marietje at met een vroolijk gezichtje
de twee kleintjes op en was daarmee heel
gauw klaar. Maar Wim keek met een treu
rig gezicht naar den zijne en had het ge
voel, alsof hem iets slechts zou overkomen,
nu hij die arme, doove Anna zoo bedrogen
had.
Zij stonden nog een heelen tijd op de
stoep, waar Wim het stuivertje opgepakt
had. Er gingen menschen heen en weer,
waarvan er sommigen met verwonaer'ng
naar keken, waarom die jongen niet in ziju
appel beet.
„Jij krijgt toch niets van rnijn appel
zei Wim tegen zijn zusje, „of misschien een
hoel klein stukje vanavond. Ik wou, dat
Piet zijn stuiver bij zich gehouden had, dan
zou ik doove Anna niet bedrogen hebben.
„Daar komt iemand met een fiets deze-
stoep oprijden!" riep Wim uit en sprong
op, om te zien, hoe dat waagstuk zou af-
loopen. Maar de man deed het niet. iiij
sprong van de fiets en nam deze onder deo
arm. Toen hij bij de deur was aangekomen
en schelde, keek hij onrustig om zich heen
Hij wilde, zoo het schijnt, clc fiets niet mee
naar binnen halen en wrist niet, hoe er mee
te handelen.
Wim stond in een oogenblik naast hem
en vroeg
„Zal ik uw fiets bewaren, mijnheer?'
„Zal je er geen streken mee uithalen?"
vroeg do man wantrouwend.
„Neen, mijnheer, dat beloof ik u."
De man ging naar binnen en Wim hield
met een ernstig gezichtje de wacht bij de
fiets. Vóór hij alle spaken van het wiel ge
teld had, was de eigenaar al terug.
„Goed zoo, hier heb je een stuiver voor
de moeite."
Wim pakte hem op en liet hem op de
marmeren stoep vallen.
„Waarom doe je dat?" vroeg de man.
„De stuiver is echt."
„De laatste, dien ik kreeg, was valsch
zei Wim. „Je loopt er zoo gauw in."
De man lachte over dat wijze antwoord
en verdween spoedig uit het gezicht. Wim
stond in een oogwenk naast zijn zusje ec
vroeg haar
„Weet je, wat wij met dezen stuiver gaan
doen, Marietje?"
„Brokken koopen?" zei Marietje vroo
lijk.
„Brokken 1" antwoordde Wim verachte
lijk. „Neen, wij gaan den stuiver dadelijk
aan doove Anna brengen en dan kunnen
wij den grooten appel opeten."
„En je zei daar straks, dat wij dien pas
vanavond zouden opeten!" zei Marietje,
verbaasd over dien plotselingen omkeer.
„Wij zullen niet daarmee tot vanavond
wachten. Kom, ga gauw mee!"
„Goede Hemel!" riep het appelvrouwtje
ui»-. „Heb je daar weer een stuiver! Wou
je nog een paar appels hebben?"
„Neen, ik wilde dezen stuiver ruilen voot
dien, dien ik je daar straks gegeven neb
die was niet echt."
„Hoe kan ik jouw stuiver onder al die
anderen vinden? Ik heb er al zooveel ir»
mijn zak!"
„O, ik zal hem wel gauw vinden. Hij ziel»
er heel wat njooier uit dan de anderen.''
Wim had hem dadelijk te pakken uit het
handjevol, dat zij uit haar zak greep.
Dicht bij het kraampje was een rooster
en Wim wierp er het valsche geldstukje
met.een vastberaden gezichtje in.
„Daar", zei hij met een zucht van
lichting, „dat is Piets stuivertje, dat daar
ligt. Nu gaan wij den appel opeten, zoo'
gauw als wij kunnen Marietje!"
En beurt, om beurt in de sappige vrucht
bijtend liep het tweetal met opgewekte ge
ziebtjes voort.
Kitty en haar broertje Frans waren al
tijd onafscheidelijk. Zij maakten te zamen.
zandtaartjes, eendjes en visschen die echt
konden zwemmen en vooral vonden zij het.
heerlijk drankjes to maken, die zij aan el
kaar en aan dc poppen gaven na eerst d4
flcseh goed geschud te hebben.
„Kan een dokter wel een drankje geven-
om iemand die dood was, weer levend te:
maken?" had Kitty eens gevraagd. „Dan
zou ik zoo graag zoo'n drankje aan mijn
poppen geven, om ze levend te maken."
Grootvader had toen geantwoord, dat
menschen al heel lang gezocht hadden naar
een drank, die maakte, dat niemand dood
ging, maar het was nog niemand gelukt
dien drank uit te vinden. Als zoo iets ech-1
ter bestond, zouden de poppen zeker ook
wel levend worden."