Een gans is een dom dier. deren, pepermuntkruid en rozen. Onder de planten, die weer schijnen te herleven door water, ia er geen een, aan welke doctor Deck, de beroemde reiziger, die haar in 1848 ontdekte, den naam schonk van de Bloem der Opstanding. Deze plant gelijkt op geen der ons bekende gewassenmen kent noch haar familie, noch haar geboorte grond. Zij schijnt een op zichzelf staande type hier beneden, een eenzaam op aarde overgeblevene, een vreemdelinge voor de geleerden, zonder voorgeslacht of afstam melingen. Als men van deze bloem hoort is het of men het gebied der gewone natuurgeschie denis verlaat en onder de betoovering van een droom of Oostersche legende geraakt; want zelfs de ontdekking er van gelijkt op een sprookje uit de Duizend en een Nacht. Omstreeks het jaar 1848 ondernam de Duitsche natuuronderzoeker, doctor Deck, een ontdekkingsreis door Opper-Egypte, waarbij hij de woestijn doortrok om te be proeven de rijke smaragdmijnen weer te vinden, welke in oude tijden zeer beroemd waren. Tijdens dien tocht kwam hij in om standigheden, waarbij hij een ouden Ara bier het leven redde. De grijsaard was doodarm, maar toch bewees hij zijn dank baarheid door een geschenk, van grooter waarde dan goud of edelgesteenten. Het was een kleine, gedroogde plant, die bij het openen van een graf op de grenzen der woestijn, op de borst eener priesteres wa3 gevonden. De Arabier sprak met veel op hef van de waarde dezer wonderplant en haar zeldzame hoedanigheden. Toen Deck, na zijn hoogdravende be schrijving, een armzalig, dood stengeltje, met twee door de zon verschroeide knop pen zag, die geheel geel geworden waren, glimlachte hij ongeloovig. Nu nam de oude man eenige droppels water, besprenkelde daarmede de plant en doctor Deck aan schouwde een wonder Do plant sidderde en trildede stengel richtte zich opde knoppen zwollen en openden zich; de meeldraden ontrolden zich en vormden een lichtenden stralen krans om een middelpuntalles op de sier lijkste wijze en in volle lcvensfrischheid. Kort na deze zegevierende herleving ech ter werd de plant weer stijf en zonk neer de stengel was weer dor; de meeldraden trokken weer langzaam in elkaar en de ge heel e plant verzonk opnieuw in haar dood slaap. Vol verbazing nam doctor Beek de plant in bezit en herhaalde de proef honderden malen, steeds met hetzelfde resultaat. Bij zijn dood vermaakte hij haar aan zijn ge leerden vriend Lames. ,,0, als Al mij ook zoo veel verdriet deed, dan verzeker ik je, dat ik al lang dood was „Ja, je houdt natuurlijk erg veel van hem, d&t kan ook niet anders. Moeder zegt, dat de band tusschen tweelingen nog eens zoo hecht isMaar toch geloof ik niet, dat er iemand op de wereld zijn broer meer lief kan hebben dan ik!" Dolly scheen het maar het beste te ach ten, om van dit ondorwerp af te stappen en dus vroeg zij „Zeg Doortje, wat zou je er van denken, als je óók eens een eigen tuintje kreeg „O, verrukkelijk zou ik dat vinden „Dan zal ik het even aan vader gaan vra gen, die staat daar net met moeder te pra ten." Dit zeggende vloog Dora naar haar vader toe en die vond het goed, dat de bei de logétjes ook ieder een lapje grond zou den krijgen. „Dan zullen we het u al heel gauw zien aanleggen, hè?" Maar nu hoorde Dora, dat haar broer haar riep. „Waarom komt Al niet even naar je toe, als hij je spreken wil?" vroeg Dolly. „O, dat is hij zoo gewend, dat ik altijd bij hèm komhij deelt mij altijd è,l zijn ge heimen moe Met schitterende oogen zei Al tegen zijn zusje „Golukkig is Paul net zoo'n jongen als ik. Wij varen in het zelfde schuitje. Maar ver- dor mondje dicht, hoorl" Ook deze herhaalde de proef nog menig maal. De geleerde wekte herhaaldelijk de graf bloem op voor de geheele academiemaar kon evenmin de oplossing van dit raadsel vinden en zeide met weemoed „Wat weten wij toch weinig Wie zal het geheim doorgronden van deze bloom, die duizenden jaren oud, uit het graf opstaat en uit den doodslaap ont waakt door eenige druppels water, als wilde hij zeggen „Zoo was ik in de dagen van Pharao's Sn de stad O, Moederlief 1 'k heb zoo genoten Yeel meer nog dan ik had verwacht: Daar was ook zóóveel moois en heerlijks, Waar ik hier buiten nooit aan dacht! Die breede grachten, lange straten En ruime pleinen zonder tal; Die kerken met hooge torens, Die trotsche huizen overal Die winkels, zoo vol pracht en weelde, Dat men er haast niet in durft gaan, Maar voor de heldre spiegelruiten Wel uren lang zou kunnen staan En dan die drukte, die beweging, Dat onophoudelijk vertier Alleen het kijken uit de ramen Is te Amsterdam al een pleizier. En denk eens Moe ik ben in Artis En in 't Panopticum geweest; Oom nam ons mee naar de comedie, En ook naar Volksvlijt, bij een feest. Neen, waarlijk, 't is niet te* beschrijven Hoeveel pleizier ik heb gehad Wat moet het toch verruk'lijk wezen, Te wonen in zoo'n groote stad Marie is dan maar wèt gelukkig 'k Wou, dat ik in haar plaats mocht zijn, Al heeft zij ook geen broers of zusters, Voor haar is dat gemis maar klein. Zij heeft op school een heele klasse, Waar-meê ze zamen leeren mag, En zeker zes of acht vriendinnen, Met wie zij omgaat, dag aan dag. Ook gaat zij dikwijls op visites, En naar een bal van tijd tot tijd Zeg Moe, kunt u het niet begrijpen, Dat ik Marie geducht benijd? Margaretha. Nu praten we wel altijd van: een gans is een dom dier, maar toch hebben we hier eigenlijk heelemaal geen reden voor. Ganzen kunnen nu eenmaal niet best HOOFDSTUK III. „Do ra" in viooltjes geschreven. De beide nichtjes overlegden nu nog eens samen over het „eigen" tuintje van Dora. „Wat denk je van een perkje in den vorm van een ster? Dan zal ik je wel wijzen, hoe je dat doen moet", zei Dolly. „Ik heb nog een heeleboel zaad, dkt kan je natuur lijk met genoegen krijgen en, dan zullen we in het midden je naam zaaien." „O, ja!" juichte DoraMaar vroeg ze toen„Hoe lang duurt dat dan nog wel, eer dat opkomt?" „Ja, dat zal wel een veertien dagen aan- loopenIk weet er nog wel wat anders op, zie je, maar ik ben bang, dat de tuin man mij niet genoeg viooltjes zal willen geven, om je naam met die lieve blauwe bloempjes op te schrijven! Maar we zullen zien! Tn ieder geval willen we morgenoch tend al heel vroeg beginnen Maar nu klopt moeder ons aan het raam en ik geloof dus, dat zij ons thuis verwacht. We moeten zeker naar bed! „Maar ik heb nog niets geen lust om te gaan slapenkon Dora niet nalaten op te merken. Toch zal je het juist wel erg noodig heb ben, want je hebt vandaag zoo'n lange reis gemaakt. Maar ik ga immers óók naar bed en dan kunnen wij nog eerst gezellig wat praten. Morgenochtend staan we dan weer om zes uur op „Om zes uur al? Waarom zoo vroeg?" I Dolly kreeg een kleur en zei zien en begaan daardoor wel eens dwaze streken. Zoo hoorde ik eens van een gans, i die een eindje hoog gevlogen was, toen zij onraad meende te merken en daardoor met de pooten verward was geraakt in het ijzeren uithangbord bij een smid, waar ze slechts met groote moeite uit bevrijd kon worden. Maar ganzen en eenden zijn echtey lang niet zoo dom als wel altijd beweerd wordt dat bewijst wel het volgende feit, dat voor viel toen de heer Hagenbeek, waar »k jul lie onlangs al eens iets van verteld heb, ne g een kleine jongen was. De familie Hagenbeek namelijk had een ruim erf in Hamburg en dreef daar aller eerst een uitgebreiden vischhandel. Zoo hadden ze er ook een half dozijn gan zen loopen op den hof, die al maanden lang niet meer in hun eigenlijk clement waren geweest en er dan ook heel vies en vuil uit zagen, want zij waren altijd aan het wroe ten in dien vischafval. Het ontbrak den dieren dus totaal aan eenige badgelegenheid en ons jongmensen Carl Hagenbeek, die toen zoowat een jaa- of twaalf zal zijn geweest, had erg medolij- den met die „domme ganzen" en pompte de grootste kuip die hij op het erf zag staan vol water. Toen pakte hij de ganzen een voor een beet een heele onderneming was dat, want ze kunnen flink bijten met hun harden snavel en zette de een na den ander in het frissche water, wat dan ook zeer in den smaak scheen te vallen, want ze plasten en plonsten lustig rond en onze jongen had er een tijd lang pleizier in en stond er dus een uurtje naar te kijken, maar ging ten slotte naar huis. Je kunt je echter zijn verbazing voorstel len, toen hij na eenigen tijd even terug keerde op den hof en geen gans zag, noch in het water noch op den grond. Alles wérd doorzocht, maar zonder re sultaat: er was nergens een gans te vin den. De knecht, die zich ook levendig interes seerde voor het geval kwam eindelijk op een idéé „Misschien zijn de ganzen verdronken" zei hij doodleuk. Dat leek een onmogelijkheid, maar waar lijk toen de kuip goed onderzocht werd, la gen op den bodem daarvan de zes gan zenverdronken. Door het harde kleverige vuil waarmede de dieren bedekt waren, hadden ze zich, niet op natuurlijke wijze kunnen schoonhou den. De vetklier had niet meer gewerkt, ze waren nat geworden, hadden het water opgezogen, en waren eindelijk gewoon ver dronken, al klinkt dit ook nog zoo vreemd. „Dat zal ik je naderhand op mijn kamer-, tje wel eens uitleggen 1" De beide meisjes wenschten nu goeden avond en Dolly gaf de gewenschte verkla-' ring; „Kijk eens hier", sprak zij. „Wij wonen nu wel in een groot huis, maar we zijn hee lemaal niet rijk. Daarom doe ik 's morgein al het gewone meidenwerk. Ik veeg zelf mijn kamertje aan en houd het geheel in orde. En al logeer jij hier nu ook, daarom mag ik dat toch niet nalaten. Maar 's mor gens van achten tot zessen ben ik vrij en dan zullen wij samen aan je tuintje wer ken. Als we honger krijgen, dan weet ik heel goed brood en melk te verschaffen en dus hoeven we niet flauw te vallen. Maar dan moeten we nu ook slapen gaan, want anders houden we het niet uit." Toen Dora maar eenmaal in bed was kwam de zandman gauw genoeg, en heer lijk verkwikt werd ze dien volgenden mor gen dus weer wakker, gewekt door de altijd zorgende Dolly. Een prachtige zomerochtend was het, aller-uitlokkendst om dadelijk naar buiten te gaan. Zoodra de meisjes dan ook klaar waren, liepen ze den tuin inmaar Dolly moest nog even proviand halen in de keu ken. Terwijl zij weg 4vTas voelde Dora een licht tikje op den arm, en opkijkende zag zij haar tweelingbroer voor haar staan, en was op het punt in eeD verwonderd geroep uit te vallen, toen Al haar dadelijk het zwij gen oplegde. (Wordt vervolgd)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1913 | | pagina 13