Ëuropeesche indrukken van een Turksche vrouw. Desinfectseren van boc&en en papieren geld. Mineraal water. •waarlijk, omdat de pauw eerst mooie voe ren krijgt, als hij wat ouder is, eigenlijk al de jeugd achter den rug heeft. De prijien moeten nu al, in het vooruitlicht van de nieuwe mode, ontzaglijk stijgen en op die hoogere prijzen, welke nu betaald moeten worden, beroept zich dan de groothande laar om zijn heelen voorraad, dien hij spe lenderwijze voor een bang gezicht bijeen heeft gebracht,, tegen grof geld van de hand te doen. Dat is speculatie Ongeveer zes jaar geleden bracht Pierre Loti door zijn roman „Les Désenchantées" da namen van twee Turksch© vrouwen, Zeijneb en Melek Hanoum, door baar vlucht uit Turkije, op veler lippen. Die beide vrouwen behoorden tot de aristocratie en waren de dochters van «een bekend man op politiek gebied. In dien tijd regeerde Abdul Hamid nog en zal het leven in den harem nog wel eentoni ger zijn geweest dan nu. De beide vrouwen haddon van de vrijheid der westersbhe be schaving gehoord en gelezen; steeds waren zij er van vervuld, tot zij ten laatste het haremleven niet moer konden verdragen en op zekeren dag haar beroemde vlucht naar het westen met succes ondernamen. Zij bereisden Frankrijk, En,galand en Zwit serland en vooral Zeijneb Hanoum schreef verscheidene brieven, die, door een mevrouw Ethel Ellison verzameld, onder den titel: ,,Europeosoho indrukken van een Tuxksche vrouw" verschenen zijn. Deze brieven bevatten niet alleen vele eigenaardige commentaren over de wester- sche beschaving, maar vertellen cok van een ontgoocheling, waarmee Zeyneb's terugkeer naar de Turksohe levenswijze eindigt. „Geen sluier, geen gesloten deuren 1" was de "eerste, gelukkige uitroep in het land van de vrijheid. Maar spoedig reeds spreekt zij an ders. In het begin zijn het kleinighedenbijv. haar hoedZij schrijft „Die valt eetCwig van mijn hoofd. En wat een gekke mode om met je hoed op je hoofd, ie ontbijten! Het schijnt, dat hoeden in de weetersche beschaving een groote rol spelen. G-ij kUnt noodt raden, hoeveel ik van die din gen indertijd bezat! TwintigI Daar komt nog bij, dat ik geen flauw vermoeden heb, wie ik voor die dingen moet bedanken. De hoeden werden mij anoniem gezonden. Goede vrien den, die van onze vlucht hadden gehoord, hebben allen denzeliden inval gehad ons van hoeden te voorzien. Er verliep bijna, geen dag, die ons geen nieuwen hoed bracht. Zou men gedacht hebben, dat wij te verlegen waren om een nieuwen hoed te koopen en dait wij in Zwitserland altijd nog met onze Tschairschatz rondliepen?" De westersohe vrouw zal niet gevleid zijn, door wat Zeijneb later oVeï haar schrijft: De Tuxksche is nieuwsgierig, de Ëuropeesche vttouW, waar zij zooveel over gelezen heeft, te leeren kennen. Dan. leert zij haar kennen, en is verbaasd. De athletische VrouW op de tennisbaan, die het racket zwaait en daarbij de meest onele gante houdingen, aanneemt, stoot haar af. Zij die creeds na een korte wandeling op het tetrTas van het hotel vermoeid is, staat ver baasd over zooveel krachtsinspanning. De FranSche Vrouwen vindt zij' „correct, babbelziek en oppervlakkig." Uit louter nieuwsgierigheid nu hier, dan daar uitgenoo- digd, worden de bedde Turkscho vrouwen naar tallooze feesten gesleept, „waar men voor al zijn moeite niets heeft, dan geduwd en ge- stooten te wörden." De vrouwen zien er al len uit, of zij uit éénzelfde Parijsche mode zaak gekleed worden. En zij spreken altijd over hetzelfde: huwelijk en scheiding. De Engelsche vrouw vindt zij openhar tig, brutaal en een goede vriendin, waarvan men elke gedachte weet, en die alle aan trekkelijkheid mist. De vrouwenbeweging was haar een openbaring; de Turksche staat op de hoeken van de straten en luistert naar de redevoeringen van de leidsters; zij zit in de zaal naast het bestuur en hoort wat er ge sproken wordt. En hoe meer zij luistert en opmerkt, hoe meer de overtuiging bij ha#r Veld wint, dat de Vrouwen, slechts de eene boei tegen de andere inruilt. Zij sprak op haar dub met eon vtouw, die geheel alleen stond in de wereld. Hierover schrijft zij: Op mijn reis heb ik nog nooit iemand aange troffen, die zoo graag sprak en mij toch zoo vermoedde. Ik hield haar voor een onafhan kelijke Vrouw. Zij stond geheel alleen op de wereld, had geen familie. Eén van die vrou wen, die, als zij airm geweest was, ergens op een klein dakkamertje had kunnen sterven, zonder dat iemand haar gemist zou, hebben. En die vrouw was Eugelsch genoeg, om te beven voor de publieke opinie. „Weet u waarom ik zooveel avis?" vroeg ik baar. „Evenals Diogenes naar ©en mensch zocht, zoo zoek ik naar een vrije vrouw. Maar tot nu toe, helaas, nog zonder resul taat." Maar die Vrouw had geen begrip, wat ik daarmee bedoelde." Zij vindt West-Europa, onbegrijpelijk on christelijk; zij bemerkt niets van het nako men van den christel ij ken godsdienst. Zij zieb strijd, wreedheid en bekrompenheid om zich heen; de ijverigste vertegenwoordigers van den godsdienst zijn, volgens liaar meening, vol vooroordeelen of huichelaars. De alge meen hearsohiende angst in Wést-Europa voor den dood verbaasd haar. Ten slotte is Zoijneb's ontgoocheling volko men. Zij heeft de too verwoorden: „vrijheid, gelijkheid en broederschap" in de praktijk gezien, en de ban £s gebroken. Niet dat zij Europa druk, 1 eel ijk of vreemd vindt, maar de mannen en vrouwen in het Vrije Europa zijn even weinig vrij als in haar eigen vaderland. Vol illusie heeft zij Turkije verlaten, ont goocheld verlaat zij Europa. Van uit Marseille schrijft zij„Mijn koffers zijn gepakt; tot mijn vreugde bemerk ik, dat ik een hoedendoos mis. Zij is het uiterlijk 6ymbool van die vrijheid, die ik voor altijd vaarwel zeg." Haar laatste brief eindigt met de aandoen lijke Vraag: „Ontgoocheld? Zou dat de rol zijn, die ik tot aan mijn dood zal moeten spelen Eindelijk is het gelukt een middel te vin den tot het desinfecteeren van papier zon der het te beschadigen, zoo schrijft de „Frankf. Zeitung". Het is een uitvinding van een geheimraad Itubner, in Berlijn. Het goed, dat gedesinfecteerd moet wor den, komt in een smeedijzeren kamer, waar een vacuumpomp de lucht uitzuigt, tot een luchtledig van 600 m.m. bereikt wordt. Dan wordt de kamer tot 60 gr. C. verhit, ver volgens brengt men er waterdamp en for- malinedamp in. Gewoonlijk gebruikt men hier een 8 pCt. formaline-oplossing voor. Met behulp van een condensator wint men uit dien damp weer de formaline. Voorwerpen, zooals boeken, akten, leer, pelswerk, veeren, die bij de desinfectie met waterdamp van 100 gr. meer of minder be schadigd of volkomen vernield worden, hin dert deze bewerking absoluut niet. Een groote moeilijkheid leverde vroeger het desinfecteeren van boeken op, aange zien men bij een grooten stapel boeken niet binnenin de kiemen kon dooden. Een tem peratuur van 60—65 gr. doodde na een in werking van formalinedamp van een uur in het Rubner-apparaat volkomen alle kie men. Een bijzondere schikking der boeken in het toestel was zelfs niet eens noodig het was voldoende de boeken opgestapeld in manden in bet toestel te zetten. Ha de desinfectie werden de boeken gelucht, om de formalinelucht te verwijderen. Noch het papier, noch de leeren banden werden ook maar eenigszins beschadigdalleen onechte gouddruk, dat wel eens voor bro chures gebruikt wordt, was ietwat leelijk geworden. Ook bij de desinfectie van papieren geld kreeg men goede resultaten. Toen indertijd in Oost-Azië de pest uitgebroken was, kreeg een groote Berlijnsche bank uit Oost-Azië en uit het oosten van Rusland groote bezen- dingen papieren geld, dat waarschijnlijk in het pestgebied iu omloop waa geweest en daarom voor alle zekerheid gedesinfecteerd moest worden. Hot was natuurlijk van groot belang, dat noch het papier, noch de kleu ren beschadigd werden. De banknoten kwamen, gedeeltelijk in blikken kisten, ge deeltelijk in linnen verpakt, aan. Om zeker, te zijn van een grondige desinfectie maakte men in het blik insnijdingen, het linnen werd eenvoudig er af genomen. Na desin-, feetie bleek, dat zelfs binnenin alles vol komen kiemvrij was. Interessant zijn ook de proeven, geno men met oorkonden en akten van waarde, nagelaten door een geleerde, die aan tu berculose was gestorven. Die stukken wer den in een houten kast bewaard en om be schadiging of verlies te voorkomen moch ten zij er niet uitgenomen worden, maar moesten in de kast gedesinfecteerd worden. Ook deze moeilijke kwestie kon met be hulp van het vervoerbare Rubnerapparaat opgelost worden. Het apparaat reed naar; het betreffende huisde geheele kast net' kostbaren inhoud werd in de desinfectie- kamer gebracht. De desinfectie had, nadat de kastdeuren geopend waren, op dezelfde wijze als hierboven beschreven, plaats en na verloop van een uur waren alle kiemen vernietigd, zelfs binnenin de dikke akten- bundels. Ook hier werd geen beschadiging geconstateerd. Reeds vele groote leesbibliotheken heb ben hun boeken aan zulk een desinfectie on derworpen, een feit, dat met het oog op de volksgezondheid zeker navolging verdient. Als men zich in het warme jaargetijde te. goed doet aan Apollinaris en andere mine rale wateren, komt het gesprek wel eens op hot ontstaan van de Duitsche koolzuur hou dende watersoorten. Dan hoort men dik-! w.ijls de verkeerde zienswijze uitspreken, dat zulke bronnen in oorzakelijk verband staan met vulkanische verschijnselen. Naar een inzender in de „Kóln. 2tg." uiteenzet, kan die meening haar oorsprong vinden in het feit, dat in de nabijheid van' de uitgedoofde vulkanische versohijnselen bij den Duitschen Rijn als dat van denj ouden Lachersee-krater bijzonder veel der gelijke bronnen voorkomen en dat aan de toppen van nog werkende vulkanen del koolzuren zich soms verzamelen. De sohrij- ver herinnert daartoe aan den bekenden Hondsgrot bij Napels. Maar ook Pyrmont heeft zijn Hondsgrot zonder oude of nieuwe vuurbergen in den^ versten omtrek en aan den beneden-Rijnj evenals op andere plaatsen vindt men zeer sterke koolzuurbronnen, zonder dat eenig verband met. vulkanische vorming te be speuren is. Dit op zichzelf zou al voldoende, zijn, om die veel verspreide, onjuiste op vatting niet te doen opkomen. De koolzuurmassa's in het water zijn veeleer slechts een gevolg van verschijnse len van oplossing der gesteenten in de diepten der aarde. Deze bevatten in ver- schen toestand in verschillende lagen vele kalkdeeltjes, met de andere stoffen ver mengd, welke van vroegere zeeschaaldieren afkomstig zijn. Die zijn in de nabijheid van de oppervlakte der aarde meest door het naar de diepte dringende regenwater schei kundig opgelost en vernietigd, waardoor kleine holten in het gesteente achterblij ven. Slechts aan de Moezel vindt men moer in die dieper liggende lagen nog de kalk deeltjes in plaats van de uithollingen. In de diepte schrijden echter zulke oplossings- vcrsehijnselen in het gesteente gelijkmatig voorthier sterker natuurlijk dan daar. Op deze wijze komt ook het koolzuur van de kalkdeeltjes in geweldige hoeveelheden vrij. Dit wordt onder den hoogen bergdruk buitengewoon te zamen geperst en in het water van de bronaders gebracht, die steeds opnieuw daarmee gelaafd worden. Deze bronaders worden gevormd door lei- lagen, die óf sponsachtig de vochtigheid kun nen opzuigen óf rusten op een gesteente, dat het water volstrekt niet doorlaat. Het geheele gebergte echter is, hoe dieper des te sterker, door de krampachtige inschrom- peling van de altijd sterker verkoelende aardkost samengeperst en geplooid, zooals

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1913 | | pagina 17