VOOR DEJEUGD
IE-IDSCH DAGBiAD
Anekdoten.
Nieuwe Raadsels.
n.
Oplossingen der Raadsels.
m.
lioene oplossingen ontvangen van:
Correspondentie.
No. 1636*7,
Woensdag1 2 Juli.
Anno 1913.
*1 g itail |t»uij tii
•V .7. ÏL*lA.» i ti.« >jL? t bL*i ti.' i <Jl' i *JL' i 'JL<
Op liet Hart komt het maar aan.
Pierre's Ouif.
Een slachtoffer.
Ingez door „Klavertje Vier/'
Vader (tot zijn zoontje): „Zoo jongen,
wenscht ge groot er geworden een hoofd- r
man, een overste of iets dergelijks te zijn,
can bevelen te kunnen geven?"
Zoontje: „O, neen Papa, ik wil moeder
worden, dan moeten allen in huis me toch
gphoorzamen."
Ingez. door „Vergeet mij nietje."
Goed bedoeld.
Een rentmeester moest eens in het don-
Ver een smullen dijk passeeren, die langs
een rivier lag, en nam een ezeldrijver als
wegwijzer mee. Toen ze op de gevaarlijke
plaats kwamen, zeió'e de zorgvuldige leider,
met een waarschuwende stem: „Nu moet ge
u in acht nemen heer rentmeester, want oL\
deze plaats is reeds menige ezel er af ge
vallen."
Ingez. door Cato Coster.
In den verkiezingstijd.
Jan: „Ik heb gehoord, dat iemand in
dri© districten heeft gestemd."
Piet: „Dat kan niet, want dan is de stem
ming ongeldig. Wie was het dan?"-
Jan: „De pianostemmer."
Ingez. door „Mimosa."
Een operatie.
„Hoe maakt het je broer?" vroeg iemand
tan een vriend.
„Hij heeft gisteren een operatie onder
gaan," was het antwoord.
„Indlerdaad?"
Ingez. door Jao. Laman.
L
Begraven plaatsnamen.
Laat haar loopen, ze is te groot voor
pns.
Haak je graag een wandeling over de hei,
Lodewijk 1
De burgemeester heeft een prachtig span
paarden gekooht.
Ingez. door Marie Beekman.
Zoek uit de onderstaande regels een
spreekwoord.
De mensahen spreken over het ongeval.
Jan is groorter dan Piet.
Vele medailles zijn van zilver.
Adajn en Eva.
Moeder zij tegen haar kind, dat zij moest
«wij gen.
Kees ia een hardlooper.
De nieuwe 5 gulden stukj es zijn van goud.
Beginletter ie S.
Ingez. door „Mimosa".
III.
"k Weet een woord van negen letters,
Vrienden, 't wijst een voorwerp aan,
Dat men tot gebruik of sieraad
Menigmaal ziet voor u staan.
2, 8, 4 dient brij het visschen.
4, 1, 2 is een metaal.
3, 6, 8, 6 is voor kinderen.
Meeat een zeer gezocht onthaal.
4, 6, 9 is een diertje.
't Is een welbekend insect.
Hierbij 8, 2 is een bouwstuk,
Dat meestal tot sieraad' strekt,
Wie te 3, 6, 9, 4 komt,
Heeft gewis niet al te veel.
1, 2, 3, 4 is een vloeistof,
5, 1, 2 is een lichaamsdeel.
Somtijds straft men in het Noorden,
Met eon 3, 2, 6, 8, 4.
Ale ge 't nu hieruit eens wilt raden,
Doet gpj mij een recht pleizier.
I. J
Arenduil—eendslang.
II.
Breikatoen.
AsterLelieMadelief.
„Mapje en papje", „Beertje", J. Egging,
Stefanie Vermij, „Kleine Winkelier",
„Adelaar", Laurens Segaar, Maria Beek
man, Jacobus Montfoort, Maria v. d. Burgh,
„de drie Viooltjes", Cato v. d. Nat, „Rot-
terdammertje", „Kleine Adelborst", „Fok-
sia", Marietje Horrée, Wandelende tak
jes", „Acrobaat", Arie Gille, Henri Speel,
Lodewijk en Hendrika Laoourt, Levina van
Veggel, Saartje Tennond, W. Benning, ,,dc
twee Pianisten", „Geranium", „Erica",
Bertha van Hooidonk, „Nachtegaal", „Ro
bijntje", Marie Kouwenhoven, Louise Hoo-
geveen, „Kleine Mien," Jan van der Ham,
Henri van Veggel, Dirk Bergman, Neeltje
de Kloe, „do twee J's". Nico en Hendrik
van Weizen, Antoon en Anna Hoogeveen,
„de twee Broeders", Betsie Righart van
Gelder, Jan Schneider, Adrianus Schouten,
„Vergeet-mij-niet", Nico Moonen, Gustaaf
Ammerlaan, Jacob Lankhorst, D. Houthoff,
„Appelboompje", „Pinksterbloem", „Orchi
dee," Jao. Laman, Tine Kloos, Betsie en
Arie Armeeze, „Mimosa", David Corpel,
Jeanette Pel, „Asschepoetster", „de drie
Vriendinnetjes", „Wilde Roos." Marie
Meyer, Teunis v. d. Kwast, Saartje Horrée
te Leiden.
J. Horsman, te Leiderdorp.
Johanna Doorncveld, te Noordwijk
aan Zee.
„Madeliefje", Hendrik Jesse, Willem
Flim, Rika Flim, te Oegstgeest.
„Florist", te Sassenhéïm.
Corneliis Honig, Nelly Honig, te V o o r-
soh o t e n.
M. van Paridon, te Valkenburg.
K. G. van Ammers, te Wassenaar.
„Goudvisoh" „Leeuwerik", Adriana Vo
gelaar, Neeltje Merbes, Antje Karens, Wil-
helmina, Aartje, en Flora Parlevliet te
Zoeterwo ude.
De prijzen, riolen ten deel aan:
Wilhelmina Graaff-Rob, en Marie van der
Putte, te Leiden.
Mich iel de Ruyter." Ja vriend,
stel je maar gerust hoor 1 Het nieuwe feuil
leton zal je stellig wel bevallen, want het is
een zeer boeiende geschiedenis.
Stephanie Vermij. Aangenaam
kennis te maken 1-1 van harte welkom in
onzjen kring,, meisje.
„Bekertje" Ik vind 't best, dat je in
het vervolg met ons mee wilt doen, doch
verzoek je, je briefjes volledig te onder-
te ekenen.
Henri Speel. Ik hoop dat je mij be
halve de oplossingen ook eenige nieuwe
raadsels en anecdoten wilt toezenden.
„Kleine Adelborst. Daaromtrent
kan ik je heusch geen inlichtingen verschaf
fen, vriendje. Als ]e briefjes behoorlijk ge
adresseerd' en tijdig aan ons bureau bezorgd
zijn, dan moeten ze in mijn bezit komen.
„W ilde Roos." Met genoegen vernam
ik, dat je zulk een prettigen verjaardag ge
had hebt en bovendien mooie cadeaux ont
ving. Dat je er op je feestdag niet aan
toe kon komen mij nieuwe bijdragen of op
lossingen toe te zenden, kan ik me best voor
stellen en neem je verzuim niet kwalijk.
Vriendelijke groeten.
Maria v. d. Burgh. Omtrent ontvan
gen bijdragen kan ik geen inlichtingen ver
strekken, meisje, daarom moet 'je met het
inzenden van nieuwe, vooral niet wachten
totdat de vorigen geplaatst zijn.
„Breistertje." Welzoo meisje, wil
ie ook met ons meedoen? Nu je bent mij
/van harte welkom hoor!.
Tegen je schuilnaam heb ik geen
bézwaar, maar wil er voofal aan denken,
dat je bijdragen zoowel met je waren naam
als met je schuilnaam onderteekend moeten
zijn.
„Adelaar." Ja vriendje, trouwe inzen
ders mast men altijd spoedig; maar een
keertje oversSaan is zoo erg niet, hoorl
Marie Beekman. Welzoo meisje ben,
je uit de stad geweest? Hoe kwam dat zoo?
Met genoegen vernam ik je ingenomenheid
met je gewonnen boek. Prettig voor je, dat
je na de groote vacantie wel weer naar
school zult kunnen gaan.
„Denneboomp j e." Hel* je enkel
nog maar een jonger zusje, of ook nog
broertj es
Levina v. Veggel. Gelukkig, dat je
weer beter bent, meisje. Van boos zijn was
natuurlijk geen sprake. Ik vind 'fc integen
deel heel aardig, dat je nichtje voor je heeft
willen schrijven.
„Asschepoetster". Ik moet zeg
gen, dat je briefje er netjes uitzag, maar
je wordt ook langzamerhand alwat grooter
en moet dus mooi werk gaan leveren.
„Padvindster". Je beloofde bijdra
gen zae ik gaarne tegemoet, want met mijn
voorraad is het niet bijzonder goed gesteld.
„Mimosa". Vriendelijk dank voor de
ontvangen bijdragen waarvan ik binnenkort
een goed gebruik hoop te kunnen maken.
Wat beeldig mooi postpapier zondt" je mij
„Pinksterbloem." Ik heb er geen
bezwaar tegen, dat jij in plaats van je zusje
Koba met ons mee komt doen en héét je
hartelijk welkom.
„V e rge et-m ij-ni et j e". Het doet me
pleizier, dat het boek zoozeer in je smaak;
valt en gaarne zal ik aan je verlangen vol
doen en den heer uitgever je ó'ank over
brengen. Je hadt gelijk het boek te ruilen,
nu je het eerste t-oevallig reeds in je bezit!
hadt. Waarom wil je van schuilnaam ver
anderen
„Erica." Veel geluk in de nieuwe wo
ning, meisje. Ik kan me wel voorstellen, dat
je er tijdens de verhuisdrukte niet aan toe
kon komen om raadsels op te lossen enz. en
neem je dat verzuim volstrekt niet kwalijk.
W. Benning. Ook al aan 't verhuizen
geweest? En hoe bevalt je de nieuwe wo-1
ning? Ik wensch je veel geluk en voorspoed
in het nieuwe huis. Heb je nu een tuintj
„Twee Pianisten". Van harte ge-,
feliciteerd met jullie bevordering, tot een
hoogere klasse. Wat prettig voor je om een
paar weekjes in Zeist to gaan doorbrengen.
Ik wensch je veel pleizier en hoop, dat je
mooi weer zult treffen.
„Ro b ijnt j e." Als je zoo verbazend veel
schoolwerk opkrijgt, dan verwondert het
me niet, dat je weinig tijd over hebt om aan
de raadsels enz. mee te werkenwant de
school moet natuurlijk vóór gaan. Vriende
lijke groetjes.
MARIE VAN AMSTEL. t
Onderlinge Correspondentie.
Wie wil met mij rullen de plaatjes van
het Naardermeer. Ik heb nog niet No. 9,
23, 30, 64, 69, 97, 106, 109, 115. 130, 134, 140.
142, 143.
Iy heb dubbel: 6, 8, 10, 33, 49, 50 51, 62,
71, 72, 73, 87, 91, 111, 117, 135, 144.'
Mijn ndree is Jeonnette Oostveen, Maria
Gondastraat No. 21, Haagweg, bij Leiden.
2 2 o 2 No'! i
Een Koning van Spanje had een alleron
gelukkigste n oorlog gevoerd'. Zijn schatkist
was geheel uitgeput en tot overmaat van
ramp was zijn zoon nog. in handen van den
vijand gevallen en zou hij er niet uit verlost
kunnen worden, eer zij een grooten losprijs
konden betalen. De vorst vroeg nu het
volk om bijstand, overal klopte men aan, om
d'e gevraagde som bijeen te garen, want het
Was toch wat te erg, dat de kroonprins ge
hangen zou zijn. Zoo meldde men zich ook
nan bij het kleine hutje van een arme vrouw
die men misschien ook liever niet over wilde
plaan, om haar gevoel niet al te zeer te
kwetsen
„Ja, de zoon van den koning in de gevan
genis; dat mag ook niet!" zei ze volkomen
overtuigd'. Maar je begrijpt: veel heb ik
biet
Dit laatste zeggende, trok zij den zilve
ren, geheel versleten ring van haar vinger,
met de opmerkingdat is nu al wat ik heb
Maar neem dien gerust" Feitelijk werd
er een beetje om gelachen door degenen,
!die zich vrijwillig met de collecte belast
hadd >.i want het ding was nog geen 'tipn
'stuivers waard.
Eenige dagen later behaalde de koning
•weer een sohitterende overwinning en be
vrijdde zijn zoon; zelfs zonder dat daar
pog een losprijs voor noodig was. Zijn
eerste zorg was, zijn trouwe onderdanen
te belooncn, hij liet de arme vrouw van
den ring komen en overlaadde haar met
weldaden. Nog steeds verontschuldigde het
Vrouwtje zich over de geringheid' van het
geofferde. Maar de koning zei terecht:
„niet de belangrijkheid van het geschenk
is het die de waarde er van bepaalt, maar
het is maar het hart, waar het op aan
Icomt."
Het was tijdons den rampzaligen tijd
van het beleg van Parijs. Pierro liep door
de eens zoo drukke, levendige straat, die
thans geheel verlaten scheen, toen hij plot
seling iets knallen hoorde. Werktuigelijk
ging hij uit den weg; want de knaap Was
reeds, als alle overige inwoners der stad,
vertrouwd geraakt met het losbranden van
bommen en granaten, en op hetzelfde
oogenblik zag hij iets, vlak bij een huis
fladderen. Hij liep or op toe en zag dat
het een gewonde duif was. Pierre was hart
stochtelijk gehecht aan alle mogelijke die
ren dus nam hij het arme beestje voorzich
tig op, verborg het onder zijn kiel en liep
er mede naar oen beschut plekje, waar hij
de duif zorgvuldig bekijken kon.
Hij ontdekte dat haar een vleugel ge
broken was en tevens dat er een reepje pa
pier aan haar pootje was vastgebonden.
Hij nam het er haastig af en las de woor
den „Bericht mij hoe het met de stad ge
steld is."
De knaap begreep aanstonds de betee-
kenis van dien volzin. Het arme diertje
was een postduif en zijn briefje afkomstig
van de wakkere soldaten, die de beleger
den wilden ontzetten. Een oogenblik bleef
hij nadenken over hetgeen hem te doen
stond en na een besluit te hebben genomen,
snelde hij met de duif naar huis. Eenmaal
daar, haastte hij zich water te halen en de
gekwetste te baden. Hij vreesde dat, zoo
iemand van de zaak hooren mocht, men
hem zijn pas verkregen schat zou afnemen
en toch wilde hij dat de bevelvoerende
officieren het bericht zouden ontvangen.
Eindelijk kwam hij op een inval.
Na het diertje te hebben verzorgd, be
gaf hij zich naar de woning van den gouver
neur, en liet, vlak voor de deur, het briefje
vallen. Daarop ging hij zich in de nabijheid
verbergen. Niet lang daarna smaakte hij
de voldoening den gouverneur zelf naar
buiten te zien komen en tb bemerken hoe
deze, verwonderd een opgerold briefje
voor zijn voeten te vinden, het nieuws
gierig opraapte en las. Onmiddellijk trad
hij zijn huis weder binnen.
De knaap spoedde zich nu voldaan naar
zijn eigen woning terug, verborg de duif
in een kistje, gaf haar de helft van ^ijn
brood en bleef haar niet alleen verzorgen
maar toen zij hersteld was, nam hij haar
'ook altijd op zijn tochten mede, haar onder
zijn kiel houdende, als hij hier en daar, met
het doen van boodschappen, een stuiver
zocht te verdienen.
Binnen de muren van Parijs ging alles
van kwaad tot ergerer was geen voedsel
meer te vinden en aan arbeid kon men
haast niet meer komen. Op zekeren dag,
dat hij rondliep, om naar eenig werk te
zoeken, hoorde Pierre twee mannen pra
ten.
„Hebt gij gehoord dat geen der duiven
heeft kunnen overgaan?" vroeg de een.
Pierre klemde zijn schat dichter tegen
zich aan, terwijl de ander antwoordde
„Nu, dan zal de een of ander door de
vijandelijke linie heen moeten breken."
Dit laatste werd lachend gezegd en het
tweetal schreed verder, geen oogenblik
vermoedende dat een tienjarige knaap elk
dier woorden opgevangen had en reeds
druk bezig was met het beramen van een
plan. Hij snelde huiswaarts, zich slechts
afvragende hoe hij de zaak aan zijn moeder
mededeelen zou. Indien hijzelf het haar
zeide, zou zij hem nooit vergunnen te gaan
en zou zijn vader hem uitlachen. Schreef
hij haar een briefje en liet hij dat in de
kamer aohter, dan kon het gevonden wor
den door een spion, of zou zijn moeder het
aan de buren vertellen en was alles verlo
ren. Neenhij kon slechts één ding doen
alles aan zijn broertje toe te vertrouwen
en hem op te dragen hun moeder in tijds te
waarschuwen.
Hij nam dus den kleinen Jacques ter zij
de. Jacques alleen wist van Pierre's duif
af. Zoodra hij het dappere plan hoorde,
klapte hij in de handen en smeekte mede
te mogen gaanmaar Pierre antwoordde
„Wie zou het dan aan moeder zeggen?
En het is ook gemakkelijker te doen voor
een dan voor twee."
„Maar", hield Jacques vol: „Ik ben al
zes jaar. Waarom kan ik niet gaan?"
Pierre weigerde hiervan te hooren. Da
beide knapen gingen naar binnen, aten het
weinige voedsel dat er nog overbleef en
begaven zich daarna naar hun slaapplaats.
Daar gekomen, gaf Pierre de duif te eten,
zeide Jacques vaarwel en kroop het ven
ster uit, zijn gevleugelden makker dicht
aan zijn hart houdende. Hij kende de stad
door en door en het duurde niet lang, of
hij had de buitenposten bereikt en bevond
zich onder de vijanden. Met vasten, rus-
tigen tred schreed hij verder, zóó zacht,
dat niemand iets van de kleine gedaante
bemerkte; maar plotseling struikelde hij
over iets, dat begon te kletteren. In een
oogwenk weerklonk er overal geschreeuw,
zag men van alle zijden lichten flikkeren
en Vóór hij de vlucht had kunnen nemen,
greep een stevige hand hem bij den schou
der en riep een ruwe stem
„Welzoo! Een kleine spion! Niets meer,
dan,een kind!"
Pierre had nog maar juist den tijd zijn
duif te verbergen, en werd daarop naar
een tent gevoerd, die alleen gebezigd werd
voor de nachtelijke schildwachten. Hier,
bleef hij tot den morgen en van een oogen
blik gebruik makende, waarop zijn bewaker
in slaap gevallen was, greep hij een op ta
fel liggend potlood en papier en schreef
hij„Komt spoedig. Parijs behoeft hulp.
Ben gevangen genomen door den vijand.
Pierre Garnière." Hierop maakte hij het
briefje aan de poot der duif vast, kuste
haar onder tranen, hief een tipje van het
linnen der-tent op en liet het diertje daar
doorheen.
Laat op den namiddag, terwijl een Fran-
sche schildwacht naar het kamp terugkeer
de, viel een postduif hijgend aan zijn voe
ten neer. De man /nam het diertje op,
maakte een briefje van zijn pootje los en
bracht het aan zijn generaal. Deze had
nauwelijks de woorden gelezen, of hij zond
tot den vijand, met het verzoek gevangenen
uit te wisselen, wat ook werd toegestaan.
Pierre werd zoodoende naar het Fransche
kamp gevoerd en deelde den bevelhebber
alles mede wat hij wist. De generaal, die
verbaasd was zulk een kleinen bode te
zien, drukte hem de hand en zeide hem
hoeveel waarde zijn bericht voor het leger
had. Daarna deelde hij hem mede waar hij
zijn duif kon vinden. Zij was gekwetst aan
gekomen en lag in een kistje; op het
oogenblik dat Pierre zich over zijn lieveling
boog, poogde zij nog tegen hem op te
fladderen en zonk toen dood neer. De
oogen van den knaap vulden zich met tra
nen; maar vastberaden klemde hij de tan
den opeen.
Was de duif niet voor zijn vaderland ge
storven
Honderd jaar geleden, den 24en Decem
ber 1800, des avonds omstreeks acht uur
rolde oen groentenkarretje, voortgetrok
ken door een ezel, langzaam de kleine
straat Sainte Nicaise te Parijs op.
Aan de Richolieu-straat gekomen bleel
bet voertuig stilstaan en sprong de man aan.