FEUILLETON.
Een paar Primula's.
Het ontwaken van den aap.
en Hie sEaarf tusschcn He beenen langs tie
^traat,. Van tijd tot tijd zag men ben trotep
fattleïi den weg oversteken zij kwamen "dan
trit ben luns,- waar er niets meer te verslin-.
den was en zodhten naar nieuwie buit,
Ebn aimb graankoopor keek met feteU
frenlrig gezicht naar zijn lbege zakken, tor-
jvijl ben lakenkoopman -wanhopend zijn
jstukkjen lakten uitrolde,- die vol gaten
katen.- Db bakkers hadden Kun winkels
moeten sluiten,- daar zij geejn meel meer
hadden om, oók maar het kleinste broodje
Sa bakken*
Db vreemdeEng ging IriaKK eten Erötepjej
-Jyiirgbrs tob en verzocht hen hem: paar
iden burgemeester te geleiden.
Daar gekomten bood hij aan de staid van
jcld rattenplaag te bevrijden,- als hij hem'
Eoi bblooning daarvoor twee honderd gou
den daalders zoal geven;
i s.Man," zei de burgemeester,- barlaf hij
lelefflige oogenblikkbn met de wethouders
(overlegd had,- ;,als gij ons dien dienst kunt
bewjjzen,- zullen wij u tw-ee honderd Idaal-;
d-ers uitbetalen, dat bblo-ven wij u,"-
Nadat hij deze belofte verkregen Kadi,-
trok hij een zilveren fluit uit den zak, - en
blies daarop gen zociderEng wijsje terwijl
hij voortliep,
i Geen der inwoners KeriaiWcrtie zicK Ooit
Zooiets sombers en tegelijkertijd meeslee-
pends te hebben hooren fluiten.
Bij da eerste maten al kwamen de rat-
lfjen in grootten getale uit de huizen te
voorschijn en verdrongen zich achter den
zwerveHng,- dien zij in groote troepen op
de hielen volgden.
Hij Eep op de rivier ïoe cn daalde daarin
-tóeer zonder zich een oogenblik te bodan
ken, D,e ratten die niet wisten wat zij de
den,- volgden hem en verdronken bij dui
zenden.;
Nadat Het laatste' dier gedood was ging
iönze man naar den burgemeester toe en
verzocht hem zijn belofte te houden. Maar
hij .en zijn wethouders waren geen eerlijke
heden en gaven hem zilveren daalders in
plaats van gouden,- zooals afgesproken was.
Zij Verontschuldigden zich,- dat hij misn
schien wel, maar zg in geen geval van gou
den daalders gesproken hadden,- zoodat
pj ml vrij waren je doen wat zij wilden.
I De vreemdeling was zoo verontwaardigd
pver deze uitvlucht,- dat hij het zilver geld
piet aannam en heenging,- vast besloten,
pch' te wreken over deze daad,
iToen hij op het marktplein van Hameltt
JwaS aangekomen,- greep hij weer zijn fluit
jen begon daarop een even sombtere en
meeslepende melodie te spelen; alsben;
purtje geleden. En toen zagen de inwoners
10)
Een oogenblik zat Mevrouw Primula heel
stil Haar geilaat stond- droevig en hoogst
.ernstig en plotseling sloeg ze de armen cm
'Peggy hen en vroeg:
„Zeg eens, beete kind, ben ik onvriende
lijk tegen je geweest, of heb ik je in eenig
opzicht iets misdaan!"
„N...ee...ee...n!" antwoordde Peggy
met een langen uithaal; want, als ze alles
nog eens naging, .wat haar sinds Moeders
komst gebeurd was, dan kon ze zich geen
enkele grief te binnen brengen, ofschoon
Tom en zij toch wel zoo gemeend hadden 1
„Poggy, ik kwam bier moet je bedenken
omdat ik je vader liefhad, en meende,
dat ik ook zijn kinderen wel zou liefkrij-
gen. Denk je zelve niet, dat ik toch een Be
ter vriendin voor jullie had kunnen zijn,
dan Mevrouw Hunter of juffrouw Pottsï
Ik heb zelve een heel eenzame jeugd gehad
want mijn Moeder stierf, toen ik nog zóó
jong was, dat ik me niets meer van haar
herinner. Daarom vatte ik des te beter, wat
jullie ook missen moest en besloot je dat te
geven
En Peggy sloeg haar beide armen om
haar stiefmoeder's hals en snikte of haar
hartje breken zou!
„O, Moeder, Moeder," herhaalde ze telkens
tot hun groote ontsteltenis iets heel
vreemds gebeuren: van alle kanten kwa
men de kinderen aangeloopen en volgden
iden fluitspeler, al- dansende. Hun moeders
;konden hen niet tegen houden en zagen
hun kinderen het stadje uittrekken en miet
iden vreemdeUng in een berg verdwijnen,-
vanwaar zij nooit meer terugkwamen.
In 1808 stond er nog op een muur, die
in dat jaar door, de Franschen werd neer
geschoten te lezen,- wat er in 1285 ge
beurd was. Nog worden er gebeurtenissen
berekend naar lipt jaar,- van het vertneik
van de kind-eren. Een d-er kerkramen van
het oude kerkje vertoont nog dien uittocht.
In het stadje Klausenburg in het Zuiden;
van Hongarije staat in de geschiedboeken
vermeld,- dat men in 1285 een. groote me
nigte kinderen zag aankomen,-zonder dat
men wist,- vanwaar zjj kwanten. Zij spra
ken een vreemde taal, die weldra ook door
ide bewoners van Klausenbure .werd over
genomen; ook nu nog hoort m-en door het
Hongaarsch heen eenige woorden en uit-
idrukkingen,- die bepaald "uit Hannover,
moeten afkomstig zijn. De;legende luidt,-
idat dezelfde kinderen, die Harhein onder
het geleide van den vreemdeling verlieten,
door de bergen heen in Zuid-Hongarije
aankwamen en daar blev-eh ifc-oncn.
Herbelin had een neef, Ferdinand gehee-
ten, die chef-kok was op ëen der groote
stoombooten en die nooit vergat de een of
andere bijzonderheid uit hét laiid, waar hij
op zoo'n oogenblik was, mee te brengen. Op
zekeren dag vroeg Herbelin hem, of hij twee
muisaapj es voor hem mee wilde brengen,
als hij er toe in de gelegenheid was en Fer
dinand beloofde het hem.
Op dat oogenblik was Herbelin in dienst
bij een hotelhouder, die ook graag zoo'n
aapjwj,'de hebben.
„Jongenlief, je zoudt mij een groot ge
noegen doen. als je er zoo een wildet af
staan, als je neef van zijn reis terugkeert."
„Zeker, mijnheer Lebastard, ik zal het
doen."
Maar de reis naar do Antillen is lang en
men moest dns geduld hebben.
Een paar maanden later kwam een han
delsreiziger, mijnheer Amable, in het hotel
logeeren. Hij had zaken te doen in het
stadje en bleef dan gewoonlijk een week.
Iedereen vond het prettig, als hij kwam,
want het was een echte grappenmaker;
maar men moest op zijn hoede zijn met hem
weer. En toen eerst voelde Peggy, wat een
Moeder voor je kan zijn; want deze Moe
der was dan ook al bijzonder lief en geen
woord van verwijt kwam haar over de lip
pen; nóch nu, nóch laterToen Peggy has#
n. 1. alles bekend had, dacht ze nog niet
over een boos woord, maar scheen zoo vol
komen te begrijpen, dat het kleine ding vóór
alles behoefte had aan troost, dat ze haar
niets onaardigs zei. Peggy zou de les toch
niet gauw vergeten, d£e ze nu geleerd had.
Moeder vertelde dienzelfden avond, toen
Peg al naar bed was, alles aan Vader 1 Maar
die was heel booB en verontwaardigd, toen
hij hoorde, hoe de kinderen ól dit leed
slechts aan zichzelven te danken hadden.
„Ik ben teleurgesteld in hen beiden",
sprak hij, „maar vooral in Tom, die natuur
lijk de aanvoerder was. Bij al zijn fouten,
had ik toch nooit gedacht, dat hij mij zoo
bedriegen kon; dat valt me erg in hem te-
gen."-
,,'t Is natuurlijk de invloed van de Hun
ters geweest," zei mevrouw.
„Wij hebben niet gedacht, dat dit zoo
sterk was, anders had ik de kinderen ook
nog wel wat zorgvuldiger bewaakt."
„Maar nu zal het ook wel voor goed uit,
zijn, want zoodra Tom maar éenigszins her
steld zal zijn, zend ik hem naar een strenge
kostschool en mag hij in geen twee jaar
thuis komen."
„Ik zou hem eerst nog maar eens de ge
legenheid geven, om zich thuis te verbete
ren,"- opperde Moeder. Bovendien zou ik
het zelve ook niet prettig vinden om hem
want hij liet er graag iemand jnloopen. Her
belin bijvoorbeeld, die heusch nogal slim
was, was er al dikwijls ingevlogen.
Nu wilde het toeval, dat zijn neef Ferdi
nand juist terugkwam, terwijl mijnheer
Amable in „De Gouden Leeuw" logeerde.
De hotelhouder herinnerde Herbelin aan
zijn belofte omtrent het aapje iii het bij
zijn van. den handelsreiziger, die gauw weer
een gTappig plannetje klaar maakte.
„Een aap!" riep hij uit, „ik ben vroeger
apendresseeTder geweest en vóór ik van
hier vertrek, zal ik den uwen africhten,
mijnheer Lebastard."
Den volgenden morgen kwam neef Fer
dinand aan.
„Herbelin, hier breng ik twee aardige
aapjes, bet. eene is echter onderweg ge
storven, maar ik heb het toch meegebracht
dan kan je het laten opzetten. Dit hier is
echter een en al leven 1"
Herbelin was erg teleurgesteld, dat het
eene aapje dood was, want nu kwam hij in
de moeilijkheid, wat hij met het andere
zou doen. Hij had zijn patroon er een be
loofd, toen hij dacht er twee te krijger. Nu
zou hij dus dat aapje, dat hij zoo heel graag
voor zichzelf had gehouden, moeten afstaan.
Op stuk van zaken bleef hem dus niets van
het geschenk over. Hij zat zich suf te ver
zinnen, hoe hij zich uit deze moeilijkheid
zonder schade voor zichzelf.zou kunnen red
den. Na eenig nadonken bedacht hij een
plannetje, waardoor hij zich tegelijkertijd
kon wreken op mijnheer Amable, die hem
al zoo menige poets gebakken had.
Vastbera/den nam hij den kleinen, leven
den aap mee en bracht hem naar zijn pa
troon. De hotelhouder was heel blij met
dat geschenk en bewonderde het slimme ge
zichtje van den aap. Yan alle kanten stopte
men hem amendels en hazelnoten toe, dat
hij met een ernstig snoetje pelde.
„Heb je er nog zoo een?" vroeg mijnheeT
Lebastard
„De mijne is rustiger, ik geloof, dat hij
niet zoo gezond is als de uwe. Maar ik wil
de u graag den sterksten geven, vooral om
dat mijnheer Amable hem wilde africhten."
„Of ik hem zal africhten. Ik heb dat al
dikwijls aan dé hand gehad. Eerst zal ik
hem leer en doodliggen." —c>--
„7al hij dan lang dood liggen?"
„Zoo lang als ik wil.
„Wij zullen zien, hoe ver u het er mee
brengt, mijnheer Amable", zei de hotelhou
der.
's Avonds werd Hic-Hio, zoo werd het
aapje genoemd, in een kooi met een doek
zoo bij de eeTste de beste moeilijkheid op te
geven."
„Maar wé zullen liever geen herhaling
hebben van dit geval," antwoordde mijnheer
Primula streng. ,,Ik begrijp zelfs niet hoe je
het nog in je hoofd haalt, den jongen te
willen verdedigen, na wat eT is voorgeval
len. Hij heeft je enkel maar last gegeven,
voor zoover ik weet, en wa-s ook allesbe
halve lief of voorkomend voor je."
„Neen, maar door die ziekte zal hij wel
veel in zijn voordeel veranderd zijn,"'
„Ik mag het lijden, om hem zelve in de
eerste plaats. Stel je voor: die twee daar
overal rondloopend over de veemarkt, op
dat uur van dien avond!! Ik kan me nu nog
niet indenken hoe iemand nu luet kon heb
ben ze daarheen te leiden. Een wonder is 't
dat Peggy ook niet de koorts opdeed;!"
„Ga van avond nog eens even bij kleine
Peg op de kamer", drong mevrouw Primu
la. Ze heeft zoo'n droevige tijd gehad, die
kleine meid."
„Jawel, maar het is haar eigen schuld!"
„Dat is nu wel zoo, maar ik geloof niet,
dat je dit bewustzijn veel gelukkiger zal
maken. Peggy heeft een warm hartje en als
ze het niet gelaten heeft uit vrees voor
Tom, dan had ze ons alles allang verteld."
Yader was nog altijd te veel verontwaar
digd, om zich goed rekenschap te geven, ran
het geringe aandeel in de schuld van zijn
dochtertje. Ze hadden het gebod hunner
ouders overtreden en bovendien nog een
soort samenzwering gesmeed, wat hij hun
alles behalve vriendelijk afnam.
er over opgesloten; hij werd in een rustig
hoekje gezet, om hem niet in zijn slaap te
storen. Mijnheer Amable gaf Herbelin be
vel zijn paard den volgenden morgen in de
vroegte te zadelen want hij moest in de
omstreken zaken doen en zou ?erst tegen
twaalf uur terugkomen.
Herbelin deed altijd trouw zijn plicht en
opi het afgesproken uur stond het paard
klaar voor de deur. De handelsreiziger
steeg op en vroeg den hotelhouder:
„Tot straks, mijnheer Lebastard,' slaapt
Hic-Hio nog
„Ja hij slaapt nog!"
„Laat hem dan slapen, tob ik terugkom.
Ik zal hem wakker maken."
Nauwelijks wa-s het rijtuig van mijnheer
Amable om den hoek van de straat verdwe
nen, of Herbelin kwam met een verschikt
gezicht de kamer van zijn patroon binnen.
„Mijnheer Lebastard", riep hij uit, „jk
weet niet wat het aapje scheelt; hij heeft
zich sedert vanmorgen niet bewogen.'
„Hij slaapt nog, Herbelin."
Neen patroon, hij ligt voor dood in zijn
kooi.
Men begrijpt, dat de sluwe Herbelin Hic-
Hic door het andere aapje vervangen had.
Toen de handelsreiziger tegen een uur of
twaalf terugkwam, werd hij allesbehalve
vriendelijk door mijnheer Lebastard ontvan
gen, die tot hem zei:
„Mijnheer Amable, ik vind. dat uw grap
dezen keer wat te ver ging. Leer uw eigen
dieren dood liggen, maar bemoei u voortaan
niet met de mijne
„Wat bedoelt u?" vroeg de toegespro-
kene.
„Dat zal ik u vertellen. Ya-nmorgen kwam
Herbelin oven na uw vertrek bij mij en zei
dat het aapje zich niet bewoog. Ik ging er
heen en werkelijk, of ik hem al riep, het
gaf niets; het diertje lag als dood op dén
bodem van den kooi."
„Dan moet hij ziek zijnzei Herbelin
tegen mij.
„Dat geloof ik niét, want gisteravond
was hij nog vroolijk en gezond."
„Dan weet ik hoo het komt!" riep Herbe
lin op eens uit, „mijnheer Amable heeft
hem betooverd. Hij zei immers, dat Hic-Hio
zou blijven slapen tot hij terugkwam
„Maar die aardigheid gaat wat al te ver,"
riep mijnheer Lebastard woedend uit.
„Gij moet nu maar zien, dat gij hem zoo i;
gauw mogelijk wakker maakt."
„Hem wakker maken?"
„Ja, zet niet zoo'n onnoozel gezicht cn
haast u een beetje. Het arme dier beeft se-
Het duurde nog wel dagen lang eer hij
eenigszins verzoend kon raken met het idee
en moeder troostte intusschen Peggy door
te zeggen:
„Je moét bedenken, meisje, dat dit vader
ook zoo ineens, zoo onverwachts op het dak
is gevallen, terwij] jullie het al weken lang
wist!"
„Maar denkt U dan, dat hij nog wePooit
iets om ons geven zal?" vroeg Peg.
„O, ja: zeker Peg. Yader houdt veel meer
van zijn kinderen dar. hij wel blijken laat;
daar kan je van overtuigd zijn."
Dat was op Woensdag, dat dat alles plaats
vond. Zondagochtend was dokter Gregory
den zieke weer als gewoonlijk wezen opzoé-
ken, maar zag er veel opgewekter uit als
anders, toen hij beneden kwam.
„Ziezoo, nu geloof ik eindelijk, dat wij
er zijn!" sprak hij tot mijnheer Primula,
boen die hem uitliet.
„Met heel veel zorg zal hij er nu wel voor
goed bovenop zijn."
„'t Is een heele kamp geweest," merkte
Yader op.
„Ja maar nu vertoon'en zich allerlei ver
schijnselen, die op beterschap wijzen. Hoofd
zakelijk, dank zij de goede zorgen van Me
vrouw. Zonder die geloof ik vast, dat Tom
verloren was geweest
Hartelijk drukte Dr. Gregory daarop Ya-
der's hand en ging weer naar een anderen
patiënt.
„Hoorde je wat de dokter daar zei. Peg?"
■vroeg Yader.
Maar Peggy scheen niets geen animo te
dert gisteravond jiietg gegetei), ,Eq *iie
diertjes worden gauw ziëk!"
De hotelhouder bracht zijn klant voor de
kooi van Hic-Hic.
„Ziet u eens hoe ongelukkig het arme
dier dïar ligt".
„Maar ik heb mij niet met uw aapje be-
ipoeid 1'
„Wel nu nog mooier!" riep Herbelin uit,
„en gisteravond: heb u nog wel gezegd, dat u
hem dood zoudt laten liggen zoolang u wil
det."
„Dat heb ik uit de grap gezegd."
„Ja, ik kén uw grapjes", sprak de hotel
houder boos, „en als hem niet dadelijk
wakker maakt, krijgt u met mij te doen."
„Meent u dat werkelijk, mijnheer Le
bastard.--
„Ja, in vollen ernst."
Herbcdih droeg de kooi naar de kamer van
zijn patroon, gevolgd door de beide heeren.
„Ik ""verzeker u op mijn eerewoord, dat
ik nietsmet üw aapje heb uitgevoerd. Ik
kan geen'dieren in slaap maken".
„En.u hebt bet toch beweerd!"
„Dat zei ik maar uit de grap. Het dfertje
ie echter <Jood!" riep mijnheer Amable
uit en keerde het om en nog eens om.
„Dan hebt u er ook niet veel verstand van
dat zi§ ik wel, mijnheer Amableriep
Herbelin uit. „Wat krijg ik, als ik het
aapje weer levend maak
„Dan-gééf ik je een vijffrancsstuk-"
„Hij ffing even heen met de kooi, haalde
het doodé aapje er uit en zette Hic-Hic.,
dien hij in zijn kamer opgesloten had, er
weer in.' Toen hij weer binnen kwam, zet
ten de beide heeren een hoogst verbaasd
gezicht op.
De nandelsreiziger, die niet wist, dat Her
belin er twee gekregen had, begreep er
niéts van en legde het beloofde vijffrancs
stuk neer, zonder een woord te zeggen.
,,En als u mij nog een vijffrancstuk geeft,
zal ik u zeggen, hoe ik het gedaaii heb. Dan
kunt op andere plaatsen dat kunststukje
ook eens vertoonen."
„Goéd!" zei mijnheer Amable cn legde
weer een geldstuk neer.
Herbelin stak het in den eenen zak en
haalde uit den anderen het doode aapje
te voorschijn
Mijnheer Lebastard moest lachen, terwijl
de handelsreiziger woedend de kamer ver
liet. Dien keer was hij toch de bedrogene
geweest.
voelen, om te spreken en Yader nam haar
in zijn armen en suste haar, of zij een hèèl,
hèól klein kindje was geweest
„Nu maar nooit weer ongehoorzaam zijn
aan die lieve Moeder, Peg!" fluisterde de
heer Primula zijn dochtertje in het oor. En
Peggy beloofde het, en heeft woord gehou
den, daar durf ik vast en zeker voor instaan.
HOOFDSTUK XII.
Hoe de familie Primula verder
gelukkig samen leefde.
Het was een prachtige, zonnige namid
dag, een paar weken later. Het was nu al
in den nazomer en alles dus op zijn rijpst en
volst. Tom zou nu eindelijk weer eens wat
mogen opzitten in den gemakkelijken rieten
stoel, in de serre. Toen Peg haar broer voor
het eerst weer eens gezien had, toen hij
's avonds lag te slapen, had ze gehuild, zóó
slecht zag Tom er uit: van zijn gevuld,
bruin jongensgezioht was niets meer over
gebleven, dan een paar witte ingevallen
waDgen en de verpleegster had het zusje
dan ook onmiddellijk weggejaagd, uit de
ziekenkamer.
Den volgenden keer had ze even met
broer mogen praten, maar de zuster had
er steeds bijgestaan en dit had hen beiden
zóó zeer beklemd, dat Peggy slechts met
„Ja en „Neen" Qp al zijn vragen geant
woord had.
Maar vandaag had zuster hem Vader's
kamerjapon aangedaan en was zijzeive voor
<$e eeaie of andere boodschap moeten uit-
Innige va*iendschap.
In een stal van een -boer leefden twee
paarden en een os vele jaren lang te za-;
men. Dioht bij do paarden stond de os„
die om zijn hoogen leeftijd niet meer ia,
het veld kon werken en iederen dag zijlij
dood kon verwachten. Zijn meeste tanden,
waren uitgevallen en de nog overgebleven®'
waren veel te stotmp, om het voedsel to'
vermalen. Op zekeren dag merkte de boer
op, dat de twee paarden dichter dan ge-;
woonlijk bij hun zwakken makker ginge^
staan en dat de os telkens den mond open'
deed. Bij nauwkeuriger waarneming nu,
zag de boer, dat de paarden hooi uit dö,>
Tuif trokken, dit kauwden en het dan met
de tong in den mond van den os staken.,
Met haver deden ze hetzelfde
Dit voederen duurde zoo weken lang tot
'de oude vriend eindelijk den laatsten adem
uitgeblazen had
Een hoogst-eigenaardig voBBc.'
Dit is ontegenzeggelijk het volk der Mon-'
golen. Ieder aldaar kan paardrijden cn is
voorzien van een oudcrwetsch geweer,
waaronder al zeer eigenaardige en oude'
voorkomen.
Mannen en vrouwen dragen broeken en
hooge laarzen. De brceken zijn gewoonlijk
van een blauwe stof vervaardigdde zolen
der laarzen bestaan uit stukjes geweven,,
goed, die op oen dikte van twee centime-^
ter op elkaar genaaid zijn. Het meeste ge-'
noegen doet men den Mongool hem tabak
te. geven, want daarop is hij bijzonder ge
steld. Ze rooken uit houten pijpen met een
6teenen mondstuk. En uit de grootte van
dat mondstuk blijkt die meerdere of minde
re welgesteldheid van den rookcr. Hoe
greoter en lomper dat mondstuk is, des te'
rijker en voornamer is die bezitter.
Een mijn overstroomd.
De steenkolenmijnen in Engeland strek
ken zich ver onder de zee uit. Toch is de
ontginging dezer mijnen in den regel niet
aan meer gevaren verbonden dan die onder
het land. Wel is er in het begin der vori
ge eeuw eon hevig ongeluk geweest in een
mijn nabij Wellington, waar de zoldering
van instortte, zoodat vele mijnwerkers bij
deze ramp verdronken. In Durham en
Northumberland liggen meer dan de helft
der mijnen ondpr de Noordzee.
gaaji, terwijl Móéder den zieke verder on
der de zorgen van zajn. eigen trouwe zuster
Peggy had gesteld, die deze taak wel ern
stig zou vervullen.
„Laat hem niet te veefl praten Peg en
wind hem niet te veel op, dan zal hij wel
weer gauw op krachten komen. Tom doet
niets ten halvej dus ook niet het beter
worden 1"
Daarna deed Moeder de deur toe en ging
naar beDeden. Ze dacht wel ,dat die twee
een heelen boel te bespreken zouden heb
ben, na die lange scheiding. Peggy vlijde
zich op de vensterbank neer en keek Tom
aan, met schitterende oogen.
„O, Tom, wat is "dat toch een tijd ge
weest", begon zij.
Tom knikte bevestigend.
„Ja, ik had ook graag gezien, dat je
eens bij mij waart gekomen, om een boel
dingen te bespreken. Want ik hoorde van
niemand een enkel woord, hoe de zaken
eigenlijk in elkaar stonden. Wie zou nu ook
gedacht hebben, dat ik zoo gemeen-leelijk
ziek had kunnen worden? Zeg, Peg, is die
deur wel goed too," informeerde Tom nog
eens, voor aüle securiteit.
„Ja,"
„Weet jijt hoe ik eigenlijk zoo ziek
kwam?"
„Ja, dat heb ik al dadelijk geweten."
„Nou ik niet. Ik weet het pas een paar
dagen en maakte het op, uit iets wat de
dokter zich ontvallen Het. Ik ben blij, dat
ik niet stierf, hoor 1"
(Slot volgt.)