FEUILLETON. Een paar Primula's. Het ontwaken van den aap. en Hie sEaarf tusschcn He beenen langs tie ^traat,. Van tijd tot tijd zag men ben trotep fattleïi den weg oversteken zij kwamen "dan trit ben luns,- waar er niets meer te verslin-. den was en zodhten naar nieuwie buit, Ebn aimb graankoopor keek met feteU frenlrig gezicht naar zijn lbege zakken, tor- jvijl ben lakenkoopman -wanhopend zijn jstukkjen lakten uitrolde,- die vol gaten katen.- Db bakkers hadden Kun winkels moeten sluiten,- daar zij geejn meel meer hadden om, oók maar het kleinste broodje Sa bakken* Db vreemdeEng ging IriaKK eten Erötepjej -Jyiirgbrs tob en verzocht hen hem: paar iden burgemeester te geleiden. Daar gekomten bood hij aan de staid van jcld rattenplaag te bevrijden,- als hij hem' Eoi bblooning daarvoor twee honderd gou den daalders zoal geven; i s.Man," zei de burgemeester,- barlaf hij lelefflige oogenblikkbn met de wethouders (overlegd had,- ;,als gij ons dien dienst kunt bewjjzen,- zullen wij u tw-ee honderd Idaal-; d-ers uitbetalen, dat bblo-ven wij u,"- Nadat hij deze belofte verkregen Kadi,- trok hij een zilveren fluit uit den zak, - en blies daarop gen zociderEng wijsje terwijl hij voortliep, i Geen der inwoners KeriaiWcrtie zicK Ooit Zooiets sombers en tegelijkertijd meeslee- pends te hebben hooren fluiten. Bij da eerste maten al kwamen de rat- lfjen in grootten getale uit de huizen te voorschijn en verdrongen zich achter den zwerveHng,- dien zij in groote troepen op de hielen volgden. Hij Eep op de rivier ïoe cn daalde daarin -tóeer zonder zich een oogenblik te bodan ken, D,e ratten die niet wisten wat zij de den,- volgden hem en verdronken bij dui zenden.; Nadat Het laatste' dier gedood was ging iönze man naar den burgemeester toe en verzocht hem zijn belofte te houden. Maar hij .en zijn wethouders waren geen eerlijke heden en gaven hem zilveren daalders in plaats van gouden,- zooals afgesproken was. Zij Verontschuldigden zich,- dat hij misn schien wel, maar zg in geen geval van gou den daalders gesproken hadden,- zoodat pj ml vrij waren je doen wat zij wilden. I De vreemdeling was zoo verontwaardigd pver deze uitvlucht,- dat hij het zilver geld piet aannam en heenging,- vast besloten, pch' te wreken over deze daad, iToen hij op het marktplein van Hameltt JwaS aangekomen,- greep hij weer zijn fluit jen begon daarop een even sombtere en meeslepende melodie te spelen; alsben; purtje geleden. En toen zagen de inwoners 10) Een oogenblik zat Mevrouw Primula heel stil Haar geilaat stond- droevig en hoogst .ernstig en plotseling sloeg ze de armen cm 'Peggy hen en vroeg: „Zeg eens, beete kind, ben ik onvriende lijk tegen je geweest, of heb ik je in eenig opzicht iets misdaan!" „N...ee...ee...n!" antwoordde Peggy met een langen uithaal; want, als ze alles nog eens naging, .wat haar sinds Moeders komst gebeurd was, dan kon ze zich geen enkele grief te binnen brengen, ofschoon Tom en zij toch wel zoo gemeend hadden 1 „Poggy, ik kwam bier moet je bedenken omdat ik je vader liefhad, en meende, dat ik ook zijn kinderen wel zou liefkrij- gen. Denk je zelve niet, dat ik toch een Be ter vriendin voor jullie had kunnen zijn, dan Mevrouw Hunter of juffrouw Pottsï Ik heb zelve een heel eenzame jeugd gehad want mijn Moeder stierf, toen ik nog zóó jong was, dat ik me niets meer van haar herinner. Daarom vatte ik des te beter, wat jullie ook missen moest en besloot je dat te geven En Peggy sloeg haar beide armen om haar stiefmoeder's hals en snikte of haar hartje breken zou! „O, Moeder, Moeder," herhaalde ze telkens tot hun groote ontsteltenis iets heel vreemds gebeuren: van alle kanten kwa men de kinderen aangeloopen en volgden iden fluitspeler, al- dansende. Hun moeders ;konden hen niet tegen houden en zagen hun kinderen het stadje uittrekken en miet iden vreemdeUng in een berg verdwijnen,- vanwaar zij nooit meer terugkwamen. In 1808 stond er nog op een muur, die in dat jaar door, de Franschen werd neer geschoten te lezen,- wat er in 1285 ge beurd was. Nog worden er gebeurtenissen berekend naar lipt jaar,- van het vertneik van de kind-eren. Een d-er kerkramen van het oude kerkje vertoont nog dien uittocht. In het stadje Klausenburg in het Zuiden; van Hongarije staat in de geschiedboeken vermeld,- dat men in 1285 een. groote me nigte kinderen zag aankomen,-zonder dat men wist,- vanwaar zjj kwanten. Zij spra ken een vreemde taal, die weldra ook door ide bewoners van Klausenbure .werd over genomen; ook nu nog hoort m-en door het Hongaarsch heen eenige woorden en uit- idrukkingen,- die bepaald "uit Hannover, moeten afkomstig zijn. De;legende luidt,- idat dezelfde kinderen, die Harhein onder het geleide van den vreemdeling verlieten, door de bergen heen in Zuid-Hongarije aankwamen en daar blev-eh ifc-oncn. Herbelin had een neef, Ferdinand gehee- ten, die chef-kok was op ëen der groote stoombooten en die nooit vergat de een of andere bijzonderheid uit hét laiid, waar hij op zoo'n oogenblik was, mee te brengen. Op zekeren dag vroeg Herbelin hem, of hij twee muisaapj es voor hem mee wilde brengen, als hij er toe in de gelegenheid was en Fer dinand beloofde het hem. Op dat oogenblik was Herbelin in dienst bij een hotelhouder, die ook graag zoo'n aapjwj,'de hebben. „Jongenlief, je zoudt mij een groot ge noegen doen. als je er zoo een wildet af staan, als je neef van zijn reis terugkeert." „Zeker, mijnheer Lebastard, ik zal het doen." Maar de reis naar do Antillen is lang en men moest dns geduld hebben. Een paar maanden later kwam een han delsreiziger, mijnheer Amable, in het hotel logeeren. Hij had zaken te doen in het stadje en bleef dan gewoonlijk een week. Iedereen vond het prettig, als hij kwam, want het was een echte grappenmaker; maar men moest op zijn hoede zijn met hem weer. En toen eerst voelde Peggy, wat een Moeder voor je kan zijn; want deze Moe der was dan ook al bijzonder lief en geen woord van verwijt kwam haar over de lip pen; nóch nu, nóch laterToen Peggy has# n. 1. alles bekend had, dacht ze nog niet over een boos woord, maar scheen zoo vol komen te begrijpen, dat het kleine ding vóór alles behoefte had aan troost, dat ze haar niets onaardigs zei. Peggy zou de les toch niet gauw vergeten, d£e ze nu geleerd had. Moeder vertelde dienzelfden avond, toen Peg al naar bed was, alles aan Vader 1 Maar die was heel booB en verontwaardigd, toen hij hoorde, hoe de kinderen ól dit leed slechts aan zichzelven te danken hadden. „Ik ben teleurgesteld in hen beiden", sprak hij, „maar vooral in Tom, die natuur lijk de aanvoerder was. Bij al zijn fouten, had ik toch nooit gedacht, dat hij mij zoo bedriegen kon; dat valt me erg in hem te- gen."- ,,'t Is natuurlijk de invloed van de Hun ters geweest," zei mevrouw. „Wij hebben niet gedacht, dat dit zoo sterk was, anders had ik de kinderen ook nog wel wat zorgvuldiger bewaakt." „Maar nu zal het ook wel voor goed uit, zijn, want zoodra Tom maar éenigszins her steld zal zijn, zend ik hem naar een strenge kostschool en mag hij in geen twee jaar thuis komen." „Ik zou hem eerst nog maar eens de ge legenheid geven, om zich thuis te verbete ren,"- opperde Moeder. Bovendien zou ik het zelve ook niet prettig vinden om hem want hij liet er graag iemand jnloopen. Her belin bijvoorbeeld, die heusch nogal slim was, was er al dikwijls ingevlogen. Nu wilde het toeval, dat zijn neef Ferdi nand juist terugkwam, terwijl mijnheer Amable in „De Gouden Leeuw" logeerde. De hotelhouder herinnerde Herbelin aan zijn belofte omtrent het aapje iii het bij zijn van. den handelsreiziger, die gauw weer een gTappig plannetje klaar maakte. „Een aap!" riep hij uit, „ik ben vroeger apendresseeTder geweest en vóór ik van hier vertrek, zal ik den uwen africhten, mijnheer Lebastard." Den volgenden morgen kwam neef Fer dinand aan. „Herbelin, hier breng ik twee aardige aapjes, bet. eene is echter onderweg ge storven, maar ik heb het toch meegebracht dan kan je het laten opzetten. Dit hier is echter een en al leven 1" Herbelin was erg teleurgesteld, dat het eene aapje dood was, want nu kwam hij in de moeilijkheid, wat hij met het andere zou doen. Hij had zijn patroon er een be loofd, toen hij dacht er twee te krijger. Nu zou hij dus dat aapje, dat hij zoo heel graag voor zichzelf had gehouden, moeten afstaan. Op stuk van zaken bleef hem dus niets van het geschenk over. Hij zat zich suf te ver zinnen, hoe hij zich uit deze moeilijkheid zonder schade voor zichzelf.zou kunnen red den. Na eenig nadonken bedacht hij een plannetje, waardoor hij zich tegelijkertijd kon wreken op mijnheer Amable, die hem al zoo menige poets gebakken had. Vastbera/den nam hij den kleinen, leven den aap mee en bracht hem naar zijn pa troon. De hotelhouder was heel blij met dat geschenk en bewonderde het slimme ge zichtje van den aap. Yan alle kanten stopte men hem amendels en hazelnoten toe, dat hij met een ernstig snoetje pelde. „Heb je er nog zoo een?" vroeg mijnheeT Lebastard „De mijne is rustiger, ik geloof, dat hij niet zoo gezond is als de uwe. Maar ik wil de u graag den sterksten geven, vooral om dat mijnheer Amable hem wilde africhten." „Of ik hem zal africhten. Ik heb dat al dikwijls aan dé hand gehad. Eerst zal ik hem leer en doodliggen." —c>-- „7al hij dan lang dood liggen?" „Zoo lang als ik wil. „Wij zullen zien, hoe ver u het er mee brengt, mijnheer Amable", zei de hotelhou der. 's Avonds werd Hic-Hio, zoo werd het aapje genoemd, in een kooi met een doek zoo bij de eeTste de beste moeilijkheid op te geven." „Maar wé zullen liever geen herhaling hebben van dit geval," antwoordde mijnheer Primula streng. ,,Ik begrijp zelfs niet hoe je het nog in je hoofd haalt, den jongen te willen verdedigen, na wat eT is voorgeval len. Hij heeft je enkel maar last gegeven, voor zoover ik weet, en wa-s ook allesbe halve lief of voorkomend voor je." „Neen, maar door die ziekte zal hij wel veel in zijn voordeel veranderd zijn,"' „Ik mag het lijden, om hem zelve in de eerste plaats. Stel je voor: die twee daar overal rondloopend over de veemarkt, op dat uur van dien avond!! Ik kan me nu nog niet indenken hoe iemand nu luet kon heb ben ze daarheen te leiden. Een wonder is 't dat Peggy ook niet de koorts opdeed;!" „Ga van avond nog eens even bij kleine Peg op de kamer", drong mevrouw Primu la. Ze heeft zoo'n droevige tijd gehad, die kleine meid." „Jawel, maar het is haar eigen schuld!" „Dat is nu wel zoo, maar ik geloof niet, dat je dit bewustzijn veel gelukkiger zal maken. Peggy heeft een warm hartje en als ze het niet gelaten heeft uit vrees voor Tom, dan had ze ons alles allang verteld." Yader was nog altijd te veel verontwaar digd, om zich goed rekenschap te geven, ran het geringe aandeel in de schuld van zijn dochtertje. Ze hadden het gebod hunner ouders overtreden en bovendien nog een soort samenzwering gesmeed, wat hij hun alles behalve vriendelijk afnam. er over opgesloten; hij werd in een rustig hoekje gezet, om hem niet in zijn slaap te storen. Mijnheer Amable gaf Herbelin be vel zijn paard den volgenden morgen in de vroegte te zadelen want hij moest in de omstreken zaken doen en zou ?erst tegen twaalf uur terugkomen. Herbelin deed altijd trouw zijn plicht en opi het afgesproken uur stond het paard klaar voor de deur. De handelsreiziger steeg op en vroeg den hotelhouder: „Tot straks, mijnheer Lebastard,' slaapt Hic-Hio nog „Ja hij slaapt nog!" „Laat hem dan slapen, tob ik terugkom. Ik zal hem wakker maken." Nauwelijks wa-s het rijtuig van mijnheer Amable om den hoek van de straat verdwe nen, of Herbelin kwam met een verschikt gezicht de kamer van zijn patroon binnen. „Mijnheer Lebastard", riep hij uit, „jk weet niet wat het aapje scheelt; hij heeft zich sedert vanmorgen niet bewogen.' „Hij slaapt nog, Herbelin." Neen patroon, hij ligt voor dood in zijn kooi. Men begrijpt, dat de sluwe Herbelin Hic- Hic door het andere aapje vervangen had. Toen de handelsreiziger tegen een uur of twaalf terugkwam, werd hij allesbehalve vriendelijk door mijnheer Lebastard ontvan gen, die tot hem zei: „Mijnheer Amable, ik vind. dat uw grap dezen keer wat te ver ging. Leer uw eigen dieren dood liggen, maar bemoei u voortaan niet met de mijne „Wat bedoelt u?" vroeg de toegespro- kene. „Dat zal ik u vertellen. Ya-nmorgen kwam Herbelin oven na uw vertrek bij mij en zei dat het aapje zich niet bewoog. Ik ging er heen en werkelijk, of ik hem al riep, het gaf niets; het diertje lag als dood op dén bodem van den kooi." „Dan moet hij ziek zijnzei Herbelin tegen mij. „Dat geloof ik niét, want gisteravond was hij nog vroolijk en gezond." „Dan weet ik hoo het komt!" riep Herbe lin op eens uit, „mijnheer Amable heeft hem betooverd. Hij zei immers, dat Hic-Hio zou blijven slapen tot hij terugkwam „Maar die aardigheid gaat wat al te ver," riep mijnheer Lebastard woedend uit. „Gij moet nu maar zien, dat gij hem zoo i; gauw mogelijk wakker maakt." „Hem wakker maken?" „Ja, zet niet zoo'n onnoozel gezicht cn haast u een beetje. Het arme dier beeft se- Het duurde nog wel dagen lang eer hij eenigszins verzoend kon raken met het idee en moeder troostte intusschen Peggy door te zeggen: „Je moét bedenken, meisje, dat dit vader ook zoo ineens, zoo onverwachts op het dak is gevallen, terwij] jullie het al weken lang wist!" „Maar denkt U dan, dat hij nog wePooit iets om ons geven zal?" vroeg Peg. „O, ja: zeker Peg. Yader houdt veel meer van zijn kinderen dar. hij wel blijken laat; daar kan je van overtuigd zijn." Dat was op Woensdag, dat dat alles plaats vond. Zondagochtend was dokter Gregory den zieke weer als gewoonlijk wezen opzoé- ken, maar zag er veel opgewekter uit als anders, toen hij beneden kwam. „Ziezoo, nu geloof ik eindelijk, dat wij er zijn!" sprak hij tot mijnheer Primula, boen die hem uitliet. „Met heel veel zorg zal hij er nu wel voor goed bovenop zijn." „'t Is een heele kamp geweest," merkte Yader op. „Ja maar nu vertoon'en zich allerlei ver schijnselen, die op beterschap wijzen. Hoofd zakelijk, dank zij de goede zorgen van Me vrouw. Zonder die geloof ik vast, dat Tom verloren was geweest Hartelijk drukte Dr. Gregory daarop Ya- der's hand en ging weer naar een anderen patiënt. „Hoorde je wat de dokter daar zei. Peg?" ■vroeg Yader. Maar Peggy scheen niets geen animo te dert gisteravond jiietg gegetei), ,Eq *iie diertjes worden gauw ziëk!" De hotelhouder bracht zijn klant voor de kooi van Hic-Hic. „Ziet u eens hoe ongelukkig het arme dier dïar ligt". „Maar ik heb mij niet met uw aapje be- ipoeid 1' „Wel nu nog mooier!" riep Herbelin uit, „en gisteravond: heb u nog wel gezegd, dat u hem dood zoudt laten liggen zoolang u wil det." „Dat heb ik uit de grap gezegd." „Ja, ik kén uw grapjes", sprak de hotel houder boos, „en als hem niet dadelijk wakker maakt, krijgt u met mij te doen." „Meent u dat werkelijk, mijnheer Le bastard.-- „Ja, in vollen ernst." Herbcdih droeg de kooi naar de kamer van zijn patroon, gevolgd door de beide heeren. „Ik ""verzeker u op mijn eerewoord, dat ik nietsmet üw aapje heb uitgevoerd. Ik kan geen'dieren in slaap maken". „En.u hebt bet toch beweerd!" „Dat zei ik maar uit de grap. Het dfertje ie echter <Jood!" riep mijnheer Amable uit en keerde het om en nog eens om. „Dan hebt u er ook niet veel verstand van dat zi§ ik wel, mijnheer Amableriep Herbelin uit. „Wat krijg ik, als ik het aapje weer levend maak „Dan-gééf ik je een vijffrancsstuk-" „Hij ffing even heen met de kooi, haalde het doodé aapje er uit en zette Hic-Hic., dien hij in zijn kamer opgesloten had, er weer in.' Toen hij weer binnen kwam, zet ten de beide heeren een hoogst verbaasd gezicht op. De nandelsreiziger, die niet wist, dat Her belin er twee gekregen had, begreep er niéts van en legde het beloofde vijffrancs stuk neer, zonder een woord te zeggen. ,,En als u mij nog een vijffrancstuk geeft, zal ik u zeggen, hoe ik het gedaaii heb. Dan kunt op andere plaatsen dat kunststukje ook eens vertoonen." „Goéd!" zei mijnheer Amable cn legde weer een geldstuk neer. Herbelin stak het in den eenen zak en haalde uit den anderen het doode aapje te voorschijn Mijnheer Lebastard moest lachen, terwijl de handelsreiziger woedend de kamer ver liet. Dien keer was hij toch de bedrogene geweest. voelen, om te spreken en Yader nam haar in zijn armen en suste haar, of zij een hèèl, hèól klein kindje was geweest „Nu maar nooit weer ongehoorzaam zijn aan die lieve Moeder, Peg!" fluisterde de heer Primula zijn dochtertje in het oor. En Peggy beloofde het, en heeft woord gehou den, daar durf ik vast en zeker voor instaan. HOOFDSTUK XII. Hoe de familie Primula verder gelukkig samen leefde. Het was een prachtige, zonnige namid dag, een paar weken later. Het was nu al in den nazomer en alles dus op zijn rijpst en volst. Tom zou nu eindelijk weer eens wat mogen opzitten in den gemakkelijken rieten stoel, in de serre. Toen Peg haar broer voor het eerst weer eens gezien had, toen hij 's avonds lag te slapen, had ze gehuild, zóó slecht zag Tom er uit: van zijn gevuld, bruin jongensgezioht was niets meer over gebleven, dan een paar witte ingevallen waDgen en de verpleegster had het zusje dan ook onmiddellijk weggejaagd, uit de ziekenkamer. Den volgenden keer had ze even met broer mogen praten, maar de zuster had er steeds bijgestaan en dit had hen beiden zóó zeer beklemd, dat Peggy slechts met „Ja en „Neen" Qp al zijn vragen geant woord had. Maar vandaag had zuster hem Vader's kamerjapon aangedaan en was zijzeive voor <$e eeaie of andere boodschap moeten uit- Innige va*iendschap. In een stal van een -boer leefden twee paarden en een os vele jaren lang te za-; men. Dioht bij do paarden stond de os„ die om zijn hoogen leeftijd niet meer ia, het veld kon werken en iederen dag zijlij dood kon verwachten. Zijn meeste tanden, waren uitgevallen en de nog overgebleven®' waren veel te stotmp, om het voedsel to' vermalen. Op zekeren dag merkte de boer op, dat de twee paarden dichter dan ge-; woonlijk bij hun zwakken makker ginge^ staan en dat de os telkens den mond open' deed. Bij nauwkeuriger waarneming nu, zag de boer, dat de paarden hooi uit dö,> Tuif trokken, dit kauwden en het dan met de tong in den mond van den os staken., Met haver deden ze hetzelfde Dit voederen duurde zoo weken lang tot 'de oude vriend eindelijk den laatsten adem uitgeblazen had Een hoogst-eigenaardig voBBc.' Dit is ontegenzeggelijk het volk der Mon-' golen. Ieder aldaar kan paardrijden cn is voorzien van een oudcrwetsch geweer, waaronder al zeer eigenaardige en oude' voorkomen. Mannen en vrouwen dragen broeken en hooge laarzen. De brceken zijn gewoonlijk van een blauwe stof vervaardigdde zolen der laarzen bestaan uit stukjes geweven,, goed, die op oen dikte van twee centime-^ ter op elkaar genaaid zijn. Het meeste ge-' noegen doet men den Mongool hem tabak te. geven, want daarop is hij bijzonder ge steld. Ze rooken uit houten pijpen met een 6teenen mondstuk. En uit de grootte van dat mondstuk blijkt die meerdere of minde re welgesteldheid van den rookcr. Hoe greoter en lomper dat mondstuk is, des te' rijker en voornamer is die bezitter. Een mijn overstroomd. De steenkolenmijnen in Engeland strek ken zich ver onder de zee uit. Toch is de ontginging dezer mijnen in den regel niet aan meer gevaren verbonden dan die onder het land. Wel is er in het begin der vori ge eeuw eon hevig ongeluk geweest in een mijn nabij Wellington, waar de zoldering van instortte, zoodat vele mijnwerkers bij deze ramp verdronken. In Durham en Northumberland liggen meer dan de helft der mijnen ondpr de Noordzee. gaaji, terwijl Móéder den zieke verder on der de zorgen van zajn. eigen trouwe zuster Peggy had gesteld, die deze taak wel ern stig zou vervullen. „Laat hem niet te veefl praten Peg en wind hem niet te veel op, dan zal hij wel weer gauw op krachten komen. Tom doet niets ten halvej dus ook niet het beter worden 1" Daarna deed Moeder de deur toe en ging naar beDeden. Ze dacht wel ,dat die twee een heelen boel te bespreken zouden heb ben, na die lange scheiding. Peggy vlijde zich op de vensterbank neer en keek Tom aan, met schitterende oogen. „O, Tom, wat is "dat toch een tijd ge weest", begon zij. Tom knikte bevestigend. „Ja, ik had ook graag gezien, dat je eens bij mij waart gekomen, om een boel dingen te bespreken. Want ik hoorde van niemand een enkel woord, hoe de zaken eigenlijk in elkaar stonden. Wie zou nu ook gedacht hebben, dat ik zoo gemeen-leelijk ziek had kunnen worden? Zeg, Peg, is die deur wel goed too," informeerde Tom nog eens, voor aüle securiteit. „Ja," „Weet jijt hoe ik eigenlijk zoo ziek kwam?" „Ja, dat heb ik al dadelijk geweten." „Nou ik niet. Ik weet het pas een paar dagen en maakte het op, uit iets wat de dokter zich ontvallen Het. Ik ben blij, dat ik niet stierf, hoor 1" (Slot volgt.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1913 | | pagina 12