OorbeUetjes of niet?
BIJEWTBELT.
Elftvangst voorheen en thans.
Zeventiende-eeuwsche komedianten.
Zorgzame vaders onder de visschen.
idig ik u allen hedenmiddag" op een intiem
Idinertje uit."
De heercn konden niet anders doen dan
lachen. Zij namen de invitatie aan, en de
ware geschiedenis van Alma, die drie ver
loofden tegelijkertijd heeft gehad, werd zóó
ruchtbaar, dat zijzelf nimmer weer een ver
loofde heeft gekregen. .Wat voor de mannen
niet is te betreuren.
Een inzender schrijft in het R.-K. d-imes-
tijdsclirift „De Lelie":
Ik lees toevallig in „De Residentiebode"
(overgenomen uit „De Lelie") den uitval
van dr. AusemS tegen de „gevaarlijke, wree-
üe en dwaze" gewoonte dc oorlelletjes bij
kleine meisjes te doorboren, opdat dezen
later belletjes zouden kunnen dragen als
hun dat goed stond en al voel ik me,
als eenzaam mijningenieur, ver van Lelie-
bloed, niet zeer thuis op dit gebied, noch
geheel op m'n gemak in uw blad een
kledne bedenking zou ik toch wel graag in
't midden brengen, indien anderen dit ten'
minste niet al gedaan hebbenik kan dat
hier onmogelijk weten. Ook dat ik zoo laat
kom moet u mij vergeven.
Dr. Ausenus antwoordt immer den voor-
zichtigen moeders, di© de kleine operatie!
aan een vakhand zouden willen toevertrou
wen: ,,eens bij Boschjesmannen of Rotten-
totten te zullen informeeren" doch waar
toe zóó ver gezocht?
In Draag, dr. Ausems vertelt het zelf,
kan de helft Van de meisje^ „uit den beteren'
stand" hem helpen en wel zéér eenvoudig,
alfi dr. Ausiems een weinig ontvankelijk is
voor schoonheid en elegantie, door haar uiter
lijk alléén al. En ook onze tijd heeft be
roemde portretschilders, die hem iden zin
Van dit sieraad zouden kunnen verklaren, zijn
decoratieve werking demonstreeren.
Misschien dat zelfs een museumgang, of
olechts een oollectie afbeeldingen van be^
roemde portretten hem dat .woord „dwaas"
,tl doet betwijfelen.
Rombrtfndt toch schildert Saskia herhaalde!
malen met dit „Hottentotsch" sieraad, even
als Rubens zijn geliefde Helene Fourment.
Ook Hendrikje Stoffels draagt ze pn Rubend
eerste vrouw.
Van Dijck vereeuwigt zoo Koninginnen',
Edel vrouwen, de bloemen van beschaving
en bevalligheid uit dien schoonen tijd. Rafaël
schildert er zijn Fornarina, Tiziaan zijn Ve
nus in de Gal. Borghese mee; Bronzino:
Maria de Medici, Eleonoral van Toledo, her
togin van Florence; Sully maakt van de
jonge koningin Victoria van Engeland een
juweeltje en Vermeer schildert een meisjes
kopje (Mauritshuis), waar wel niemand de
oorbellen zou willen missen. De strenge
Velasquez schildert Maria Teresia als kind
(tweemaal) als „slachtoffer harer ijdele moe
dor"; do nobele Terborg, de statige Govert
Flinck allen maken zij gebruik van dit
kleine sieraad voor hun groote kunst. Jan
Steen men noemt hem misschien „dwaas",
evenwel, in zijn kunst ter onrechte maar
.Rembrandt was het nooit en nimmer en
schildert toch zijn Sobieski (geen schipper!)
met oorringen; vereewigt zichzelf pr mee
(Mauritshuis). Mannen hebben thans zoo lang
zamerhand alle versiering (en alle sieraf
gelegd, maar dr. Ausems spot over dit „sehip-
persgebruik": zóó het mannelijk schoon te
verhoogen" (waar het gewoonlijk heelemaal
niet om gaat) treft meteen al onze natio
nale mannendrachten.
IJdelheid? Waarom? En waaroïh. dan niet
alle sier? „La femme marióe se peut efc
doit orner auprès de son mari, quand il le
désireOn permet plus d'affiquets aux
filles, paree qu'olles peuvent loisiblementj
désirer d'agrécr a plusicurs." (Introduction
a la vie devote.)
Wreed. Och kom; als we zóó gevoelig
worden, kan dc toekomst hartverheffend zijn
Gevaarlijk. Ja, als de doktors de ope
ratie beneden zich achten, ofsdlioon ik ver
trouw, dat dé meeste lezeressen van „De
Lelie" wel voldoende begrip van antisepsis
hebben, desnoods na een paar woorden dok
tersraad, om dat prikje gevaarloos tc kun
nen verrichten. En ik vermoed een beetje,
iat dr. Ausema m,et die paa£ woorden meer
De vanouds beroemde Wachenbnrg bij Weinlieim aan de Bergstrasse,
eon der mooiste burchten van Duitschland, welke zich nu, na een verbouwing, welke ver
scheidene jaren geduurd heeft, in zyn nieuwe gestalte aan hot cog vertoont.
kindertjes voor ontsteking zal bewaren, daii
met zijn bestrijding van een sierdwang
zeker haast zoo oud als menschelijke be
schaving. .Want al moge men thans, in
Europa, ook leven in een tijd van hygiëne,
practische resultaten, „nuttig" effect vóór
alles meisjes hebben meest een te fijn
en vast vertrouwen in haar vrouwelijk in
stinct, dat zij niet dikwijls op een gegeven
oogenblik de redeneerendo Heeren der Schep
ping verder maar laten bctoogen, de Prin
cipes maar laten rijden, om weer in zich
zelf terug te keeren en weer te volgen die
fijne intuïtie, die klare oogen geeft en har
telijke levensvreugd. En mogen ook momen
teel in de gezeten Jdasse vele meisjes dat
«privilege wat hebben verwaarloosd, de reac
tie hierop werkt treeds, het vrouwelijk
instinct wordt weer wakker aan allen kajrt-.
En zóó voorzie"ik o. a. ook weer voor de
hoofdjes, welke het staat: de belletjes aan
de lelletjes.
In het „Maandschrift voor Bijenteelt"
vertelt „Bijenman" van: ,,De omhang-
methode".
De eerste „kunstgreep" van onze om-
hangmethode begint eigenlijk in de eerste
helft van April. Dit is ons eerste onder
zoek in het broednest. Daar wij bij de in-
wintering alles goed verzorgd' hebben, is
zulks niet eer noodig. Bij de eerste inspec
tie gebeurt van alles. De koningin wordt ge
knipt, verzegelde honig opengekrabd, het
broednest in het midden der woning ge
bracht en opgeteekend, hoe de gesteldheid
van ieder volk is; de waskleeó'jes worden
opgelegd.
Bij het knippen der koningin lette men
er wel op niet meer dan één vleugel *af te
knippen. Doet mon dit beide vleugels, dan
schijnt de koningin nog te kunnen vliegen.
Hiervan zal ik u eens een grap vertellen.
Vorig jaar hielp mij een imkervriend bij
dit eerste onderzoek, en wilde ook gaarne
eens een koningin knippen. Dit gelukte hem
volkomen, doch ik had niet gezien, dat de
beide vleugels afgeknipt waren: Later, in
Juni, het was hier juist marktdag,en ik
nogal druk bezet met mijn dagelijksche be-
zgheden, komt het geroep van mijn oudste
spruit, een imker in spc: „Vader, nummer
16 zwermt 1" „Laat maar vliegen", zeg ik,
„ze zal wel weer teruggaan." Weer een
poos later komt dezelfde boodschapper:
„Vader, zij hangt mooi aan de heg.'' Ik was
te 'druk, en het antwoord is weer: „Laat
maar zitten 1 Ik ben stellig overtuigd, dat
ze weer op de kast terugvliegt". Rog een
poosje later komt d'e extra tijdihg: „Vader,,
de zwerm is er van door!" En zoo is het!
En nu het drama Mijn naaste buurman,
tuin aan tuin, is een bakker. Op weinige
sohroden afstands, waar de zwerm heefti
gezeten, staan eenige ledige krentenv,aten.
Vrouw Bakker maakt tegen den avond een
„spatziergang" in haar tuin, komt bij oe
ledige krentenvaten, en in stilte krijgt „man
bakker" een schrobbeering, dat hij de kren
ten niet schoon uit de vaten haalt. „Ma^
bakker" heeft nogal eens een Schiedammer
bril op en ziet dan niet al te best. Z.Ed
komt met een kistje en schepper aangedra
gen en.... de BaJkanstrijd is ontbrand! Mijr.
buurman, die anders ivoor geen bonderc
„blanken" vervaard is, gaat vóór eer
knuistje „zwarten op den loop.... en „Bijen
man" weet waar zijn zwerm is. Met een
pot honig werd later, zonder interventie,
vam de „groote mogendheden", de vrede'
weer tueechen „vrouw bakker, man bakker
en bijenman" hersteld.
Na dit kleine intermezzo keeren wij weer
tot onze volken terug.
Is d!e eerste inspectie afgeloopen, dan
weten wij precies, hoe het met ieder volk
gesteld is, en treffen hiernaar onze maat
regelen. Gevoederd wordt er we;nig of niet.
Onze werkzaamheden bepalen zich in hoofd
zaal: tot het gereedmaken der broodka
mers. Deze worden geheel voorzien van
kunstraah Is de weersgesteldheid van dien
aard, dat wij redelijke volksontwikkeling
kunnen verwachten, dan volgt, de eerste
helft van Mei, het tweede onderzoek. Uit
onze aanteekeningen weten wij precies welke
volken het eerste klaar zijn voor de opera
tie. Wijst deze nspectie uit, dat het volk*
hiervoor rijp ist dan zoeken wij het raampje
met d'e koningin, en hangen dit in een nieu
we broodkamer, en vullen de overige negen
ramen aan met uitgebouwde ramen, of ra
men met kunstraat. De oude broedbak wordt
met ramen en al uit de woning genomen
en komt de nieuwe, met koningin en kunst
raat, er voor in de plaats. Over deze brood
kamer leggon wij een koninginerooster en
de bak mete broedramen komt er boven
op. De raat, de er met de koningin is uitge
nomen, wordt ook met een raam met kunst
raat of uitgobouwde raat aangevuld. De
bovenste bak wordt nu warm afgedekt.
Nu doet zich in deze periode heel vaak het
geval voor, dat er een slechte weersgesteld
heid komt; met koude nachten en slechte
vliegdagen. En nu komt het geheim van den
6mid; thans is bet noodig van onderen te,
voeren, en hiervoor diént het reeds vroeger
genoemde laatje in de bodemplank der wo
ning. Dient men het voedsel van boven toe,
dan schijnt dit op de koningin en de nieuwe
kamer en „suite" van geen invloed te zijn.
Voedert men echter van onderen, dan wordt
de broedkamer direct in gebruik genomen,
en gaat de broedaanzet z'n geregeldën gang.
Komt er echter in dien tussehentijd goede
dracht, wat bij mij van af einde Mei tot ein
de Augustus te verwachten is, dan wordt
iedere cel waaruit bovenin een jongo bij
kruipt, met honig opgevuld.
Op één zaak moet ik echter nog wijzen.
Een dag of 5, 6, na het omhangen, moet men
iedere raat boven in, op moercellen nazien
en afbreken. Het volk schijnt zich door deze
manipulatie moerloos te gevoelen. Ik heb
ten minste in sommige volken al wel een
dozijn moercellen kunnen afbreken. Ver
zuimt men dit, dan hangt na 10 tot 14 da
gen stellig de zwerm aan den boom.
Is de bovenste bak met honig gevuld en
grootendeels verzegeld, dan begint des im
kers vreugde-dag; het plingrren. Beschikt
men echter over voldoende uitgebouwde ra
men, dan prefereer ik 't echter, om 'n nieu
wen bak met uitgebouwde ramen tusschen
te plaatsen. De bijen zullen meer honig har
len, wanneer zij voldoende ruimte hebben om
dezen op te bergen en hun „bovenhuis" of te
wel „magazijn" goed gevuld is. Dit is in te
genspraak met vele andere leerstellingen,
)]ie verkondigen, dat veelvuldig slingeren tot
■*en grootsren oogst bijdraagt.
Het schijnt onzen bijties te gaan als onzen
overzeeschen multo-millionnairs; hoe meer
zij van het kostbare „gele goedje" hebben,
hoe meer zij nog hebben willen.
Bij deze methode hrh ik mij het vorig jaar
heel best bevonden. Mijn stand geleek wel
een Amerikaansche stad met „wolkenkrab
bers".
Wij hebben hiervoor wel meer materiaal
noodig, maar ook het groote voordeel, dat
'de honig beter rijp wordt, en men slingeren
•kan, wanneer het ons het beste past.
Elft! Wie watertandt^ niet, reeds bij het
hooren van dezen naamMaar helaas,
ze wordt haast niet meer gevangen. Nog
eenige jaren, en men zal de elft nog
slechts als curiositeit op sterk water ge-
»zet in het een of andere museum van oud
heden kunnen bezichtigen.
Wat waren de elftvangsten buitengewoon
in de jaren vóór 1890! Eiken dag gingen
uit Millingen in het elftseizoen, dat is van
half April tot einde Mei, één, twee roeiboo-
ten tot zinkens toe volgeladen met het heer
lijke rivierbanket naar Arnhem, waar het
door visschersmeisjes werd gevent. De elft-
visscherij was toen een geldwinning en in
elk visschersgezin werd een respectable som
als ontvangsten" op de begrooting gebracht
voor den elfttijd. Niet zelden gebeurde het
toch, dat een vissbher met het drijfnet er
dagelijks honderd en meer bemachtigde en
al was de elft niet duur 30 a 60 ct. p. stuk
er werd toch heel wat aan moeder de vrouw
afgedragen. En kregen d'e vieschers geld
in de beurs, de buitenstaanders konden re
kenen op een goedkoop en .en heerlijken
maaltijd, want iedereen at elft in het sei
zoen, van den rijkste tot den arbeider aa.n
den steenoven. Want hier word d'e lekkere
visoh voor nog minder geld van d'e hand ge
daan, zoodat men zich zelfs voor een paar
dubbeltjes heerlijk kon vergasten en kon ko
ning Hendrik IV van Frankrijk zeggen, dat
onder zijn regeering elk Fransch gezin een
heen in de pot had', hier werd in den tijd,
rlafc de elft kwam opzwemmen, door iedereen
de lekkere visch gegeten.
Maar ook op de benedenrivieren werden
v.'ór 1800 enorme massa's elft buitgemaakt.
Meermalen kwam het daar voor dat met
één zegen 3000 a 4000 stuks in één trek wer
den gevangen. Na 1890 werden (Ï9 vangsten
echter minder en minder en thans is het
een Zeldzaamheid als een visscner er één
bemachtigt. In 1911 werden er te Millingen
nog enkele gevangen; in 1912 in het geheel
twee stuks en dit jaar nog geei een. Én op
de benedenvisscherijen beteekent de vangst
ook niet veel meer. Wel komen er daar neg
aan d'e markt, doch het is niea meer in
vergelijkin g met vroeger.
Wat mag dan toch wel de oorzaak zijn
van dien treurigen toestand? Volgens het al
gemeen gevoelen der visschers ën ook niet-
visscbers, die zich voor dc visscherij inte
resseeren, moet dc schuld geweten worden
aan het in massa opvangen der jonge elften
door ankerkuilen, zoowel op de boven- als
op cïc beneden-rivieren, vooral in de maan
den Augustus en September.
Dat er door veel visschers wordt verlangd
naar een doelmatiger bavissehing der rivie
ren, ten einde vooral d'e aas- en paling-
visscherij met ankerkuilen te beperken, be-
hn waarlijk niet te verwonderen. Ieder
begrijpt toeh( dat, als een jonge elft met
dergelijk vischtuig wordt uitgemoord, van
latere teelt geen sprake meer kan zijn, nog
er van afgezien, dat ook andere vischsoor-
ten op die wijze langzaam worden verdelgd.
Daarbij schijnt men de elft niet kunstmatig
te kunnen telen, zooals de zalm.
Doch laten we het beste hopen. Reeds is
door de visscherij-inspectie toegezegd een
nauwkeurig onderzoek in te stellen naar de
vangsten met ankerkuilen, hetgeen op veel
plaatsen reeds is geschied'. Zeer zeker zal
na dat deskundig en onpartijdig onderzoek
een gezonder toestand intreden en komen
voor de elft visscherij wellicht de goede da
gen terug van weleer.
Men wil het wel eens voorstellen, alsof
de tegenwoordige tooneelgezelschappen, in
hun vorm, hetzij van naaml. vennootschap
pen, hetzij van door een directie geëngageer
de verzameling tooneelspelcrs en-speelsters,
iets zouden zijn van den lateren tijd. M. a.
w. dat de komedianten uit vroegere tijden
zoo maar te hooi en te gras hun beroep uit
oefenden.
Doch het tegendeel leert ons een oud no
tarieel contract,, waarvan men het „Hbld."
het afschrift gaf, en waaruit duidelijk blijkt,
hoe de leden van een tooneelgezelsehap uit
de zeventiende eeuw zich wel degelijk con
tractueel tegenover elkaar verbonden.
In 1699 werd voor een notaris te Dor
drecht door een twaalftal tooneelmenschen
in stipte orde een contract gepasseerd, welks
inhoud als volgt luidt:
„Verclaaren de comparanten metten an
deren te hebben aengegaen contract van so
ciëteit maatschappij© ofte vernootschap
namentlijck, dat de comparanten voor den
tijd van een geheel jaer ingegaen sijnde met
den eersten Mey deses jaers 1699 en expi
rerende met den eersten Mey des aenstaan-
den jaars 1700, te samen sullen rijsen in
zoodanige plaatsen, landen, steden en
vlecken als deselve te samen, ofte de meest-
stemmende van hen gedurende de voorz. tijd
goed vinden sullen omme metten anderen
te spelen soodanige commedien, tragediën en
anders volgens der comparanten gewoonte
als de meeststemmende als voren sullen
dienstich ende raadsaem vinden ende sal
dengenes, die ter expiratie van het jaar ge
durende deses contracte daauijt soude wil
len scheijden, ofte de compagnie verlaten,
gehouden sijn, sijne andere compagnons
daar van te waarschouwen den tijd van
twee volkomen jaarmaenden ofte sal bij
mancqement van dien verbeuren een amen-
de van hondert silvere ducatons de eeno
helfte ten proffijte van de continuerende
comperanten ende de wederhelft ten be
hoeve van de armen daar sulx sal komen
voor te vallen, alsmede die de compagnie
op een clandestine wijse sal trachten te
verlaten ende daarvan overtuijght worden
de ende wijdersvolgens soodanige ordon-
dantie ende reglementen als bij de gesa-
mentldjcke ofte de meeststemmende der
comparanten sal werden gemaeckt en onge
recht, welcke van soodanigen kragt en va-
leur sal moeten worden gehouden als ofte
't selve hierinne van woorde te woorde ge-
insereert en verhaalt stond. Tot naerko-
minge deses eüi ieder fpoiriet van dien
verbinden de comparanten l<£er in hun
regard en in qualiteyt voortz. hare per-
soonen en goederen, hebbende en toeko
mende die aen de keuze van dien subjec-
terende ten bedwa.nge ende ter executie
van allen heercn, hoven rechten en rechte-
ren ende specialijck den Ed. Hove van Hol
land, alles sonder fraude."
Daarop volgen de namen van zeven hee
ren acteurs, van twee dames actrices en
van twee harer kinderen, die bij den
troep zijn opgenomen. Wij behoeven deze
namen hier niet te herhalen, aangezien
er geen is, die behoort tot het levende ge
slacht onzer tooneelsterren.
De leider van het zeventiend'eeuwsohe
tooneelgezelsehap droeg den naanï van Jo
hannes Dissel dorp.
Uit den nëstbouw van het ste&elbaa'rsje
"blijkt, diat dit vischje leen voortreffelijke
vader is, die, wat zorg voor eieren en jon
gen betreft, bijna niet voor de vogels be
hoeft onder te doen. De heer G. H. Schei-
der heeft in het aquarium te Napels bevon
den, dat ook de zwarte zeegrondel (Cobius
niger) en de lip visch (Librus) bij die groep
behooren. Als het wijfje van éerstgenoemden
visch de eieren aan de rotsen hJeeft vastge
hecht, legert het mannetje zich dagem lang
daarnaast, en schiet woedend op eiken visch
los, die roofplannon schijnt te koesteren
.vooral heeft hij lvet gemunt op de kleine
zee jonkers, die de eieren verslinden. Dan)
wordt het grondelmannetje zwart van toorn
(zooals men weet nemen de visschen in 't al
gemeen een meer donkere kleur aan, wain-
noer zij door hevige gemoedsaandoeningen
worden bewogen.)
Teedere liefde, gepaard met een onbegrensde
jaloerschbe-id heeft Scheider ook bij den lip-
visch waargenomen. Het mannetje tracht het
wijfje zooveel mogelijk af te zolderen; hij
schiet woedend op zijn medeminnaar los en
weet daarbij zeer wel die visschen, welke
voor zijn liefde gevaarlijk kunnen wordon,
te onderscheiden van lien, die zulks nut
zijn; de laatste laat hij rustig in de nabij,
heid van zijn wijfje rondzwemmen.
Aoht het mannetje zich'veilig, dan nadert
hij het voorwerp zijner liefde," zwemt om
haar heen, en liefkoost haar.
Ook hot mannetje van den post (Acerina
cernna) houdt ongeveer 3040 dagen achter
een de wacht bij zijn eieren en verwijdert
zioh niet anders dan om voedsel te zoeken.
Ook de ouderliefde van den snotolf is
zoo groot, dat de Sohotsche visschers hem
den bijnaam van zeehaan en zeehoen gegeven
hebben. Het mannetje bewaakt niet enkel
de eieren voor zoolang zij nog niet uitge
komen zijn, maar het droagt zelf de pas
geborenen op zijn rug naar het diepere water.
Het mannetje der zeenaald draagt een zak
of buidel onder den buik, waarin de jongen
worden uitgebroed en de reeds geborenen,
als er gevaar dreigt, in terugkeeren.
Ja, in Brazilië leeft een visch, die tot
de familie der doolhofvisschen behoort, waar
het mannetje de zorg voor de jongen zoover
drijft, dat hij ze in zijn eigen kieuwen uit
broedt en bewaart, waarom li ij den naam
ontving van pater famiiias, dat is huisvader.
Hij eet schijnbaar de eieren op, maar brengt
ze werkelijk door oen eigenaardige adem-
halingsbeweging in zijn kieuwen. Hier wor.
den de eieren, die door een veerkrachtige
drukking der kieuwplaatjes worden vast
gehouden, uitgebroed. De jongen groeien snel,
en waar zij in die enge ruimte zich al
spoedig niet meer op hun gemak gevoelen,
verhuizen ze naar papa's mond. Hier blij
ven zij een poos, en wel in zoodanige rich
ting, dat de koppen naar de mondopening
gekeerd zijn. De goedmoedige oude verkrijgt
daardoor een deftig voorkomen.
Met wijd geopende» muil en dik gezwollen
wangen staat hij in het wat-er, tot hij ein
delijk ontslagen wordt van het nu zelfstan
dig kroost. De „huismoeder" gedraagt zich
intusschen zeer lichtzinnig en zwemt lustig
rond, aan haar gemaal alle zorgen voor
de familie overlaten'a.
(„Visschcrsblacl."1