Een grappig verhaal. FEUILLETON. Een paar Primula's. Mannen, waar men respect voor iieeft! Anekdoten. verre tochten. Hij wordt er ernstig ziek van: menig viervoetig vriendje hoeft zijn aanhankelijkheid voor u moeten hoeten mot een plofcselingen dood! L. NAUTA. Een Fransch schrijver uit de zestiend.© eeuw, die heel veel grappige geschiedenis sen heeft geschreven, verhaalt, dat de be woners van la Felèche vroeger doorgingen yoor de grootste spotters der wereld. Geen Vreemdeling kon er in hnn stad vertoeven, of hi) werd het mikpunt van allerlei grap jes. Zij spaarden niemand, en him vermetel heid werd weldra zoo groot, dat vele rei nigers een omweg maakten, om aan de spotternijen te ontkomen. Maar op zekeren keer kwamen zij in aan raking me»t een tweetal mannen, die hun de grappen goed betaald zetten. De een was koopman, Picquet geheeten. Hij moest in la Felèche zijn voor zijn handel, on had )pnderweg al min prettige ontmoetingen gehad, zoodat hij besloot, zich over de on gepaste grappen te wreken. Zoodra hij aan de herberg was afgestapt, redde hij den waard, dat hij den volgenden morgen weer zou vertrekken. Dien morgen vroeg liet hij bij ©en vischhandelaar een lan gen, levenden paling halen. Zonder dat iemand het zag, naaide hij dien in een zak met een kleine opening, waardoor hij den staart van het dier stak. Gij kunt u begrij pen, dat de paling spartelde en kronkelde. Picquet eprong te paard, bond de zak op het zadel vast, en reed naar de poort 'dér stad. D© bewoners hadden al spoedig den pa ling opgemerkt, die zich halverwege door de opening had heengewerkt. Een paar lui, <ge wat graag dien dikken visch wilden hebben, besloten den ruiter te volgen, om 't ©ogenblik af te wachten, dat het dior zou ontsnappen. Heel zachtjes liepen zij achter het paard en proestten het nu en dan uit «d het lachen. Bij eiken spróng van den paling, grepen zij naar het dier; <ie reiziger deed alsof hij niets merkte en reed door. Daar kwam hij bij de grachten aan; teen gaf hij zijn paard de sporen, zoodat het be gon te steigeren. Zijn achtervolgers moesten ook heen en weer springen, want zij waren bang, dat de paling hun zou ontsnappen en in het water zoo springen. De weg was hobbelig en mod derig, zoodat de grappenmakers niet voor hun pleizier uit waren. Het paard liep door, maar de paling viel niet uit de zak. Toen Pioquet zijn gevolg een heel eind buiten de stad had moege- 4) Mcvtouw Primula; wus net terug, toen Tom binnen kwam: „Kom maar gauw beneden, jongen, want we hebben overheerlijke aardbeien toe!" Maar hoe het nu kwam of niet, bet leek net, of de aardbeien niet zoo lekker waren pils anders. Ten minste de kinderen toonden niet zoo luide hun ingenomenheid en zelfs vader viel dit op. „Wat scheelt er aan, Tom? Deugen de (aardbeien niet?" vroeg hij. „Ja zeker vader. Maar u hebt laatst toch gezegd, dat we niet zoo druk mochten zijn aan tafel." „Nu, dat is wel braaf, dat jullie zoo goed geluisterd hebt! Dan zal je zeker ook wel net zoo goed in gedachten houden wat moeder je geboden hoeft betrof fonds de Hun ters?" „Ik heb het hun ten minste gezegd", viel moeder nu in. - „Zoo, dus jullie weet, dat je volstrekt niet meer met hen moogt omgaan. Het spijt y& genoeg, dat ze 200 dicht in onze ont nomen, stond hij plotseling stil en riep de mannen toe: „Ik dank u wel, dat u mij zoover uitge leide hebt gedaan. Het diier zit stevig in den zak vast, dius Do mannen keerden beschaamd naar huis terug. Toch waren zij nog niet genezen van hun spotzucht. Vooral twee schoenmakers waren beruoht voor hun scherpe tong en dwaze invallen. Op zekeren dag kwam er een Parijzen aar, Pierre Faifen, die er allerbespottelijkst uit zag, het stadje binnen go red en. Hij had 6troo gewonden om zijn eigen beenen en om de pooten van het paard om het tegen de kou de te beschermen. Een algemeen gelach ging er op, zoodra bet zonderlinge tweetal zich vertoonde, en het regende spotternijen. „Daar rijdt St.-Joris op een paard!" riep een der schoenmakers. „Wacht maar paardje, je krijgt dadelijk de schoenen van je baas te eten 1" Pierre Faifen steeg af aan een herberg, en liet dadelijk een der schoenmakers bij zich komen. „Meester," vroeg hij. „Kunt gij mij een paar schoenen maken Ik heb de mijne on derweg verloren." „Zeker, mijnheer." „Maar ik heb haast, en moet ze dus mor genochtend precies om zeven uren heb ben." „Ik zal er voor zorgen." „En het leder moet stevig zijn. Ik let niet op de kosten." „U zult tevreden over mijn werk zijn." De schoenmaker ging heen. Pierre Faifen riep een bediende, en zond dezen naar den anderen schoenmaker, met het verzoek da delijk bij hem te komen. Deze deed dit en kreeg dezelfde opdracht als zijn voorganger, alleen moeet hij het paar schoenen om halfacht den volgenden morgen leveren. Den heelen nacht werkten de beid© schoenmakers door om de bestelling af te krijgen, zonder van elkaar af te weten. Den volgenden morgen prompt om zeven uren stond de eerste schoenmaker in de kamer van zijn klant. Deze paate de schoe nen aan en zei: „De rechterbeen zit best, maar de linker doet mij verbazend pijn. Zet dien nog eens op de leest en breng hem over een uur terug, dan zal ik u betalen." De man ging been en deed 200als hem be volen was. Daar sloeg bet halfacht, en de tweede schoenmaker stond in de kamer. Weer paste Faifen do schoenen aan en sprak: „De linkerschoen zit mij uitstekend, maar do rechter kan ik niet aan hebben. Zet dien op de leest en breng hem over een halfuur terug, dan betaal 2c U." fceving zijn komen wonen en dat ik er tot nu toe in hot geheel niet op gelet héb." „Mogen we er dan heelemaal geen kon nisjes meer op na houden vroeg Toto' spijtig. „Natuurlijk jongen! Zooveel als je wilt, maar alleen niet zulke. Nu kan je dat nog onmogelijk geheel inzien, maar later zal je zelf tot de erkenning komen, dat moeder en ik wèl' deden, met je een der- gelijken oingaïig te verbieden!" Dat klonk nu toch zoo ernstig en nadruk kelijk. dat de Primulaatjes slecht aannemten konden, dat vader dit alleen maar gezegd zou hebben, om moeder te believen. Peg keek Tom aan en Tom Peg en beiden zei den geen woord. In ieder geval was het nu geen geschikte gelegenheid, om te ver tellen van Bob's bezoek van dien middag. Toen vader en moeder weer alleen waren, begon mijnheer Primula„Ik geloof niet dat den kinderen die vriendschap mot de Hunters nu zoo bijzonder ter harte gaat! Me dunkt ze namen het verbod nog al leuk op!" „Ik weet niet," antwoorddo moeder voor zichtig. „Van ochtend waren ze wel erg teleurgesteld, toen ik or hun het eerst over sprak. Er moet maar iets anders bedacht worden, wat hen aangenaam zal bezighou den in hnn vrijen tijd." De schoenmaker ging heen. Pierre Faifen betaalde de hotelrekening; sprong op zijn paard en reed spoo-rslage de stad uit, met een rechterschoen van den eenen schoen mak or en een linkerschoen van den anderen schoenmaker aan de voeten. Een uurtje later 6tonden do beide be-A drogenen voor de herberg en hoorden, dat do gast vertrokken was. Dat was iet», moois! De herbergier vertelde hun dat zij den man konden naloopen, als zij wilden, maar dat zij niet veel kans haddien hem in» te halen. Of zij al raasden en tierden: het hielp nietsIeder konden zij met een schoen aftrekken. Zo geloofden nog langen tijd daarna, dat zij met een behendigen dief te doen hadden gehad. Maar op zekeren da.g ont vingen zij ieder een beurs, die juist hef bedrag van één schoen bevatte, eneer briefje, waarin hun het geval werd uitge legd. Dit was hun een goed lesjo geweest, en sedert dien tijd leerden zij het spotton met anderen af, en hun voorbeeld werd geluk kig dbor de overige bewoners van La Felèche gevolgd. Zooals jullui natuurlijk gehoord hebt, is nu pas onlangs de heer Hagenbeek overle den, de bezitter van het wereldberoemde „Hamburgeche Dierpark". Diens vader: de heer Carl Hagenbeek, heeft den tuin geheel doen aanleggen, en je begrijpt, wat een kolossale arbeid dlat was, om van het vlakke aardappelland, dat voor dit doel werd aangeschaft, een lust park te maken, met beekjes en stroomen en berghoogten, zoodat iedere diersoort zich zooveel mogelijk geplaatst voelde in de omgeving, die met haar vadlerland overeen stemde; de gemzen, wilde schapen en bok ken op kunstmatig aangelegde bergen, de sfceppendieren op uitgestrekte vlakten, de roofdieren in rotskloven, die niet door traliewerk werden afgesloten, enz. enz. Vijf jaar is dan ook noodig geweest, om alles te maken, zooale het rich op het oogenblik aan de oogen der leergierige en kijklustige bezoekers vertoont; en oerofc in' Mei, 1907, brak de dag der feestelijk© ope-' ning aan In het midden was de arena voor de dressuur van wilde dieren, want jrciet op dit gebied, waren de heeren Ckvrl en diens broeder Wilhelm Hagenbeek, specialitei ten. Door hun ja/ren langen omgang en buitengewone kalmte, haddei) nj het tot een ongekend meesterschap gebracht ia dl© kunst 1 De dressuur had plaats m ©en ópen 1 HOOFDSTUK VI. Dit'waa niet makkelijk. Op zfekeren middag vond moeder het be wuste rommelkamertje op zolder; maar ge lukkig legde ze esr zelvevolstrekt geen beslag op. Alleen vertelde Mama een tref fende geschiedenis van acht konijntjes, die zij vroeger als kind ook op zolder gehouden had, maar hoe die daar een treurig ©n kwijnend bestaan leidden tot ze ten laatste den een na den ander gestorven waren!. „Ja natuurlijk gingen 2© dood!" betuigde Tom, als iemand di© verstand heeft van konijnenfokkerij. „Als de diertjes grooter worden, moeten ze ook nog een moeder heb ben, dio naar hen omkijkt! Waarom vroeg u niet een oud konijn ergens? Maar meisjes kunnen ook nooit goed met zulke dieren omgaan." „Jawel, maar ik kon er ook eens nie mand over raadplegen, want ik hield er in het geheel geen kennisjes op na. Ik had heel het achttal voor een paar kwartjes gekocht en daar op zolder verstopt, omdat ik bang wae, dat ze mij anders afgenomen zouden worden. Ik bracht hun toen allerlei lekkernijen boven; bijv. stukjes koek en kaakjes en suikergoed; maar daar waren ze natuurlijk heelemaal niet mede gediend en dus groeiden zo niet vooorieeiig op." arena; de dieren, die tot een groep moes ten wordon Baamgebracht, moesten eerst kennis maken met elkaar, terwijl ze dus ■zoo in kooien geplaatst werden, dat ze elkaar kondien zien en met elkaar konden converseeren. Geruim en tdjdl daarna eerst, komen de dieren voor het eerste „lesuur" bijeen in de groot© Arena. Maar evejials op school, wordt gedurende dit eerste uur ook nog niet gewerkt; do leerlingen mo gen wat spelen en maken rich vast ©eniger mate vertrouwd; met de plaats, waar ze zich bevinden. Intusschen houdt de temmer hen alle af zonderlijk in het oog en ruimt kleine on- eenigheden uit den weg, door zijn vriende lijk, doch imponeerend optreden: Jonge dieren toch bezatten die zelfde kinderlijke neiging tot spelen, doch zij worden ook gauw kwaad op elkander. Bij die eerste les merkt dus ook de dres seur op welke de wreed'zame en welke de strijdlustige karakters zijn en doet daar mee zijn voordeel. Bij de tweede les zijn de verschillende verhoogingen al aangebracht, die noodig zijn, om het toon eel te vormen voor den groep en de temmer is gewapend met tweep en stok, waarvan hij echter zoo weinig mogelijk gebruik hoopt te maken. Daarom acht hij ook van veel grooter belang den lederen zak, die hij aan een rienj om het .lijf heeft vastgemaakt en waarin kleine stukjes vleesch zittenwant heel de dressuur steunt op een stolsel van belooning en straf. Geen wonder nu, dat de dieren met verwondering al die vreemde dingen bekij ken, als zij het arena binnenstappen. En een eindloos geduld van de zijde van den dresseur hoort er nu ook toe, om alle die ren er toe te brengen, niet alleen hun plaats in te nemen, maar daar ook kalm te blijven staan, totdat hun gezegd wordt, dat rij er weer af mogen komen. Dus ieder dier moet loeren zich op zijn eigen verhooging te plaatseu en cok vit eigen beweging, te vinden. Om nu b.v. eens een voorbeeld te noemen met. den k°~ ning der dieren: De temmer gaat naar een der leeuwen, spreekt hem vriendelijk toe en houdt hem een stukje vleesch voor, rr.et behulp waarvan hij hem naar de be stemde verhooging lokt. Eerst als het dier nu hier opgeklommen is, ontvangt het de belooning. Telkens zal de dresseur hem nu nog weer naar zijn plaats moeten te rugbrengen ,als hij er af wil, waardoor de leeuw dus eindelijk begrijpt, wat er wan hem verlangt wordt. Met elk dér andere dieren gaat bef. evenzoo. Gewoonlijk ie ook een helper aanwezig, daar deze een oogje moet houden op de diere®, die de temmer den rug toekeèrt. ,Js dat een van jouw kinderen, Peg?" vroeg moeder nu weer. „Och hemeltje, wat ziet 2» en* uit!" „Ja juist; daarom draagt ze dan ook oen Voile, ik zei nu! maar, dat ze erg zwak was en dat ze anders kou zou vatten." Moedor keek nog eens verder trond. „Die kast lijkt wel een hospitaal voor inva lide poppen, zeg! Nu, jullie rommelkamer zal ik je maar niet afnemen; daar kan je va® op aanMaar als Peg ooit oens konijn tjes gaat houden, zie dan maar goed op huaT too, Tom! Je mOet denken: ik had geen broor, die me eens gezellig helpen kon." Dit zeggende, ging mevrouw Primula, naar beneden, want er was bezoek. Tom floot lustig een deuntje en Bag kon niet nalaten te zeggen: „Ze was toch nog zoo kwaad niet; wondt je wel, Tom?" „Neen, dat is ook zoo, maar ze hoeft ook niet ieder oogenblik van den dag onaar dig te zijn 1 Ga je mee naar den vijver Peg Die vijver was dichtbij. De kinderen lie ten daar bootjes in varen en dat was altijd ben heel vertier. Maar den laatste® tijd had Tom zich maar beholpen met papieren bootjes, die natuurlijk altijd zonken als baks beenen. Al menig schip zou daar dus liggen op den bodem der £ee. wKffleJ Ayr ^ant PTiiuIW Grondslag van alle dressuur is: gehoor zaamheid en nooit mag de temmer te- vreden rijn, als zijn bevelen niet volko men uitgevoerd worden. De heeren Hagenbeek zijn echter altijd van het denkbeeld uitgegaan, dat het karakter der wilde dieren niet boosaardig is; zij zijn ontvankelijk voor vriendschap en welwillendheid en beantwoorden ver trouwen met vertrouwen. Het Konijn en de Piano. Muziek heeft dikwijls een wonderlijke uitwerking op sommige dieren. Eenige hooren ze graag, andere maken zich er boos om, terwijl weer andere er melancho liek van worden. Een Engel-sche dame had eens een ko nijntje, waarvan rij dol veel hield. Als zij op het harmonium speelde, werd het woedend, en krabbolde nèt zoo lang tegen het instrument dat zijn meestere6*mcb spe len ophield! Als zij daarentegen piano speelde, werd het konijntje uitgelaten van vreugde. Het rende om het tabouretje heen, tot het buiten adem neerviel. Zoo dra het uitgerust wae, begon het weer op nieuw en herhaalde die rondedansen met tusschenpoozen, tot het spel ophield'! (De les van een wijsgeer. Socrates had een manier, om zijn leer lingen attent te maken op velerloi, door bon vportdurènd maar te ondervragen. Zoo vroeg hij op een goeden dag ook weer eens aan één van hen „Hoeveel slaven heb je?" „Honderd", luidde, het antwoord. „En hoeveel ossen?" „Twee honderd." „En hoeveel vrienden?" VriendenLaat eens kijken! Eén, twee, drie; neen toch twee, want die laat ste is eigenlijk geen bepaald vriend „Vreemd toch!" merkte de wijsgeer nu op. Als ik je het aantal slaven of het aan tal ossen vraag, hóef je je geen oogenblik te bedenkenmaar bij bet aantal vrienden haper je gedurig!.... En dat terwijl vriend schap het hoogste goed is, wat iemand be zitten kan Een dergelijke opmerking, vooral uit zóó wiizcn mond, stemt wel eens tot nadenken Een droevig soort gordel. Van een zwemgordel heb jullie natuur lijk allemaal wel eens gehoord Maar ook van een hongergordel? Dit is een wonder lijk soort van geneesmiddel tegen den hon ger, waartoe de inboorlingen van Amerika met zijn prachtstukriep Peg* opeens. Eerlijk gezegd, deed het hun nu te veel pleizier tegenover de jongens van do school aan de overzij, want die sloegen een bluf je met hun groot jacht, terwijl George er anders ook een had, die wat beduidde. Nu, ze zouden er maar vijf minuten lang blijven; dus dit kon toch geen kwaad! Want ze hadden zich eenmaal vast voor genomen niet meer tegen de Hunters te sprekenen véél zeggen deden ze dan ook niet. Bovendien wat zouden zij er nu aan doen als de Hunters nèt bij den vijver kwav men, als zij er waren. Ze zouden ook im mers jnöor vijf minuten Ifrjven! Maar de vijf minuten weiden helaas een uur! „Hoor je 't, Peg? Daar slaat het zeven uurWij moeten weg!" „Slaat zo jullie anders, je lieve stiefmoe der informeerde George. Zonder verder nog acht te slaan op die onaardige woorden, liepen de Primula's heen en lieten Bob staan, die hun nog het een en ander minder moois achterna riep! „Zorg nu vooral, Peg, dat je toch vooral niets zegt van dit laatste avontuur." Peg knikte. Toen ze thuiskwamen, had Vader 'n paar kennissen hij zich en Moeder vroeg alleen waar ze zoolang gezeten hadden „O, bij den vijver," zei Tom. „Ze waren aojn, het vrrenl" al langen tijd hun toevlucht namen. De gor del wordt n.L meerdere malen om het li chaam gewikkeld en dient om de maag sa men te drukken en 't eigenaardig gevoel van flauwheid te bedaren, dat de uithongering voorafgaat. Steeds wordt deze gordel nauwer toegehaald, en eigenaardig i» het, dat ook de Kaffers tot dit middel hun toevlucht nomen, als zij bijv. van een niet goed geslaagden krijgstocht terugkee- ren en groot gebrek aan voedsel lijden. Want dat de honger een erg zwaard is, bwijst wel, de treurige waarheid dat er verteld wordt van krijgslieden, die zelfs hun schilden opaten, bij gebrek aan iets anders. Ingcz. door „Mimosa." „Gij herinnert u nog dat prachtige horlo ge dat ik rijf of zes jaar geleden verloor?" „Ja." „Welnu gisteren trok ik een oud vest aan, dat ik in jaren niet gedragen had, er) wat denkt gij, dat ik in het zakje vond?" „Uw horloge, laat mij u feliciteeron." „Neen tk vond het gat, waardoor ik het moet hebben verloren." Ingez. door Assch©poetster." Muzikaal. Muziekonderwijzer: „Dit figuur, aan h*t begin van den notenbalk, beet de G-sleut©! de musicus gebruikt ook nog een tweeden sleutel, waarvan ge zeker ook wel eens ge hoord hebt. Welke is dat?" Leerling: „De huissleutel." Ingez door Corrj Coster. In een gezelschap vroolijkc jongelui sneed iedereen op over de voortreffelijkheid van zijn Lor loge: „Het mijne loopt al sedert twaalf maan den geen seconde voor of achter. Geen enkele. „Dat is sterk," erkende er twee gelijk. „Ja maar," hervatte de ander, „je moet niet vergeten, dat dc veer ook al 'n jaar lang kapot is!" Ingez. door „Stormvrouwtje." Mama: „Hoor eens F ritsje, je mag niet in den tui® van onzen buurman komen om met het zoontje van mevrouw B., te spe len, die jongen is veel te wild en te nr." Een half uur later roept Fritsje over den muur van den tuin: „Jan, ben je daar? Ma zegt, ik mag niet in je tuin komen, om dat jij zoo'n wilde jongen bent; kom jij nu bij mij in onzen tui®; ik ben geen wilde jongen." „Kan je daar geen kwaad „Neon, géén noodDe vijver is alleen maar diep in het midden." „Nu, dan ben ik daar gerust op; gaan jullie nu maar naar bed; zonder Vader goe den nacht te zeggen, want die heeft het bar druk met die heeren en wil lie vei' niet gestoord worden." De kinderen vonden dit nu nog al niet zoo heel erg, vooral vanavond, en gingen gauw naar bed, terwijl ze niet eens Z4X> druk meer redeneerden als ze anders wel plachten te doen. Zoo verliep er weer oen week, zonder dat de kinderen oen enkelen koor gesnapt wer den, als ze met de Hunters waren. Er was een „crisis" in de geldmarkt, zoodat vader van 's morgens vroeg, tot 's avonds laat op het kantoor zat. Wat dat woord „crisis" hier nu evenwel botcekendc, snapt© Tom even min als Peg; maar zo zouden er zich dan ook maar niet hot hoofd over breken ©n liever stilletjes profitoeren van de meerdere vrijheid, waar dit weer aanleiding toe gafl Mevrouw Hunter had natuurlijk wel dege lijk gehoord van het bewuste verbod der Primula's om om te gaan met haar kin deren, maar ze was volstrekt niet tusschen- beiden gekomen; alleen bemoeide zij rich van haar kant minder met Tom e® Peg.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1913 | | pagina 12