Jan de OnnoozeSe. FEUILLETON. Een paar Primula's. Zij achtervolgden Gantama en sleepten hem weer naar de stad, waar hij den Ko ning het geroosterde vleeaoh moest toonen. De arme koning beweende den dood ran gijn vriend en riep uit: ,,Neem dien man gevangen en doodt hem." De reuzen waren eigenlijk te verontwaar digd om dit te doen, maar terwille van hun koning, wilden zij het op zich nemen. Gautama werd) dus gedood, maar zijn lijk werd geen begrafenis waardig gekeurd, ter wijl de overblijfselen van den kraanvogel plechtig op een brandstapel werden gelegd en met goud en juweelen overladen. Juist toen de vlammen omhoog stegen> kwam een godin aangevlogen, raakte de be»enderen aan en ziet, de kraanvogel werd .weer levend. Deze maakte een diepe buiging voor de godin en smeekte haar ook Gantama weer levend te maken. Dit gebeurde, zoodra Gantama opstond nam hij zijn schat op d)en rug en ging naar het dorp der roovers te rug, waar hij zijn zelfde slechte leventje leidde. Geen woord van dank kwam over zijn lip pen jegens den kraanvogel die kwaad met goed vergolden had. Een weduwe, die in een klein dorp woon- itte, had een eenigen zoon, Jan gcheeten. Hij was zoo dom en zoo onkundig, dat men Kern den „onnoozele" noemde. Ge zult eens •een paar staaltjes van zijn dwaasheden te '-booten krijgen, om te laten zien, dat die naam niet onverdiend was. Op zekeren morgen zei zijn moeder hem een schaap te gaan koop en op de markt. Laat in den avond was hij nog niet thuis en zijn moeder, die zich ongerust over hem maakte, begon hem te zoeken. Zij vond hem uitgeput op den landweg liggen met bet zware schaap op hem: hij had dit als een speenvarken naar huis willen dragen. Op ongeduldigen toon zei zij tegen hem: „Ik weet heusch niet, wat ik met je moet doen. Moet je zoo zulke groot© schapen vervoeren Je hadt hem aan een touw moe ten voortdrijven, domme jongen 1" „Goed moeder. Maak u niet boos; een «aderen keer zal ik uw raad ppvolgen." Den volgenden morgen moest hij een kruiik koop en t die zijn moeder hard noodig had. En weet je, wat Jan deed? Hij bond een toaw om het oor van de kruik en sleepte ze over den grond voort. „Waar is mdjn kruik?" riep zijn moeder Imcd toe. „Ik weet nifet, moeder. Ik heb gedaan, wat u onlangs gezegd hebt en de kruik aan een touw voortgetrokken, maar ik geloof, dat ze kapot is." „Jongen, jongen, ik weet niet, wat ik met je moet aanvangen. Waarom heb je de kruik niet aan een vrachtrijder meegege ven? Die had ze ito het hooi van zijn wa gen gelegd." „Goed, moeder. Ik zal er voortaan om denken." Op zekeren dag moest hij naalden mee brengen uit het naastbijgelegen etadje. Hij kwam met leegi handen terug. „En 4© naalden?" vroeg zijn moeder. „Die komen mee in de kar van den tuin man; ze liggen tusschen de blaren in." „Domoor, die naalden had je op je buis kunnen steken, om ze onderweg niet te verliezen „Dat zal ik een anderen keer doen} moe der. Dat beloof ik u Een poosje daarna had zijn moeder spij kers noodig. Jan ging ze halen en stak ze in zijn buis vaat met het gevolg, dat hij met een gescheurde kiel thuis kwam. Zijn moeder wae buiten zichzelf van on geduld, en riep uit: „Je maakt mijn arm met je dwaasheden. Ik laat je nooit meer iets koopen Op zekeren morgen zat zijn moeder over- kropt met werkzaamheden. Zij had een var ken geslacht en beval Jan de darmen in de rivier te gaan wasschen. „Hoe zal ik weten, dat ze schoon zijn?" „Vraag dat aan iemand, dio daar voor bijkomt", antwoordde zijn moeder, ,,de weg "wordt altijd druk begaan." Jan ging naar de rivier en wieech de darmen uit alle macht. Er ging toevallig in oen langen tijd nemand voorbij. Een paar uur later zag hij langzaam een schip den stroom opvarenhet gkng niet gauw, want er was geen wind. Hij begon te roepen. De bemanning dacht, dat er een ongeluk gebeurd was en stuurde naar den wal toe. Do onnoozele jongen vroeg toen doodkalm: „Kunt u mij ook zeggen, of die darmen schoon genoeg zijn?" „Loop rond, jongen", riepen de man nen. ,,Heb je ons daarvoor opgehouden. Wacht, ik zal je leeren ons voor den gek te houden." Een der mannen stapte aan wal en gaf Jan een flilnlc pak slaag en zei: ,,Als je nog maar gevraagd had, of er een flinke wind zou waaien, dan had je iets goeds gedaan. Zoo komen wij niet voort!" Dat pak slaag had Jan geen pleiziler ge daan en hij slenterde langzaam naar huis. Langs een korenveld gaande, waar juist 1 mannen en vrouwen bezig waren de aren in schoovem te binden., riep hij den boeren toe: „Ik hoop, dat er een flinke wind op steekt!" „Wat riep <fie kwajongen daar? Moeten de aren over bot veld verspreid worden?". Een der boeren liep naar hem toe en bracht hem op oen allesbehalve zachtzinnige manier het dwaze van zijn wensch onder het oog. „Begrijp je dan niet, dat de wind ons werk ongedaan zou maken en wij tweemaal zooveel tdjd noodig zouden hebben? Waar om zeg je zoo iets doms?" „Wat had ik dan moeten zeggen?" vroeg Jan onnoozel. „Ik hoop, dat er geen enkele wegvliegt!" Half dood geslagen ging de jongen verder. Hij zag vogelaars bezig hun netten uit te zetten om vogels te vangen. Jan had dien dag nog geen lesjes genoeg gel d en riep' hun toe: „Ik hoop, dat er geen enkele wegvliegt." „Dat moet je niet zeggen!" „Wat dan?" „Ik hoop dat er vele gedood wórden!" De arme jongen liep strompelenl verder, want zonder een pak slaag was hij er dit maal niet afgekomen. Daar zag hij een' troepje mensehen, die met elkaar aan het vechten waren. Met zijn slechte gewoonte om te spreken zonder dat men liem iets vroeg, riep hij hun toe: „Ik hoop dat er .velen gedood zullen worden Plotseling keerde ieder zich naar hem en nadat zij hun woede on hem gekoeld had-4 den zeide zij „Domoor, hoe kan. je. zoo iets zeggen „Wat had ik dan moeten zeggen?" „Dat God hen spoedig moge scheiden!' Meer dood dan levend ging Jan naar huis. Hij ontmoette een vroolijke bruilofts stoet. In de gedachte, dat hij de pas ge trouwden iets aangenaams zei, riep hij hun toe: ,,Dat God hen spoedig moge scheiden!' Nauwelijks hadden de feestvierenden de zen minder gelukkigen wensch gehoord, of zij liepen op hem toe en gaven er hem van langs. „Waarom zei je dat sufferd?" „Wat had ik dan moéten zeggen?" „Mocht er eiken dag zoo iets voorval len Weer ging Jan verder, maar nog wa> hij niet aan hei einde van zijn tegenspoed. Hij kwam namelijk een begrafenisstoe5 tegen van iemand, die gedurende rijn Ie-) ven hoog in aanzien had gestaan bijj iedereen. 8> Tom raakte zelfs een beetje van streek door dit onverwachte meevallertje van den gang van zaken. Het is dan ook wel een beetje vreemd, als je je al zoo heelemaal strijdvaardig voelt, en er valt niets te strij den. En dan was het bepaald wel honderd maal gezelliger in huiser stonden geregeld wat bloemen in een vaasje, alles was ordelijk en netjes in 'de huiskamer, er ontbrak niets aan tafel hij ontbijt of koffiedrinken en vader gunde zich nu ook even tijd, voor vrouw en kinderen! Toen Tom dit nu heel opgewekt aan Bob Hunter vertelde, zei deze weer dadelijk nuch- tpr: ..Jawtek dat lijkt alles nu maar zoo, omdat het pas zoo "kort is, maar je zult eens zien. als je eens even een keer iets doet, wat katar niet bevalt! Dan zijn de poppen voor goed aan het dansen." Ze zaten ieder op een kant van hot hek en mikten met een proppenschieter. Bob koos alweer arme slachtoffers: als daar zijn een paar musschen, een ouden invaliden lieer, die dan ook zeer verontwaardigd was en een paar kleine meisjes. Op dit oogenblik nu mikte hij net op een dame, met een mooien hoed op. „Nou zal je eens rien, hoe die straks springt als jeen kikvorsch," zei hij, zich in positie ptellende. Tom keek ieens op en trok onmiddellijk Bob1 het instrument uit de hand. „Laat dat; dart is Mama!" gebood hij. Mevrouw Primula zag nu ook de beide jongens en zei slechts eventjes: „Me dunkt, dat proppen schieten is niet heel geschikt voor den püblieken weg!... Zal je zorgen Tom, dat je niet te laat thuis bent?" Daarmede liep moeder kalm verder en vroeg slechts heel terloops onder het eten, hoe die jongen heette met wien Tom daar zoo op den muur gezeten had. „Bob Hunter," antwoordde Tom. „Hunter vroeg ze, „Hunter Weet je ook misschien hoe mijnheer van zijn voor naam heet?" „Christoffel," kwam Peggie haar broer te hulp. „Ja? Weet je dat zeker?" Mevrouw Primula keek wel wat ontsteld. Toen Tom en Peg later hun schoolwerk zaten te maken in de tuinkamer, hoorden ze vader en moeder in een hoogst ernstig gesprek gewikkeld. Dat liep zeker over de Hunters! Het was Tom's eer te na om voor luistervink te spelen, maar zeker had hij toch wel een lief ding gegeven, als hij het maar eens had mogen hooren. „Zie je, daar, heb je het n,u al," begon hij. „Bob had wel gelijk! Waarom hieb je, dan toch ook den naam gezegd!" „Mijn hemel, hoe kon ik nu weten, dat dit van zooveel belang was," riep Peg Ver ontwaardigd. HOOFDSTUK VK Het eerste Verbond. „Kinderen, ik moet jullie eens even spre ken, voor je naar school gaat!" begon me vrouw Primula den volgenden ochtend. Het was na het ontbijt en vader was net naar zijn bureau gegaan met een porte feuille vol documenten; Tom pakte zijn tasch en Peggie keek haar taalwerk nog eens over, want vooral op het punt der spel ling voelde zij riek niet sterk. „Waarover wou u ons spreken?" vroeg Tom, met iets verdachts in den toon der vraag. „Over de Hunters, jongen. Het spijt vader en mij erg, dat jullie de kennis al zoo ver hebt laten komen." „Vader heeft anders al zoo lang van hen gehoord en ook heeft hij herhaaldelijk Bob bij ons in den tuin gezien, maar hij maakte er nooit aanmerking op." „Omdat het nooit te voren bij vader opge komen is, dat het dezelfde familie kon zijn, anders had hij er al lang een eind aan ge maakt. Hert. zijn Jieelemaal g>een geschikte kennisjes voor jullie pn ik bten dan ook zeker,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1913 | | pagina 8