VOOR DEJEUGD
No. 16315.
Woensdag* 36 April.
»^®pn^n^rr(^>TT(^TT^(n^T^|gs
üii i iüii i iiüi i i;;;iiüii iisii I it;;i i iri^Isri
IEIDSCH DAGB1AD
De kunst om te zwijgen.
De
geschiedenis van een
ondankbaren man.
De meeste mijner jonge lezers oefenen
ziioh in de een of andere kunst: ze doen aan
piano of viool spelen, aan teekenen; ja-,
aan wat niet al. Maar een kunst is er, die
men sleohts zich zelve kan leeren en die nog
van veel meer practisohe waarde is, dan alle
andere kunsten of kunstvaardigheden: nL
de kunst om te zwijgen.
Hoe gauw zijn de meeste van ons niet
bij de hand met wat aan te merken op het
geen een ander doet. En als dit nu nog al
tijd geschiedde met het erlangen om te
verbeteren, dan was het nog tot daar aan
toe I Maar we zeggen dikwijls maar enkel
en alleen iets uit zucht tot vitten en dit
leidt tot niets goeds, maar verbittert slechts
en lokt uit tot iets terug zeggen, wat dan
weer aanleiding geeft tot een hoogst onver
kwikkelijke kibbelpartij.
„Waarom heb jij je roode blouse aan?
Die staat je zoo leelijk!" Of: „schreeuw
toch niet zoo jongen, het gaat me door merg
en been" enz. enz. Dat zijn allemaal van
die onaardige gezegden, die gewoonlijk
niet anders uitrichten, dan dat ze den hoor
der het land op jagen.
Niet voor niets zei de wij ze koning Salo
mo: een dwaas zelfs, die zwijgt, zal wijs ge-
acht worden en die zijn lippen toesluit, ver
standig.
Niets is gemakkelijker, dan allerlei te
kortkomingen op te merken... van onze
omgeving, maar de bediller bederft sleohts
de stemming van anderen en het meest nog
zijn eigen stemming. Juist degenen, die
streng is, jegens zichzelve, zal toe-gevend
zijn voor anderen. Niets is zoo goed of zoo
slecht, als het ons op het eerste gezicht wel
lijkt. Daarom moeten we nilet zoo vlug zijn
met het uitspreken van een oordeelvooral
als dit slechts uit bedilzucht voorkomt.
Lang, lang geleden leefde er in Voor-
Indië een priester, Gantama geheeten, die
van stad tot stad trok om zijn voedsel op
te halen. Op zekeren dag kwam hij bij roe
vers aan en vroeg in plaats van het sleohte
gezelschap te ontvluchten, aan het opper
hoofd, of hij bij hen mocht blijven.
De roover vond het goed.
Cantama werd hoe langer hoe slechter en
doodde alle dieren, die hem onder schot
kwamen, hoewel hij dat als priester niet
mocht doen. Maar hij was dan ook eigenlijk
geen priester meer.
Op zekeren morgen ontmoette hij
vroegeren vriend, een goeden, ouden, geeste
lijke die verwonderd was Gantama in zulk
slecht gezelschap te vinden. Hij wees hem
zoo ernstig op zijn verkeerd gedrag, dat
Gantama beloofde de roovers te zullen
verlaten.
Bij het aanbreken van den dag sloop hij
zonder er iemand een woord van gezegd te
ebben uit het dorp en liep in de richting
van de zee. Hij moest door een bosch gaan,
dat zoo dicht met boo men bezet was, dat
hij er in verdwaalde. Hij liep en liep
en was eindelijk zoo moe, dat
hij zich ternauwernood kon voortsleepen.
Plotseling stond hij voor een open plek,
waaromheen een pad liep met geel grind
bestrooid, terwijl in het midden een stati
ge boom zdoh verhief, welks armen zich
uitstrekten, dat hij wel een parasol ge
leek.
Gantama wierp zich doodop in het fris-
sclie gras neer en, toen een geurig koeltje
langs zijn slapen streek, kon hij de ver
leiding niet weerstaan en sliep in.
De zon was op het punt te verdwijnen
achter de bergen, toen hij door vleugelge-
ruisch wakker geschrikt en boven zich een
wonderlijke vogel zag vliegen Het was de
koning der kraanvogels, die goed bevriend
was met Brahma} de godheid der Voor-
Indiërs, bij wien hij den geheelen dag door
bracht en eerst tegen den avond naar den
grooten boom terugkeerde. Hij droeg gou
den versierselen, die in het zonlicht glin
sterden.
Gantama dacht aan de kraanvogels die
hij in zoo'n menigte geschoten had en hij
stelde zich ook hiervan veel voor.
De vogel was blij hem te zien en zei:
„Welkom priester. Vanavond zult gij mijn
gast zijn en morgen kunt gij gaan, waarheen
gij vult."
Gantama was te verbluft bij het hooren
dier woorden, dat hij iets kon antwoorden.
Hij keek naar den vogel, die op den grond
vloog een bed van bladeren gereed maakte
een vuurtje aanlegde en visck voor zijn
avondeten haalde. Toen waaide de vriende
lijke kraanvogel hem koelte toe met zijn
vleugels en vroeg hem hoe hij heette.
„Ik ben een priester", zei hij langzaam,
„en heet Gantama." Daarop strekte hij
zich uit op het zachte bed en Veelde zich ge
lukkig. De kraanvogel vroeg toen, waarom
hij gekomen was, waarop Gantamc ant
woordde
„Edelmoedige vogel, ik ben erg arm en
zoek iets om geld te verdienen".
Gij behoeft u niet noodeloos ongerust te
maken. Ik ben nu uw vrilend en ik zal na
ken dat gij rijk wordt."
Toen viel Gantama in slaap. Den volgen
den dag sprong hij op en zag dat de vogel
van uit den boom op hem lette.
„Vreemdeling," sprak zijn gastheer tot
hem, „ga nu dezen weg af, totdat gij aan
een stad komt, door reuzen bewoond. Hun
koning is mijn vriend en hij zal u ongetwij-
zoo rijk maken als gij wilt."
Gantama liep een prachtig pad af, waar
langs vruchten groeiden, zooals hij die nog
nooit had geproefdook genoot hij van de
schaduw van prachtige aloe's.
Eindelijk bereükte hij een stad, door
groote steen en muren omringd.
Hij wachtte aan een der poorten, totdat
een reus verscheen, die den vorst de
boodschap overbracht, dat een gast was
verschenen, die een vriend was van de ko
ning der kraanvogels.
Eeni&e oogenblikken later kwamen er
koninklijke boodschappers hem vertellen,
dat hun vorst hem dadelijk wilde ontvan
gen. Dit was meer dan Cantama verwacht
had, en hij volgde hen naar het paleis ver
wonderd rondkijkende naar de weelde dio
er overal in de stad heerschte.
De koning ontving hem vriendelijk, maaD
deed hem lastige vragen omtrent zijn woon
plaats, zijn vrouw en zijn bekendheid mei
de heilige boeken, die alle priesters uit hu»;
hoofd kenden.
Daar hij omringd was door reuzen, voel
de Gantama zich verplicht een gedeelte!
der waarheid be bekennen, zoodat de ko«
ning spoedig inzag, dlat de man zeer dom
was en dus volstrekt niet geschikt voor hef
ambt van priester.
„Toch is die man een priester", zei hij
tot ziohzelf, „en hij tot mij gezonden door
de Koning der Kraanvogels, die een groot
vriend van mij is. Vandaag is het volle
maan; wanneer de reuzen op voet van
vredè staan met de priesters en die komen,
om feest te vieren bij mij.. Gantama zal mefj
hen feest vieren, en geschenken krijgen'
evenals de anderen, wanneer hij mijn paleis
verlaat.
Juist op dat óogenblik kwam er een stoet
van niet minder dan duizend priesters die
een groote tegenstelling vormden met Gan
tama, zooals die in hun midden stond..
Want zij zagen er niet alleen uit als ge
leerde mannen, maar ieder had een schoon
linnen kleed aangetrokken en had zich met
bloemen getooid. Zij zaten ieder op een mat
op den vloer en nadat de koning hen hadi
verwelkomd begonnen zij den feestmaaltijd,
die in gouden vaatwerk werd opgediend.
De reuzen keken die priesters aan, alsof
zij groote lust hadden hen te dooden, maar'
de koning riep uit:
„Heden behoeft gij o priesters geen vrees
te hebben voor mijn reuzen, want ik wil
niet, dat u eenig leed zal overkomen. Ge
niet, zooveel ge kunt, en ga dan vlug heen."
Na den maaltijd werden die geschenken'
binnengebracht: goud, zilver, juweel en en
dierenhuiden. Ieder priester kreeg er
zooveel van, als hij dragen kon en ging
toen snel heen uit vrees voor de reuzen.
Gantama struikelde bijna onder den last
en was geheel uitgeput, toen hij weer bij
zijn boom was. De Koning dier Kraanvogels
verwelkomde hem evenals den vorigen
avond en maakte een heerlijken maaltijd
voor hem gereed.
Gantama gevoelde echter volstrekt geen
dankbaarheid jegens zijn gastheer en dacht:
„Al die geschenken zijn zwaar om te dra
gen en onderweg heb ik niets te eten. Dat
is een mooie vette kraanvogel. Ik zal hem
dooden en hem in mijn zak stoppen, dan
heb ik een goeden voorraad."
De kraanvogel zat vol vertrouwen met
zijn kop onder de vleugels te slapen, toen
Gantama voorzichtig op hem toetrad, hem
doodde, roosterde en meenam.
Den volgenden dag zei de vorst der reu
zen tot zijn zoon:
„Ik heb mijn vnend, den kraanvogel," in
geen dagen gezien. Ik heb er zoo'n voorge
voel van, dat Gantama, die nietswaardige
priester, hem gedocx heeft. Ga vlug naar
t oosch en zie, hoe 't met mijn vriend gaat.
De jonge prins reedl met zijn volgelingen
pijlsnel naar heb bosoh en vond niets dan de
veeren van den kraanvogel,