mm® -ZONDAGSBLAD* IÉID5CH DAGBLAD Ho. 16312. 2® April. Lente. Zomer. Vlak naast de deur stond een orchestrion. Aan een afzonderlijk geplaatst tafeltje aan het eind van de zaal zat een rechter, een zeer joviale oude heer. Spoedig begon do veiling, naar oud-Rijnsch gebruik bi} kaarslicht. De rechter deelde mede, dat elk hooger bod het voorgaande minstens 10 Mark moest overtreffen; volgens de wet was een kleiner opbod wel geoorlooffl, doch daarom bekommerde hij zich niet: ,,Sonst sitze mer bis heut Abend urn zehn Ondanks die opwekking ging het opbie den traag en slechts met kleine bedragen. Dat convenieerde den rechter volstrekt niet; hij moest 's avonds nog in een con cert van den „Beethover-Verein" meezin gen. Eensklaps valt zijn oog op het groot orchestrion; hij roept met luider stem om den herbergier en vraagt, of het instru ment in orde is. Op het bevestigend ant woord zegt hij: „Laat dan maar eens een flinken galop spelen", en tot mijn oom en mij,,U zult eens zien, hoe vlug de boe- Ten bieden, als ze zoo'n beetje worden op- gevroolijkt". De herbergier vond, dat het toch niet aanging bij een executorialen verkoop. Maar die opmerking viel allesbehalve in goede aarde „Wer ist hier Richter, Sie odor ich Das lassen Sie gefalligst meine Sorge seinLos dainitEn nu begon een vurige galop. Maar de recter had zijn mannetjes juist beoordeeld; het bieden ging van andante zeer gauw in moderato en eindelijk zelfö in een presto over; de bieders hadden er blijkbaar schik in, het instrument te overschreeuwen. Na dien go- lop verordende de rechter nog een wals en zei stralend tot mijn grootvader: „U zult zien, eer de wals half uit is, heeft u uw hypotheek er uit!" Hij kreeg gelijk. En de rechter kon kalm naar zijn concert gaan." Blijkbaar wordt het nut der muziek nog niet voor tien procent gewaardeerd. („Toonk-N ws.9 Waar bleven cfie oude paarden-omnibussen Hieromtrent lazen wij in „De Auto" Er zijn er in Frankrijk, die dienen als woonplaats voor voddenrapers in de voor steden; andere worden gebruikt als diligen ces in afgelegen provincie-hoekjes. Te Londen heeft de omnibus-maatöohap- pij honderden oude omnibussen verkocht fce- gon sommen van f 25 tot f 60 toe, aan klei ne burgers, die zo gebruiken als serre of als tuinhuis. Andere dienen, na wegneming der wie len als clubgebouwtjes voor golf-, voetbal- of tennisclub, of als badhuisjes aan zee. Een van die omnibussen is aangekocht voor f 50 door een schoenlappertje van een stadje bij Londen, die er nu zijn bedrijf in uitoefent. Arme gezinnen hebben zich er een aange schaft voor f 26 en maakten er hun „home" van, en leven er in. Kunstmatige paarlencultuur in Japan. In Japan, aldus merkt de „Deutsche Ja pan Post" op, bestaat een cultuur, die ner gens anders op de wereld gevonden wordt. Het is de kunstmatige paarloestercult^'ir op as „Mikimoto Pearl Culture Fara" in de Agobocht. De daar levende oesters worden zorgvuldig beschermd tot zij drie jaar oud y'jm Dan worden zij uit zee opgeviecht en geopend. Vervolgens wordt een vreemde substantie in de schaal gebracht. Na vier jaren ongeveer vischt men ze weder op, om de paarlen, die zich intusschen gevormd hebben, van de schaal t verwijderen. Deze kunstmatige paarlen moeten van de schaal gesneden worden, terwijl de na tuurlijke paarl iii de oester zelf gevonden wordt. Hierdoor is de eene zijde van deze kunstmatige paarlen glad, zoodat deze zeer goed voor het verwerken in broches, rin gen, enz. geschikt zijn, maar niet tot kettin gen geregen kunnen worden. In ander op zicht ie de kunstmatige paarl niet van de natuurlijke te onderscheiden. Tegenwoordig wordt reeds een niet onbelangrijke hoeveel heid Kunstmatige paarlen naar Europa en Amerika geëxporteerd. Handelsberichten".) Vleesctigebruik in Duitscbland in 1912. Volgens een opgave in het „Reichsarbeits-- blatt" werd het vleeschgebruik in Duitscli- land in ^,1912 geschat op 53.2 K.G. per hoofd der bevolking. Hieruit blijkt, dat de vloeschnood zich eenigszins heeft doen gevoelen, daar in 1911 dit cijfer 54.1 K.G. bedroeg. Echter staat het cijfer van 1912 toch nog boven dat van 1910, n.l. 52.1 K.G. per hoofd der be volking, en nog heel wat boven het ver bruik hier te lande, dat n.l. slecbts pl.m. 33 K.G. per hoofd bedraagt. Luchtbanden van woï. Volgens in Engel&che en Amerikaansche bladen voorkomende berichten heeft men in -dJe Vereenigde Staten een uitvinding ge daan, volgens welke luchtbanden voor auto mobielen uit wol in plaats van gummi ver vaardigd kunnen worden. Dit nieuwe proces, hetwelk reeds door een firma in Brockton toegepast zou wor- d'en, bestaat hoofdzakelijk hierin, dat het materiaal onder buitengewoon hoogen hy- draulischen druk bewerkt wordt. De wollen banden moeten zeer sterk, licht en ela&- tisch zijn en een spanning tot 30 ton kunnen verdragen, terwijl zij per stuk 5 tot 10 pond lichter en bovendien goedkooper zijn dan de gummibanden. Banden, die meer dan 1000 mijlen afgelegd hebben, zouden nog geen spoor van slijtage vertonnen. („Exportblad"). De gebreken van den modernen jongeman. Een Fransch tijdschrift, „Le Gout pari- men", heeft zijn lezeressen gevraagd, wel ke de zeven meest verfoeilijke gebreken van den modernen jongeman waren- De ant woorden stroomden bij duizenden binnen en zijn als volgt te rangschikken: Egoïsme 10,011 stemmen; luiheid 7412 st. verwaandheid 7405 st.losbandigheid 6401 at.; verslaafdheid aan het spel 6307 at. onmatigheid 5097 eb.hartstocht voor sport 5044 stemmen. Maar dit zijn niet de eenige gebreken van den modernen jongeman; hij bezit nog ver scheidene andere, zooals: wispelturigheid, gierigheid, lafheid, soepticisme, jaloerie, gulzigheid, boosaardigheid en botheid. De redactie van het tijdschrift wil haar mannelijken lezers thans de vraag: „Wel ke zijn de gebreken van het jonge meisje?" voorleggen; maar zij vreest, dat geen en kele jongeman uit galanterie daarop een antwoord zal willen geven. Van musscnen. Men schrijft ons: Of het velen bekend is, hoe sterk in hun soort musschen zijn? Om »het te bewijzen, diene het volgende: Wat vroeg uit den slaap wakker gewor den, werd mijn aandacht gevestigd op het eentonige getjilp van een musoh in een boom. Ik denk, dat het beestje een dertien veertien keeren dat geluid herhaald had, toen ik op de gedachte kwam, eens te gaan tellen. Onafgebroken ging hetzelfde getjilp voort, tot 113, om met één seconde dieper ademhaling voort te gaan, tot 213, 214, 215, 216, eveneens een tel rust nemend. Hier door weer op streek gekomen, kon ik door tellen tot 356. Toen zakte het beestje, en ik I waande een stuiting nabij, doch neen, voortgaande, haalde het 483, om weer even adem te halen in hetzelfde tempo. Ik haast moe van het nagaan, kwam in ae 526, toen een andere musch, met wat i schor geluid, het waagde, zich in den solo te mengen- De onvermoeide, blijkbaar op J geen duet gesteld, maakte bij de vierde maat reeds een opwaartscke beweging, aan het geluid te hooren, en vloog heen, tot verlichting der slapelooze. kt.oc.PT. Vruchtenbroodjes. 15 zeer dunne sneetjes oud brood van ge- lijk© grootte, frambozen- of abrikozenjam, 3 eieren, 3 d.L. melk. 30 gr. suiker, 80 gr. boter. Bereiding: De sneetjes brood van de korsten ontdoen, precies doormidden snijden en twee aan twee op elkaar ^eggen» met een laagje jam er tusschen. V de eieren dooiers en wit te zamen met de sui ker kloppen, en vermengen met de melk. Hierin de met jam belegde sandwiches even laten weeken, deze vervolgens met de boter in een koekenpan bruin laten bakken aan beide kanten en bestrooien met poedersui ker. Verstrooid. Bemmelman: „Mijn zuster, die al twintig jaren in Amerika is, heeft mij onlangs ge schreven en laat u groeten. Kunt gij ze u 1 nog herinneren?" Professor: „Hum, neen..,, maar ik zai mijn bril eens opzetten." Verzekering. Twee landbouwers te Zoeterwoude spre ken over schadeverzekering. De een zegt. dat hij er over denkt zich tegen den zomer te verzekeren tegen hagelslag. De ander grinnikt: „Wat is dat voor een verzekering?.... Tegen brand verzekeren, dat begrijp ik. Maar hoe maakt een mensch hagel?" Bij den portretschilder De schilder (verontwaardigd),,Hoe kunt u van mij verwachten, dat ik uw portret zal schilderen naar deze fotografieën, als het eene uift het jaar 1863 afkomstig is en het andere van 1912?" De dame: „Wel, maak het hoofd volgens het portret van 1863 en het kostuum naar dat van 1912." Voorbereiding. „Ik moet u komen zeggen, juffrouw, dat uw man een ongeval heeft gekregen." „Och, hemel, wat is er met hem ge beurd?" jammerde de vrouw. „De hitte heeft hem overmand 1" „Hoe kan dit nu bij dit weer?" „Hij ia in den smeltoven gevallen." Sardientj es. No. 1: „Weet je, in de Middellandsche zee voeren we tusschen heele scholen sar dientjes No. 2. „Maak dat je grootje wijs, die kunnen toch niet zwemmen in zulke zware blikken doosjes." Allemaal. „Wie lief hebben zijn altijd genegen tot zelfonderschatting", zei hij teeder, terwijl ze opzagen tot de sterren. ,,Ik begrijp nooiü wat je toch aan me ziet, waardoor je nio zoo. liefhebt." „Dat vragen ze allemaal", lispelde hef meisje. Toen volgde een stilte, zpo diep, dat ui-ni de sterren kon hooren twinkelen. Met twee monden. Industrieel (tot een sollicitant): „H"! spijt mij, mijnheer, maar de zaken zijn heel slap op het oogenblik en we hebben al tweemaal zooveel klerken als er noodig zijn Goeden dag." (Tien minuten later, tot een klant): ,,J& mijnheer, we hebben het zeer druk. Onze klerkon werken dag en nacht en nog wet^n we niet hoe aan alle orders zullen voldoen.' Anno 1913.< •f VAN HELT Ail •èee®è6êêdÊ«ê« d&é ili (Nadruk verboden.) Oud-Moedertje stapte bedrijvig rond, telkens vreugde blikken werpend op 't ge laat van haar slapende dochter. De lente zon speelde op 't uitende gezichtje, zoo kaL_i weggedoken in de kussens. Nu zou ze spoedig beter worden, heolemaal, dacht ze. Ze herinnerde z'ch de sombere wintermaan den, doorgebracht aa^ 't ziekbed van haar kind. In lange, donkere nachten, als 't duister zoo troosteloos was, kwam. zij 't ge heim te weten, dat haar eenilgst kind bijna ten grave had gesleept. Als de smart t jonge hart teisterde n zij te vergeefs trachtte zaoh er tegen te verzetten, wierp zij zich om en om, zacht kreunend. Met ijlend hoofd prevelde zij verwarde zinnen, heur borst hijgde van angst. Wanneer Moe dertje dan nader trad om haar kind tot bedaren te brengen, greep de zieke de koe le moeder-handen hartstochtelijk vast, haar aanziend met verwilderde oogen. Hijgend schokte ze dan uit: „Harold". Zóó was zij 't geheim te weten gekomen, dat teisterde heur eenigst kind, en niets, niets kon zij, de moeder, doen om den last te verlichten, die loodzwaar op haar kind drukte. Zachtkens naderde zij Hélène's bed. Zou ze nog altijd aan hem denken? Zij glim lacht zoo vredig; zou zij van hem droomen Zij vatte de teêre hand en kuste die innig. „Moedertje, wat doet u?" „Niets kindje, heb ik je nou wakker ge maakt?" „Moeder, hoe varm schijnt do zon en de dokter heeft gezegd, dat ik eee uurtje bui ten mw zitten'" „O", klankte moedertje gelukkig, „wil je nu vandaag? De vorige dagen waa je te móe, dus ben je nu véél beter?" „Ja". Zij gleed terug in de kussens, de oogen sluitend. 'tWas waar, eerst wil Je zij niet. Ze was zoo gelukkig in bed, na die lange smart, waar ze nog zoo moede, zoo heeli moede vaü was. Half droomend bracht ze de dagen door, haar pas-geboren rust genietend en koesterend, als een moeder haar jong kindje. De wroetende pijn in heur borst was op gehouden; wat daar brak heelde nu lang zaam zónder smart. Bij elke verandering vreesde zij i.og, dat heur kalme rust haar ontglippen zou, als een blanke duive haar zou uitfladderen. Maar vandaag, de zon scheen zoo beider en Lente was er al Steunend op oud-moeder7je schuifelde zij voorzichtig naar buiten, den jong t tuin in. Doodmoe viel ze neer in den ruststoel. Moe dertje irkte haar zorgzaam to* en streek 't blonde haar uit 't bleek gezichtje. „Wat is alles mooi geworden, Moeder", fluisterde Hélène. „Ja, kindje, de rozenhaag bloeit al en ruik die pere-bloesema 1" Moedertje kuste haar de bleeke l'ppen en liet haar alleen. Voor 't eerste na langen tijd rook Hélène den geur der pere-bloesems. Duizenden licht-roode rozenbloemen kroonden de honds roos-haag en streelden haar met heur zoete geuren: Lente's liefkoozing. De reine welving van 't luohte-blauw leek haar de stille rust, die zij eindelijk ge vonden had na hangen strijd. Achterovergeleund, sloot zij de oogen en liet de teedere lente-geuren over zich heen zweven. In haar werd 'tzóo licht, zoo schoon. Haar geluk blauwde, blauwde in vrede- glana, door niets meer verstoord, 't Was haar of zij langzaam, pijnloos zou wegster ven, terwijl haar geluk grooter, voller, schooner zou worden. Als Zomer, die komt na Lente-sterven. Haar ziel gleed in donzige blauwe verten. Zij opende weer haar oogen en flui^j>erde „Wat ben ik nü gelukkig." De gouden zonnestralen liet zij warmen op haar gelaat, haar handen. Zij hoorde Lente fluisteren in 't riet, zingen in de tonen van den lijster. Zij zag haar kleed golven en wuiven in 'tjonge, frissche groen, dat teederde aan de lx>omen, en hoog in 't zach te blauw zag zij Lente zweven, beur blan ke armen torsend en strooiend een itte bloesem-pracht. „Lente". Zacht trad Moe dertje nader. „Hoe gaat het, Leimie?" „O, moedér, ik ben zoo gelukkig." Innig-verheugd staarde Moedertje haar aan. Naast haar zittend, nam zij de smalle hana in de hare. „Kindje, ik moet je nu eens wat vragen, ik wil je geen pijn doen, maar is het waar, ben je nu heuseh gelukkig?" „Ja", de reine meisjes-oogen keken diep in dis der moeder. „En Harold", fluisterde Moedertje ernstig. Hélène glimlachte zacht en liefelijk. Nog dieper zag zij in de trouwe moederoogen, die nu weenden van lang-ingehouden smart om haar dochter. „Ik ben gelukkig zónder hem." Moedertje zuchtte toen diep, als verlicht. „O, moedertje, u wist arm, lief moe dertje, maar 't is nu voorbij, dat alles is nu voorbij't is nu vredig hier", en zacht kuste zij de gelukkige moeder. Eiken dag zat Lennie in den jongen tuin en fluisterde met Lente. Lente bad haar 't geluk gebracht en eiken dag groeide het: een blond-zonnig ki/ndje. Lente, jonge Len te geurde in de rozen-bloemen aan de haag, in den zuiveren sneeuw-bloesem der pere- boomen. Bloesems, teeder-wit tusschen bleek-groene blaadjes, allé kinderen, zonne kinderen van Lente èn van Hélène. Eens, toen de zon nog warmer soheem en Lente bijna al haar bloemen gestrooid had uit heur schoot, toen zag Hélène itn de verte een jonkman naderen. Zijn gestalte maakte zich los van de blauw-groene verten en hij kwam al nader en nader. Zij zag hem door de rozige pracht aan de hondsroos-haag heen en haar stille geluk blauwde hóóg op. Vóór haar knielde Harold en haar zachte oogen rustten in de zijnen. Zijn lippen stamelden:' „Lennie vergeef..." i De hemel lachte zoo blauw en in de wa zig-witte wolkjes wenkte Lente zoo zoet. Zou zij hein dan niet vergeven? Zij legde haar wit handje op zijn don ker lokkenbruin en boog zich voorover.1 Heur koele lippen kusten zijn brandende» oogleden. „Lennie dank." Dikwijls zat nu Harold bij Lène in den' bloesemtuin. Nog bloeiden Lente's kinde-j ren. En Harold zag een gloeirood blosje i branden op Lène's bleeke wangen, als hij j haar vertelde „Als je nu beter bent, heelemaal beter, dan gaan wij samen wonen in dat huisje, dat bedolven ybigt onder bloesem-sneeuw,1 blanke sneeuw van meidoorn-bloesem. En clan openen wij de ramen, dat de zoete geu-l ren naar binnen stroomen met lokkend bij- gezoem. Vaak sprak hij zoo met haar over. de schoone toekomst. „Lennie, waar denk je aan?" Zij hief den zwakken arm op en wee* hem een rozen-bloesem, wiens blaadjes uit- j eenvielen en op den grond neer trilden. „Lent1 zal spoedig sterven en Zomer, schoone, vollë Zomer zal komen." „Lente zal spoedig sterven", prevelde, Harold onbewust m strengelde zijn a»rm' vast om het meisje. „Luister eens, Harold." „Als die fijne bloesems uiteenvallen, al die witte van do pereboomen cn de roede van de hondsroos, dan zal Zomer komen met warmen adem en hij zal schoone vruoh- ten aan de hoornen brengen, zóó 6choon. Héél zacht, geluidloos zullen de bloesem* uiteenvallen en op den grond n^r trillen in een ros, huivering. En als aan dien perzikboom alle kinderen van Lente ge storven zijn, als ze allen Jteengevallen zijn, dan zal Zomer met gloeienden adem de vol le vruchten roepen, die zullen donzen aan den boom, zóó schoon. Lente zal eerst ster- ven". Lennie's stem stierf langzaam weg, haar hoofdje viel tegen Harolds schouder. Zwaar rustte de tengere gestalte in zijn armen. Wat ruisohte de wind vreemd in de top pen der boomenHet was als L-nnie's stem, die fluisterde in de verte. De zon straalde óók zoo vreemd. Voorzichtig hief hij het blonde kopje op. De oogleden ware:i geslo-1 ten, zij trilden niet, maar waren blauw ge kleurd. „Was zij gestorven?" Hij hief haar in zijn krachtige, nu tril lende armen op en droeg haar naar binnen. Hij knielde bij 't rustbed neer en l°gde zijn oor te luisteren aan haar borst. Zwak hoor- I de hij haar hart kloppen. „Zij leeft", fluis-1 terde hij oud-Moedertje in, dat stil-versla- gen ter neer zat, en snelde toen weg, naar ae stad, om een dokter te halen. Lennie lag steeds met gesloten oogen op het rustbed. Nil voelde zij zich werkelijk langzaam wegsterven, doch haar geluk werd grooter, voller, schooner. Het was of haar ziel gehuld werd in blauw-gouden waren,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1913 | | pagina 11