Hoe hij zijn schuld trachtte goed te maken. FEUILLETON. Een paar Primula's. Waarom de vogels kibbelden. liew® Ite&dsols. geven en ze 6loeg haar kinderen nog een* gade, zooals ze zich nu gedroegen geduren de haar ziektehet oudste meisje had ai 4 het ware de leiding van het huishouden en de andere soliikten zich gewillig hierin, k;b belden niet, liepen geruÊschloos, zorgden voor hun eigen kleeren, enz. enz. „Ja, het is waar! misschien dat ik ze op deze wijze nog iets veel beters kan geven!" zuchtte de zieke dankbaar. Hebt gij een van allen ooit eens den heil zamen invloed ondervonden van zulk een ziekbed „Arthur 1" „Ja Papa „Kom eens gauw hier." De heer De Groot sprak deze woorden van over de leuning der warande tot zijn elfjarig zoontje, die in den tuin stoncL En wel had Arthur: „Ja Papa" gezegd, maar in werkelijkheid scheen hij al heel' wei nig lust daarin te hebben, want hij had ge zien, dat Papa een rietje, bij zich droeg en dat gaf te denken Aarzelend ging hij dus de traj van de warande op en aan die schuchtere ouding kon men wel merken, dat hij geen zuiver ge weten had. „Voor den draad jongmeiisch 1 Ik geloof, dat je eens moet kennis maken met dit riet je is het niet?" „Maar Papa? AI mijn schoolwerk heb ik tooh af en nog juist vandaag heb ik een pluimpje gekregen van mijnheer." „Ja, dat kan wel, maar er zijn nog an dere dingen; je hebt alweer een ander aan het schrikken gemaakt en je weet wat daar op staat!" „Aan het schrikken gemaakt?" „Ja, wist je dat soms niet meer? Dan zal ik je geheugen eens te hulp komen. Wie is gisteravond in een wit tafellaken gehuld op kleine Tonie toegetreden, toen die de kan met geitenmelk kwam brengen?" „Jawel, dat deed ik Papa, maar dat was kamers een aardigheidje?" „Een aardigheidje, dat het kleine ding 'jntnssehen de koorts op het lijf heeft ge jaagd, zoodat zij nu te bed ligt. „Dat spijt me erg, vader,.maar heusch, zoo bedoelde ik het niet. Weet u wat ik nou doen zal? Ik ga dadelijk naar haar toe en dan zal ik haar dien grooten elastieken bal brengen, daar ze altijd zoo met verlan- 1) HOOFDSTUK I. Et gaaf wat gebeurlen. 1 iTom. Primula was dien ochtend al bij zonder laat met naar school gaan. Wel was hij nooit van de vroegsten, maar toch zóó laat als nu, was hij nog nooit geweest. En dat wel, omdat hij zijn pet niet kon vinden, zijn school-uniform pet. Hij her. innerde zich duidelijk, dat hij die gister avond op het konijnenhok gegooid had, toen hij thuis kwam; maar wkkr hij ze zocht; nergens was het hoofddeksel te vinden 1 En Peg stond nog ai zoo op hem te wachten! Zij had toch al zooveel slechte aanleekeningen voor haar te laat komen. En altijd gingen ze zamen want toevallig waren hun scholen vlak bij elkaar. „Toe,- ga nou meel" drong Peg nog ieens. ,,'t Kan me niks schelen!" riep Tom terug; „we zijn nu van ochtend toch te laat; dus op een paar minuten komt het nu toch niet aan. En ik ga bepaald Bob Hunter nog afhalen, want die moet ik wat vragen van de konijnen 1" „O, jélBob is heelemaal nooit klaar!" Maar Bob was nu eenmaal een autori teit op het gebied van konijnenteelt cn clus gingen beiden toch het hek van „Den- nenzicht" binnen, waar George en Bob ai aangelopfx^i kwamen, iedec nog met gsen gonde blikken naar keek! Vindt u dat goed?" „Nu voor ditmaal zal ik je dan nog eens vergeven, maar zorg nu, dat het vooral nooit weer gebeurd 1 Beloof je mij dat op je eerewoord?" „Ja Papa." Zoo oprecht zag Arthur zijn vader toen aan, dat deze toch niet verder boos op hem kon zijn en alleen nog sprak: „Ga dan nu maar naar Tonie en zeg haar, hoe het je spijt, terwijl je haar dan meteen den elastieken bal kunt brengen, en nog een gulden uit je spaarpot bovendien!" Arthur danste weg naar het huisje van den tuiiimansbaas, heel aan het andere eind je van het park. Al weken lang had onze jongen zich zeker goed gehouden, maar eindelijk werd hem de verzoeking toch weer te sterk; er was namelijk een klein schuurtje, zoowat hal verwege den tuin, waar Koert, de melkboer altijd de kannen met melk inzette, die dan later door Marietje, Arthur's zusje, ge haald werden. Nu was zij vreesel/ijk bang voor een kat en daar zou broer nu eens een aardigheidje mee hebben; hij sloot Moor, zoo heette het. dier omdat, het zoo zwart was in het hok en wachtte nu stilletjes af, wat Marietje zou zeggen of doem... Nu, zus ontstelde hevig, zoo hevig zelfs, dat zij de spraak verloor. Je begrijpt nu, hoe Arthur er mee inzat! Een afstraffing van vader hoefde hij niet eens hebben, hij had al genoeg verdriet, als hij zijn zusje maar aanzag. Van alles werd er met Ma rietje geprobeerd; zij werd gemasseerd, ge el ectriseerd, maar kreeg haar spraak niet terugZooveel mogelijk moest ze maar in de buitenlucht zijn, had de dokter gezegd. Zoo was ze dan nu ook weer met haar Vriendinnetje Martha naar het vijvertje ge gaan in het park, waar de tuinmansvrouw net bezig was, haar goed uit te spoelen. Kleine Liesje draaide om moeder heen en opeems... daar viel het kleine ding in het wa ter. Die nu bet eerat aangeloopen kwam, dat was Arthur! Gekleed sprong hij te water en mocht dan ook de voldoening, smaken. Liesje weer op het droge te brengen. Van schrik had zus nu echter haar spraak terug en Arthur had nu ©enigszins hot ge voel, of zijn schuld daardoor zou zijn uit- gewisoht. In ieder geval was het een onvergetelijk oogenbliik voor vijf personen, dat kan je wel begrijpen en ik weet niet wie er wel gelukkiger was, öf Liesjes moeder öf broer Arthur. boterham in de hand. Zij gingen bij den heer Crombie op school, die zijn insti tuut weer iets verder had. Over het geheel zagen de jongens van de Burgerschool, waar Tom Primula op ging, met verachting neer op die van het instituut Crombie, maar Bob werd nu eenmaal door Tom ge respecteerd, om het verstand, dat hij had van konijnen. Deze beide jongelui liepen dus voorop; en dan volgden George met Peg. „Denk je nu,- dat het netjes staat op straat te loopen eten?" kon Peg toch niet nalaten te vragen. „Och, als je thuis geen tijd hebt, dan buiten maar de affaire voortgezet 1" merk te George heel filosophisch op. „Maar wie is die mooie dame, die ons daar zoo aangaapt?" Dc „mooie dame" had wel degelijk deze laatste vraag gehoord cn terwijl ze vrien delijk dc hand uitstak vroeg ze: „Zeker Peggy Primula, hè? Maar je bent wel wat laat voor school, of moet je cr pas om 10 uur wezen?" „Neen; om half negen," antwoordde Peg. „Maar we hadden van ochtend aller lei tegenslag 1" Eenigszins boos keek de kleine meid „de mooie dame" na. „Nu, wie was zij dan wèl," vroeg George weer. „Juffrouw Considène; een kennis van vader. Ik heb haar nu al vier keer ont moet, en telkens,'als ik haar zag ging er wat naars gebeuren!" „En nou dan?" Na deze heeft hij ook nooit meer iemand a-an het schrikken gebracht, want hot waé met recht oen lesje voor het leven geweeBt. Er was zulk een drukte en beweging in de takken der boomen en zulk een haastig gesjilp, dat de voorbijgangers ar naar ble ven staan luisteren. „Wat gaan de vogels laat naar Bed!" zei een moeder tot haar dochtertje. „Ja, en wat maken zij een drukte bij het elkaar goeden nacht zeggen", antwoordde het kleintje. „Maar ze zeiden elkaar niet goeden nacht, dat klinkt heel andersDaar moet je maar eens naar luisteren, als de zon la ger en lager staat. Dan klinken hun stem metjes zoo zacht-, dat het lijkt, alsof heel in de verte kerkklokjes luiden, zoo kalm cn vredig!" Dien avond waren de stemmetjes echter heelemaal niet zacht en teer. Tot mijn spijt moet ik je zeggen, dat de vogels kibbelden en ak zal jullie bok maar vertellen waar over zij kibbelden. Er was namelijk dichjb bij den boem, waar in zj woonden, een vensterkozijn, waarop een klein meesje zomer en winter 'tzij de zou Bciheen, hetzij het regende of sneeuwde, kruimeltjes uitstrooide voor de vogels in het park; zij deed het 's morgens ua het ontbijt en 's middags voor het middagmaal. Dien dag nu was het gewone eten niet op het vensterkozijn uitgestrooid. Vandaar het' gekibbel want ee-nige vogeltjes beweerden, dat het vergeetachtgheid was, andere weer zeiden, dat het wreedaardigheid zou zijn en. dat het kleine meisje het met opzet gela ten had. De meesten echter besloten, dat er zeker iets niet in den haak was met het kleine ding; dat zij ziek was. verdriet had of iets dergelijks. Zij twistten daarover en maakten een verbazend leven met hun schelle stemmetjes. Een zekeren mijnheer Roodborst, die heel. trotsch was op zijn mooie pak, was 'zoo- verontwaardigd over mijnheer Musch, die beweerd had, dat het wreedaardigheid van het meisje zou zijn, dat hij op hem afvloog en hem aan de veeren plukte. Daaruit zou een verschrikkelijk algemeen gevecht zijn gevolgd, als mevrouw Rood borst haar man niet tc hulp gevlogen wa^ en hem gesmeekt had, mijnheer Musch mei' „Wel, dat ik natuurlijk een slechte aan- teekening krijg voor mijn te laat komen l". Dit bleek maar al te waar te zijn. En, liet is nu eenmaal zóó: maar als de dagj slecht begint, blijft hij gewoonlijk zool Tenminste Tom vooral had al een bijzon-- der ongelukkigen dag en voortdurend klei-, ne strubbelingen met zijn zusje, en ten1 slotte met „Juf" de huishoudster. „Nu, ik hoop, dat mijn opvolgster danj beter naar Uw zin zal zijn, jongeheer l"j „Mijn opvolgster? Ga je dan weg, Juf?. Er hangen allerlei onheilspellende dingenl in de lucht." „Ja; o.a. ook voor jullie, dat je anmid-j dellijk van avond bij je vader moet komen, heeft hij gezegd." „Wat beteekent «dat nou weer?" „Ik weet het niet! Maar zorgen jullie als je blieft maar, dat je beiden schoonc handen hebt." Na het eten, liepen beide kinderen den', tuin in; daar vond vader ze dus ook,^ toen hij een uur later thuis kwam; Peg-( gie lag in min gracelijkc houding op de- tuinbank. uitgestrekt en Tom sneed zijn] n,aam en adres in de leuning. Zus was vers, bazend verdiept in haar sprookje en dus was het haar een groote opoffering, om haar bock op eenmaal dicht te slaan, toen vader zeidat zij maar eens een eindje samen met hem moesten oploopen, daar; hij eens ernstig met hen wilde praten. „Ik geloof niet, dat alles zoo heel best met jullie gaat, den laatsten tijd! Tenminj ste van alle kanten krijg ik klachten !i DaaS» fcëb ik al lang gedadtf, dafc Jset vrede te laten, dat hij om harentwil met haar mee naar huis ging Eenige van de vogeltjes werden slaperig zoodat het leven langzamerhand bedaarde, en eindelijk geheel ophield. Zoo waren ze allen in zoete rrist, behalve mijnheer Roodborst, die over den rand van zijn nest naar dat van mijnheer Musch keek en uitriep „Zij is niét wreedaardig." Toen hij deze woorden zegevierend had uitgeroepen ging ook hij rustig slapen. Den volgenden morgen begon het leven opnieuw, want er lag geen ontbijt klaar in het vensterkozijn. Mijnheer Roodborst was vast besloten de oorzaak hiervan op te sporen; hij ging dus geduldig op den tak van een boom zit ten, vlak bij het venster van het kleine meis je en wachtte. Hij sprong ontsteld op, toen hij Marietje, (zoo heette het kleine ding), de kamer zag binnen komen. Hij zag haar heel duidelijk en hoorde ook, wat er gesproken werd, want het venster stond open. Juf was ook in de kamer en sprak: „Marietje,. je moeder is over een uur thuis en vóór-dien tijd moet je den rihg vinden. Marietje zei met tranen in de oogen: ,,ik heb al overal' gezocht Juf, ik moet eerst dc vogels hun eten gevendat heb ik gister avond ook al vergeten". „Je doet niet anders als raar den ring zoeken, je hebt hem juist verloren, met het met het uitstrooien van de kruimels. Nu blijf jij bier zoeken, o-ndertusschen zal ik de gang en moeders kamer nog eens nakij ken". Juf verliet hét vertrek en Marietje kroop op handen en voeten, om overal goed onder te kijkende ring was eigenlijk van haar moeder, vandaar dat hij van haar vingertje gegleden was. Zij moest hem vinden, ze had liet dan ook niet aan moeder durven zeg gen. Mijnheer Roodborst zat na te denken: zijn schitterende kraaloogjes hadden gister ochtend den ring aan MarietjeB vinger ge- cien, toen zij het brood uitstrooide. „Misschien is hij op den grond gevallen!" dacht hij en sprong op het gras, om er naar te kijken. Het was herfst en er lagen een massa dor re blaren hier en daar verspreid. Roodborst zocht en zocht: hij pikte tus- schen de blaren en plotseling... daar zag hij iets gbneteren. Dadelijk pakte hij het op in zijn scherp snaveltje het waa de ver loren ring Nu vloog hij naar het venster en liet hem op het kozijn vallen waarna hij weer naar zijn takje terug ging Marietje zocht nog steeds en zuchtte, het vogeltje begon te zingen, zoodat het kleine meisje er naar moést luisteren. Onwülekeu- rig ging ze nu naar het venster toe en zei: „Arm vogeltje, je hebt geen eten gehad en..." .Daar zag zij den ring: met, een vreugde kreet nam zij dien op. „Juf, juf! Ik heb den ring gevonden!" Het Roodborstje heeft bem zeker daar neer gelegd, mn.g ik nu als belooning daar voor een bord vol brood uitstrooien?" Juf vond het goed. Mijnheer Roodborst was naar zijn vriend je gevlogen en had hem het verhaal van den ring verteld en ook, dat er nu een stevig ontbijt op hem wachtte. Dien avond was he.t weer een drukte van belang in den boom, maar toch klonk het vriendelijk en weerdzaam: de vogel tjes zeiden elkaar goeden nacht, en dat wel hartelijker dan ooit. Een Ci^neescbe Salomo. China is de zetel der wijsheid. Dat wordt weer door het volgende, echt Chineesche historietje bewezen. Vier kooplieden kochten te zamen een groote baal katoen. Om zekeiv te zijn, dat' geen klein knaagdiertje zich aan hun eigen dom te goed zou doen, kochten ze ook e-11 kat.' Die kat was dus gemèciiEcha-ppclijk eigendom. De vier kooplieden kwamen nu overeen, dat elk van hen één poot, en wel één bepaalden poot zou toebohooren. Eens op een dag bez9erde de kat zijn linker- voorpoot. Dc eigenaar van dien poot wik kelde er een lapje met olie omheen; maar het ongeluk wilde, dat de kat eens te dicht bij een vuur kwam, het verband vatte vlam, poes liep in doodaagsi naar de baal katoen, on stak d'ien ook in brand. Het slot was, dat van kat en katoen niets dan wat aech overbleef. Nu klaagden de drie gezonde kattenpoo- ten-eigenaars den vierden koopman aan, en daagden hem voor het gerecht. Maar dc rechter had een onverwachte uitspraak, die aan die van Salomo doet denken: „De poas kon met haar zieken poot niet loo pen, dus waren dc gezonde pooten er de ■■'-"'-V' "UL-LmifalW, schuld van, dat do vlam naar de katoenbaali overgebracht werd. Gij lieden zijt, dus ver-; plicht, schadovergoeding aan uwen beklaag-' de uit te betalen." Zijde van spinnen, Spinnen kunnen net aoo goed zijde leve ren als rupsen. Reeds twee honderd jaar geleden heeft do Franschman Bon te Monfc- pellier, de zijden draden, waarmee de spinnen haar web weven, gebruikt tot he$ vervaardigen van kousen en- handschoe nen. Nu onlangs is een zendeling, Cam bonó, te Madagascar, weer met uitstekend gevolg, die epinnezijde-cultuur begonnen. Reeds nu bevinden zich spinneiituinen op het genoemd eiland, waarin de beestjes op groote schaal geteeld worden Ingez. door Maria v. d. Burgh. I. Mijn geheel bestaat uit 8 letters eu vindt m^n bijna in elk huishouden. 2, 3, 4, 1 is niet koud.' 5, 3, I is een meisjesnaam. 8, 7, 6 vindt men tusschen' dé bergen. Ingezonden door „Klavertje-Vier." II. Ik ben een woord van elf letters en bei- een kleeclingstuk, dat in dezen zomer heelj dikwijls dooi* meisjes gebruikt werd. 6, 7, 7, 3 is een lichaamsdeel. 3, 4, 8, 9 is een stad in Belgie. Van 11, 10, 2, 1 maakt men schoenen. 8, 7, 9 is niet droog. 6, 2, 4, 1 is een groote waterplas. 5, 4, 3, 2, 1 is iemand met een donkere huid. 'Hl Ik ben wel geen mooi dier, Maar mijn vleesch .eet ge met pleizier. Blaat ge mij den kop af, Dan vind ik dit niet laf, Dan ben ik drank voor zieken en gezon den, En ben ik dan zoet in aller monden. Zeg mij nu welk dier, En drank go hebt gevonden? maar het beste zou zijn, om jullie weer een li-ef moedertje te bezorgen, die da,ri •ruxar een heelcbocl dingen kan omzien wa,ar ik nu eenmaal geen tijd voor heb. Ik hoop, dat jullie lief en gehoorzaam voor ha,ar wilt zijn en dat je alles zult doen, wat in jc vermogen is, om het haar prettig te maken." Doodelijke stilte volg de. Tom keek naar Peggy en Peggy keck aaar Tom, maar geen van beiden voelden ze eenigen lust, verder navraag te. doen. „Nu, zijn jullie dan niet benieuwd, wie je aanstaande moeder is „Misschien juffrouw Considène?" opper de Peg. „Ja, toen ik haar van ochtend zag op den Parkweg, had ik al zoo'n idéé dat iets ging gebeuren." „En iets heel gelukkigs ook, voor jullie bekten," sprak vader Weer. „Ofschoon jc pog niet in staat blijkt te zijn om het te beseffen." Geen gelukwenscli wilde dcPrimulaat- jes dan ook over de lippen. Want zij be schouwden het inderdaad nu niet als zoo'n heel groot geluk 1 In hot vooruitzicht zagen zij al een strenge stiefmoeder, die op elke kleinigheid zou vitten, enz. enz. - Maar tegen vader durfden ze niets van jdat alles te zeggen, want, ze waren nooit £O0 heel vrij met hem. Vader was ook altijd 7.00 ongenaakbaar; als hij 'savonds thuis kwam, was hij zeer moe en wilde volstrekt niet gestoord woiden. Dit maakte, dat zij pooit eens vrij-uit met hem praatten en ze eenigszins vreemd tegenover hem bleven Staan. Vader was cargadoor en had zeer Sdrukkg zaken. HOOFDSTUK II. De dag vóór liet h u w e 1 ij k Het was esn drukke dag geweest. liet heele huis was „met bezemen gekeerd". Overal waren schocme gordijnen opgehan- gen en alles rook naar was en terpentijn ,en zeepsop. Zelfs de, zolder hadden de Pri- mulaatjes moeten ontruimen, want de huis- houdster durfde het niet op zich nemen, dit „hok zóó vuil te laten!" Volgens Peggy zat er niets anders op, dan maar stilletjes naar haar eigen ka mertje te sluipen en daar viel ze toch in aanbidding neer voor het prachtige wit zijden jurkje, dat ze als bruidsmeisje zou mogen dragen! Hemeltje lief! Nog noo t van haar leven had ze zoo iets moois ge zien! Ze zou wel eens weten of Gcorgine Jftunter, de veel oudere zuster van Bob en George zoo iets moois ooit bezeten had Tegelijkertijd stormde Tom het vertick. binnen en zei „Nou moet je mijn colbert eens zien! Prachtig is dat gewoonen zooveel zakken zijn ér in! Zeker wel twaalf!" Peg keek moe en bewonderde, ofschoon ze in haar hart toch overtuigd was, dat haar jurk veel meer indruk zou maken. „Laten we even naar de Hunters gaan en die eens vertellen van al het moois!" sloeg Tom voor. „Ze hebben ons hier toch geen van allen noodig; wij loopen maar in ghsn weghebben se al zoo dikwijls beweerd on ook wil ik wel een5 weten, wat ze er van zeggen, als ze dat hooren vaa| dat opruimen van den zolder. Ik vind hef gewoon een schande!" Allerhartelijkst werden de Pimiulaatjesj bij de familie I I urn er ontvangen, dat gaf) weer heel wat afleiding, dat er eens over) een bruiloft kon gesproken worden! Me-j vrouw Hunter zelve, kwam vlak naast Peggy zitten, op de canapé en klopte ona meisje bemoedigend op den schouder of ze erg te beklagen was „Och, ze ziet er niet kwaad uit, onze, stiefmoeder," besloot Tom. „Maar ik be, grijp alle jn nici, waarom alles nu onderste; boven gehaald moet worden in huis!" „Zoo; heb juiiie een nieuw karpet gekre gen in de huiskamer, Peg?" hoorde me, vrouw Hunter haar gasten uit. „Ik wou, dat ik ook zoo rijk was, want het onze hoeft ook uitgediend." Daarna,' gingen de jongens nog eens naar de konij nen kjjken cn trokken de Primulaatjes maar weer naar huis. „Zeg, Peg," sprak Tom onderweg. „Ik. wou veel liever, dat vader ons dan maarj naar kostschool gezonden had cn ik bea ook niet van plan veel van de stiefmoeder te verdagen!" Zonder verder meer woor den vuil té maken, gingen dc kinderen nu naar bed, terwijl Peg toch niet bad kunnen nalaten, eens even haar wang liefkoozend langs de zachte zijde van haar jurkje te strijken. (Woi'fdt vervolgd)*

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1913 | | pagina 12