Het getal der Katholieken. STOFGOUD. RECEPT. Een Italiaansch schrijver, de heer Stra- delli, heeft, zegt „Het Centrum", een werk uitgegeven over de toeneming van het ge- tul Katholieken, waaraan we, zonder ze te controleeren, eenige oijfers ontleenen. Engeland telde een eeuw geleden 120,000 katholieken met 6 apostolische vicarissen en 200 priesters; een eeuw later, in 1907, waren er 21 bisschoppen, 4166 priesters en 2,180,00 R.-K,. geloovigen. Men weet, dat een groot deel van deze toeneming is toe te schrijven aan persoon lijke bekeeringen. In weinige jaren, van 1899 tot 1907, kwamen 446 predikanten, 417 par lementsleden, 205 officieren, 129 rechtsge leerden, 60 dokters tot de R.-K. Kerk. Het geheele getal' bekeeringen bedraagt ■inds langen tijd 10,000 per jaar. Maar ook in Duitschland is het getal Katholieken sterk toegenomen. In 1800 waren er 6 millioen, in 1904 niet minder dan 28 millioen. In Rusland zijn het weer de bekeerlingen, die het getal sterk doen wassen; na het tolerantie-edict van 1905 in 4 jaren tijds met 230,000. Ook in de andere oostelijke Staten nam het getal Katholieken in de XIXde eeuw gterk toe. Het kwam in Rumenië van 16,000 op 150,000, in Bosnië van 23,000 tot 398,000, in Bulgarije van 1300 tot 28,000, in Servië van 6000 tot 20,000, in Grieken land van 15,000 tot 44,000. Maar vooral! buitengewoon is de toename \ai de Yereenigde Staten. Daar had men in 1800 één bisschop, 50 priesters en 40,000 R.-K. geloofsgenooten. Thans zijn er 13 aartsbisschoppen, 88 bisschoppen, meer dan 10,000 priesters, en meer dan 22,500,000 Katholieken. Alleen de hoofdstad New- York telt ver over het milliloen Katholie ken, in 170 parochies verdeeld. Ook daar in de nieuwe wereld is het ge tal bekeeringen groot; van 30,000 tot 50,000 per jaar. Op de lij6t deoer bekeerlingen vindt men een Anglicaansche bisschop vele predikanten en 3 rabbijnen. In Australië was een eeuw geleden geen enkele Katholilek te vinden. In 1820 werd vrijheid van belijdenis toegestaan en bega ven er zich twee Iersche missioimarissen heen; than9 zijn er, behalve een kardinaal, 2 aartsbisschoppen, 14 bisschoppen, 1400 priesters, duizenden religieuzen en meer dan anderhalf millioen geloovigen. Ook in de missiegebieden gaat het getal R,-K. geloovigen sterk vooruit. Afrika tel de in het jaar 1800 slechts enkele duizenden Katholieken; thans begint het getal reeds dicht aan het millioen te komen, terwijl het in Azië reeds bijna 5 millioen bedraagt, waarvan ruim een millioen in China ge vonden wordt. Merkwaardig is de toeneming van het getal Roomschen in de aan de Porte on derworpen landen: te Konstantinopel steeg het van 8000 tot 45,000, te Smyrna van 300 tot 16,000, in Mesopotamië van 10,000 tot 113,000, in Palestina van 3000 tot 30,000. De liefkoozingen van het kind beantwoor den, als zij oprecht zijn, maar die van zich zelf bewaren tot gewichtige oogenblikken dat is een der vele fij-ngevoelde, verwaar loosde opvoedingsmiddelen. Ellen Key. Het bereiden van ossetong. De tong goed afwrijven met droog zout, daarna afwasschen en opzetten met kokend water en zout (8 gram per liter water) tot zij geheel onderstaat. De kooktijd is onge veer drie en een half uur. Als het vel los laat, is het vleesch gaar; het keelstuk en het vel worden er dan afgenomen en verder late men de tong, om het uitdrogen te v ter- komenzoolang in het water staan tot zij gebruikt wordt. Vóór het opdienen moet de tong in plakken gesneden en een gedeelte van de saus er overheen gedaan werden. Men gebruikt gemeenlijk rozijnen- of roo- de-wijn-saus. HET MADELIEFJE. Gij, eersteling der Lente, Aanvallig voorjaarskind, Geliefkoosd door de kind'i*en, Door d' ouderdom, bemind, Gij, schuchter madeliefje, In allen eenvoud schoon, Gij zijt der weiden sieraad, Der vlakke velden kroon! En siert ge vaak de gaarde Reeds vóór de sneeuw klok lui 1 Gij blijft gestadig bloeien, Ja, zelfs den herfsttijd uit. Als al de bloemen kwijnden En al het groen verdween, Dan steekt ge nóg uw kopje Door 't dorre weigras heen. Wel blijft ge ons getrouwe Meer dan de schoonste bloem, Die" slechts een pooze praalde, Als aller velden roem, Wier rijke geuren dwaalden Door rijk gesierden gaard, Maar die bij 't zomerwijkon Heur kleurendos onthlaart. Gij, eersteling der velden, Gij, kleine, lieve bloem, Wel zijt ge in 't oog der kleinen Der velden schoonste roem. Ja, ^elfs het kind der armen Biedt gij uw schatten aan, Om ze in een bonten geurkrans Om 't golvend haar te slaan. Ja heerlijk prijkt de roze In 't haar der rijke bruid. Maar 't madelieven-kransje Steekt boven alles uit. Jt Siert ouderdom en jonkheid, 't Siert heerlijk knaap en maagd, 't Siert 't kind der achterbuurtent Dat 't kleed der armoe draagt. Bloei op, bloei 'op dan, lieve, Gij, Bloexne, veelbemind, Bloei op voor 't kind der grootheid, Bloei op voor 't beed'laarskind Eén hemel dekt ons allén En is ons allen schoon, Zoo pok is 't madeliefje Der velden liefste schoon! Hielp ook al niet. Piet was drilftig. Zijn ouders hadden er van alles tegen gedaan. Maar hielp niet. Maar Piet was eerlijk. En zoo had hij be- Hoofd niet met een anderen jongen te gaan vechten voordat hij tot veertig geteld had. Op een dag komt Piet ontoonbaar thuis Blauw oog, vuil gezicht, kapot kraagje. „Maar Piet", zegt mama, „daar heb je nu weer gevochten. En wat hadt je ons be loofd Fiet: „Tot veertig te tellen. Dat heb ik juist gedaan. Maar in dien tijd heeft Gerrit van den schoenmaker mij juist zoo op mijn gezicht geslagen.'.' Nietnoodig! Jan: „Vraag jij je vrouw ook dikwijls om raad!" Piet: „Nooit." „Hè, dat is vreemd." „Och, ik heb er geen tijd voor; mijn vrouw is altijd met haar raad klaar voor ik vraag." Beleefd. Zij woog tweehonderd dertig pond ep gleed uit over een sinaasappelschil. Dè 'be leefde winkelier kwam uit zijn winkel hol len en hielp haar opstaan uit de kist met zijn beste, versohe eieren. „O, ik heb toch geen eieren gebroken, hoop ik riep zij uit. „Volstrekt niet, mevrouw", was het be leefde antwoord; „zij zijn alleen maar wa* verbogen." Probaat middel. Jansen heeft zijn «patroon een week ver lof gevraagd. Eerst wilde de patroon hem- zelfs niet hooren. En toen zei Jansen: ,",Maar, meneer, ik heb heusch buiten lucht noodig. Ieder zegt,, dat ik er slechl. uitzie, met die zwarte kringen onder mij i oogen." Toën keek de patroon op en: kwam hel van zijn lippen: „Maar mijn beste Jansen, daartegeb helpt geen lucht, daartegen helpt alleen' zeep I" Twijfelachtig. „Hoe oud was je oom, toen hij stierf?-' „Tachtig jaar." „Was hij nog in het volle bezit van zijt» verstand?" „Dat weet ik nog niet: het testament i< nog niet geopend." Ook een trane n-b r o n. „Hebt u gehoord, de millionnair Laps.ei, ie dood?" „Och, och, ja, ik ben zoo bedroefd." „Hoe heb ik het nou? Het was toch geen familie?" „Neen, daarom juist ben ik zoo bedroefd." Z ij„Ik kan dien knoop niet aan je br.^V zetzten, want het zwarte garen is onder de kast gerold." Hij: „Ja, maar...." Zij: „Dan moet je maar wachten tot dë schoonmaak in Mei, dan komt het wel weer voor den dag!" Odievisschen! Yrouw Muller: „En ik zeg je, buurvrouw^ dat er niets gevaarlijkers dan visschen is Bij ons zijn zo vandaag allemaal ziek. Ik heb een ingewands-aandoening ten gevolge van het eten van garnalen. Mijn man is ziek ge worden na het eten van oesters. En onze Max, onze beste Max heeft hartkloppingen door een bakvisch." Overdreven. Klant: „Zijn de eieren heusch versch Eierenboer: „Mevrouw, als u nu aar» de telefoon gaat staan en u met mijn boerde rij laat verbinden, kunt u de kippen, die ze gelegd hebben, nog hooren kakelen. Z ind e liij k. Waschvrouw„U hebt me altijd het Kemti nog niet betaald, mijnheer Jansen, dat ik zes weken geleden voor u gewasschen heb Jansen: „Wat, is dat al zes weken gele den Ik heb net een gevoel, of ik het gis teren pas aangetrokken heb." Uit A merika. Hoofdredacteur": „Hebt ge dien leeuwen temmer geïnterviewd?" Reporter: „Die man wierp mij de deui uit en dreigde mij door zijn wilde beesten te laten verscheuren, als ik weer bij lieu»' kwam." v; Hoofdredacteur: „Dadelijk weer naar ban* toe. Men zal zien, dat het een wereldblad als het onze niet op een reporter aankomt." - 1 Vergeeflijke vergissing Dame: „Mijnheer, u hebt met uw vlieg toestel mijn hoed geraakt." Vliegenier: „Pardon, ik zag hem aan voel' de... landingsplaats.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1913 | | pagina 22