No. 16223 LEID&CH BASBLAD, Zaterdag1 22 NTaart. Eerste Blad. Anno 1913 PERSOVERZICHT. FEUILLETON. "W raak. militair gebied ieta goeds doet, na drie ja ren, hetzij door eigen sohuld, hetzij door de schuld van elementen uit de reohterzij- de, onze defensie te hebben verbroddeld, mag men dan vergeten wat het eerst ver knoeide en wat, vroeger, onder een libe raal kabinet werd gedaan? Mag men ver geten, dat het werk van minister Colijn de bekroning is van het gebouw, dat mi nister Eland stichtte? Laat men, onder militairen, niet alléén kijken naar het goede, dat door één recht- schen Minister tot stand is gebracht, maar, billijkerwijze, ook eens naar wat de rech terzijde zooal verknoeide. En vooral ook naar wat de liberalen deden toen ze r e- g e e r i n g waren. Minister Colijn zelf heeft niet gesohroomd om de verdieaisten van zijn tegenstanders te erkennen. En het is ook minister Colijn, die niet zoo pessimistisch schijnt te denken over de houding van een vrijzinnig kabinet, ten aan zien van onze defensóe. Want, vermanend tot ophouden met we- derzijdsche verwijten, zei hij: ,,Of nu straks een van de heeren hier komt te zitten of dat ik hier zit, de be- grooting van Oorlog gaat omhoog." Dit moge bedacht worden door hen, bo vendien vergetend, dat het verdwijnen van dit mlihiisterie nog lang niet beteekent, dat het door een v r ij z i n n i g kabinet wordt vervangen, vergetend welke de militaire zonder der rechterzijde zijn. En de militaire verdiensten van links. In het „Han delsblad" werd opge nomen het bericht, dat, dank zij het uit voerige signalement, door den burgemees ter van Diemen, jhr. E." W. Bicker, aan den heer Daman, commissaris van het po litiebureau Westerstraat verstrekt, het do recherche van dit bureau gelukt is, den man te arresteeren, de onlangs met een negenjarig meisje uit dé Haarlemmerhout tuinen naar Naarden was geloopen en vermoedelijk kwade bedoelingen heect ge had. De man, een zwerver, die reeds meer malen met politie en justitie in aanraking is geweest, werd door twee rechercheurs gevat en naar het bureau Weeter straat te Amsterdam overgebracht. Op het politie bureau gekomen, werd hij aan een streng verhoor onderworpen, en met het meisje geconfronteerd. Het meisje herkende den verdachte direct als den persoon, die haar den bewusten avond heeft medegenomen. De man bleef, ondanks de aanwijzingen zeer sterk tegen hem zijn, alle schuld ont kennen. Het ,,W eekblad van het Rech t'\ weet niet. of allee zich precies zoo heeft toegedragen als hier vermeld staat. Doch meent, dat de waarschijnlijkheid er voor pleit. Het bericht geeft ;wel de wijze weer, waarop bij ons het opsporing s-o n- derzoek in den aantang plaat» heeft. De politie begint, houdt den verdachte eenigen tijd, dikwijls eed paar dagen, aan het bureau, onderwerpt hem, eooals het heet, aan een scherp" verhoor, en is dan vriendelijk genoeg den aangehoudene, „ter beschikking van de justitie te stellen". Vooral die laatste terminologie, de steeds meer cn meer gebruikelijke, is kenteeke- nend. Naar onze meening staat elke aan gehoudene onmiddellijk ter beschikking van de justitie, onderzoekt de politie alleen in dienst der justitie, is daarbij van haaT bevelen afhankelijk, en staat heb aller minst aan de politie te beslissen, wanneer de justitie den aangehoudene in handen zal krijgen. Er zou bij dit alles aan ern stige machtsoverschrijding van de zijde der politie mogen worden gedacht. Zóó be denkelijk, als de zaak er uitziet, is zij echter niet. Want het is bekend genoeg, dat de politie, die den verdachte voor haar onderzoek aan het bureau houdt, aldua handelt krachtens uitdrukkelijke of stil zwijgende machtiging van den officier. Ook als dit het geval is, blijft de p o 1 i- t i e-b e w a r i n g o. i., naar wij meerma len uiteenzetten, onwettig. En zij is bo vendien in niet geringe mate bedenkelijk, wanneer wij denken aan dat zoogenaamde scherpe verhoor, waaraan de verdachte w ordt onderworpen. Precies weten wij niet wat daaronder wordt verstaan, maar ver moedelijk zal wel moeten worden gedacht aan een verhoor, waarbij den verdachte de duimschroeven worden aangelegd na tuurlijk in figuurlijken zin, om van hem de gewenechte bekentenis te erlangen. Poli- tiebewaring en scherp verhoor in onder ling verband en samenhang, leveren een treffende illustratie van het karakter, nog steeds aan ons opsporingsonderzoek eigen. Hier, in het bericht, hadden wij te doen met een man, die „ondanks dat de aan wijzingen zeer sterk tegen hem waren", weigerde zijn schuld te bekennen, en Bij die weigering zelfs nog volhardde op het oogenblik van zijn ter-beschikking-stelling van de justitie. Of hij dat terecht deed, weten wij niet.Zeker zal het niet gelegen hebben aan de onderzoekenden politie ambtenaar, die, overtuigd den schuldige voor zich te hebben, het wel zijn plicht zal hebben geacht zijn best te doen om den verdachte tot bekentenis te brengen. Wij blijven dat geheele, aldua ingerichte politieonderzoek uit den booze achten en betreuren het, dat nog steeds zoo velen van oordeel zijn, dat zonder zoo danig onderzoek orde en veiligheid ten gronde gaan. In de Haagsche Kroniek van de „Nieuwe Groninger Courant" lezen wij o. m. „Samen uit samen thuis," zei minister Colijn in de Eerste Kamer, toen hem de heer Van Voorst tót Voorat in het debat over de begrootülng van oorlog polste over zijn eventueel aanblijven als Minis ter van Defensie, wanneer door den loop der verkiezingen in Juni een con centratie-kabinet mocht optreden. Het ant woord had wellioht anders geluid, als de politieke generaal zijn vraag meer in over eenstemming had geformuleerd met de waarschijnlijkheid, dat we in de naaste toekomst een „Cabinet d'affaires" zuilen moeten krijgen. In dit geval zou een Minis ter van Oorlog en Marine, zoo bekwaam als de heer Colijn, wiens arbeid zoo alge meen steun en sympathise vindt bij alle par tijen en die zich, als bewindsman, zoo ge heel van staatkundige drijverij weet te onthouden, zeker op zijn plaats zijn aan de groene tafel; te meer, nu de heer Staal met volkomen recht constateerde, dat er geen politiek defensie-vraagstuk meer is, dat voorloopig alle kwesties op militaür ge bied zich bepalen tot zaken van zuiver tech- nischen aard. Vandaar ook, dat hij beaam de, dat er in het vrijzinnig ooncentratie- programma geen paragraaf over de lands verdediging voorkomt. Hoe het zij de korte gedachtenwisse- ling over de toekomstige bezetting van den zetel des Ministers van Defensie was niet zonder beteekenis. Minister Colijn heeft de portefeuille afgewezen. Ik geloof nog al tijd, dat hi} behalve solidariteit©- ook ande re redenen er voor heeft en dat hem, mocht het Kabinet aftreden, een andere en nog belangrijker werkkring wacht, indien het gerucht waarheid bevat, dat bij een mogelijke aftreding van het Ministerie, ooü de Gouv.-Gen. van Ned.-Indië, de heer Idenburg, tusschentijds den troon van Buitenzorg zal verlaten. Maar ook uit een ander oogpunt is het gesprokene niet van belang ontbloot, het geeft eenig inziebt van hetgeen er in de gemoederen van de rechterzijdsche coalitie omgaat. Men begint, om het eens heel po pulair uit te drukken, „nattigheid" te voe len. De berichten uit schier allo twijfelach tige districten des lands luiden voor de vrij zinnige ooncentratite zeer bevredigend en daarentegen laat zioh een vast acooord tus schen de rechtsehe fractie nog steeds wach ten. Er wordt nog steeds druk onderhan deld, maar de Christ.-Historische fractie ia er nog niet toe te brengen zich aan de eisohen van de anti-revolutionairen over te geven en vooral het protestantsche stand- pnint tegenover de toenemende macht en invloed van Rome te verlaten. Het schijnt, dat er in onderscheidene gemengde distric ten tegenover de Katholieke candidaten andere zullen worden gesteld en omge „Niet zonder ontroering stellen wij ons do mogelijkheid, dat wij wederom vier garen zullen geregeerd wor den door eenzelfde regeering, die nu bijna vijf jaren de teugels in han den heeft. Naar mijn overtuiging zijn wij in menig opzicht sinds 1908 op droeve wijze achteruit gegaan." Aldus dr. Bronsveld in de laatste afl. van zijn „Stemmen voor Waar heid en Yred e." Om dit te 6taven, wijst de schrijver op eenige feiteD. „Wij vestigen dan uw aandacht op het •inemen van den eerbied voor het gezag van hen, die ons regeeren. Hoe veel gra den daalde niet het niveau, waarop onze Tweede Kamer zioh bevindt I Met hoe wei nig piëteit wordt gesproken tot en over de ministers der Kroon I Heeft onze tegen woordige Minister van Binnenlandech© Zaken door de luchtige wijze, waarop hij ernstige kwesties behandelt^ door zijn ge woonte om met een kwinkslag en een grap «ach „er door te slaan", er niet toe mee gewerkt, om toon en degelijkheid der dis cussies omlaag te trekken? Heeft deze man, die poseert als „christen-staateman", die vertegenwoordigen wil het gezag bij de gratie Gods, niet gedurig den indruk ge geven van lichtvaardigheid, van gebrek aan eerbied voor de-waarheid? „De Standaard" schreef dezer da gen, dat een minister een jaarlijkech trak tement behoorde te hebben van f 20,000. Is er iemand, die de stelling zou durven verdedigen, dat de heer Heemskerk zulk een enorm inkomen zich heeft waardig ge maakt? Het is een slecht teeken, als men over de raadslieden der Kroon, over de dragers van heb gezag spreekt, gelijk bijna ieder het doet of gaat doen over onzen presi dent-minster: Is het niet droevig, te zien hoe Kamerleden tegen de ministers en tegen elkander een toon aanslaan, die in- druischfc tegen alle parlementaire vormen? Draagt daartoe ook niet bij de wijze, waarop door den beer Kolkman de finan ciën des Rijke worden laat ons nog maar zeggen: beheerd, en de luohtige manier, waarop hij zijn beleid verdedigt?" Het voorbeeld, door onze volksverte genwoordigers gegeven, werkt door en vindt navolging bij lagere bestuurscolle ges. Menige zitting van een Gemeenteraad, eelfs in groote plaatsen, doet denken aan een debatingclub en niet aan een bijeen komst van «vroede mannen. „De toon, die in vergaderingen van werklieden begint te heerschen tegenover patroons niet alleen, maar tegenover leden van den Gemeenteraad wordt al hooger en dreigender. Een treffend voorbeeld levert daarvan de wijze, waarop nog wel dijor „christelijke" werklieden to Rotterdam^'d©- „rechtsehe" Raadsleden werden afge straft. Kan men iets anders verwachten van een partij, die ie opgevoed door de lezing van „Standaard" en „Heraut", waar in met weergalooze virtuositeit al wio en al wat niet bukte voor dr. Kuyper belas terd, bespot, gehekeld en door het slijk ge sleurd is? Leest men druiven van doornen? Deest een der artikelen, die in de genoem de bladen voor ongeveer 26 jaren voor kwamen, en leest wat nu nog ,,D e Standaard" schrijft over de Ned- Horv. Kerk. Wie door deze literatuur is geschoold moet wel met dr. Kuyper "eeren «eggen, dat piëteit een heidensche deugd is, en moet wel meenen, da-t men een goed christen zich betoont, wanneer men met of ronder variatie weet te vloeken, gelijk Simeï het David deed. Het is dan ook een geheel nieuw en eigen aardig type van christenen, dat nu op treedt in de maatschappij, en zich niees+er wil maken van het gezag in Staat en maatschappij." De hoefijzer-redacteur van het „Han delsblad" herinnert aan de meermalen uitgesproken meening, dat handhaving Nadruk verboden Ai) Ik wil nu niet over het verledene spreken, Laurent. Wat die vreeselijke opeenstape ling van misdaden betreft, die val6oh- heid, dien diefstal en dien moord, daar aan zijt gij onschuldig. O! moeder, gij schenkt mij ten twee- Idien ïn&lo het leven. Gij zijt onschuldig, ik weet het, ik gevoel het. Laurent stond niet op. Hij bleef op de knieën liggeu, alleen had hij zich nu tot Michel en Gilberto ge keerd. En gij, broeder, zeide hij angstig, en gij, Gilberte, die ik als een zu9ter lief heb, bijna als een dochter? Zij wenschte niets liever, dan aan zijn onschuld te gelooven. Zij antwoordde niet en toen hij de ar men naar haar uitstrekte, viel zij weenend om zijn hals. Michel bleef onbeweeglijk staan. Hij voorde een hevigen strijd met zich- «elven. Nog twijfelde hi}. Toen ging Laurent zacht en klagend ▼oort: OI Michelo 1 mijn broederIs er dan niets van al die teedere herinneringen bij u overgebleven? Waarom schenkt gij uw hart niet weer aan hem, dien ge al tijd zoo lief hebt gehad en dien ge vroe ger ook zoo oprecht en innig beraindet, van het tegenwoordig bewind meer in het belang van 's lands verdedig'ing wezen zou dan een vr ij zinnig bestuur. Die hou ding is misschien door niemand meer be treurd en scherper afgekeurd dan door ons, zegt hij. Al dadelijk dient daarbij echter drieeërlei te worden herin nerd. Ten eerste, dat de v r ij-liberalen in deze geheel vrij-uit gaan, daar zij zoowel vóór de militiewetwijziging als vóór de oorlogs- begrooting hebben gestemd. Ten tweede, dat de Unie-liberalen, die tegen de oorlogsbegrooting stemden, slechts 10 in getal waren. De heer De Jongh (Rot terdam) stemde vóór. De anderen waren afwezig en men kan niet weten hoeveel af wijkingen onder hun scholen. En ten derde, dat tegen de militiewet is gestemd door 1 Roomsche (den heer De Stvers), terwijl 8 leden van rechts afwe zig waren, van wie eenigen onder verden king stonden van te zijn weggebleven, om dat zij liever niet tegen stemden. Maar men kan dan toch zeggen: De rech te rzij de in 't algemeen heeft vóór gestemd, de vrijzinnigen in het algemeen hebben zich tegen verklaard. Dit is juist. Nu vergete men echter niet, dat het voor de rechterzijde niet alleen om de zaak ging, maar ook om den Minister. De rechterzij de had nu al twee van haar Ministers van Oorlog riten verdwijnende derde moest wel iets heel onmogelijks voorstellen, als hij het er niet door kreeg. Een partij of een partijen-coalitie, die regeeringsmeerder- heid is, stemt allicht eer vóór de regee- ringsvoorstellen dan de opposiptóle. Maar daarmee is niet gezegd, dat ze meer zake- 1 ij k e n waarborg biedt voor de beharti ging van het voorgestelde belang. Of zijn die militairen, die zoo pro-reohts gezind zijn, nu reeds vergeten, wie het was, die vijf jaar geleden onzen legerwagen goed diep in het moeras heeft gereden? Was dat niet de rechtsehe minister Sabron met zijn ontijdige en daardoor volkomen desorganiseerende i voering van het twee- ploegenstelsel Wie was het, die, terwijl hij mende, naast hem de zweep hanteerde met het fatale effect, dat men ondervonden heeft? Was het niet de groote militaire specialiteit der reohterzijde, de geweldige hoofdman Duymaer van Twist? Wie was het ook, die, toen minister Cool de verhooging der officierstraktemënten voorstelde, die later door zijn opvolger nagenoeg eender is hervat dien eigen Minister een stok tusschen de beenen wierp, zoodat hij viel? Was het niet weer I de militaire leider der rechterzijde, de ge weldige hoofdman Duymaer van Twtat? En wie was hetr die onlangs van rechts de reorganisatieplannen van mi nister Colijn aanviel en er ten slotte een gap in wist te boren (de proef bii één batah jon) Was het niet weer dezelfde militaire föder der rechter zijde Waarlijk, al» men de h e e 1 e geschiede- •-nii van het militaire beleid dezer Regee ring en van haar meerderheid eens nagaat en zich niet, impressionitisch, laat beheer - sohen door de figuur van minister Colijn, dan zal men tot de. erkenning moeten ko men, dat daarop heel wat debetposten staan en dat, gelijk de heer Marchant on langs terecht zeide, de heelo eenheid van de rechterzijde op militair gebied eigenlijk slechts bestaat in den naam van één man: Colijn. En dan vraagt de schrijver verder: Welk Ministerie heeft den persoonlijken dienstplicht ingevoerd, waardoor het ifttel- lectueele peil van ons leger is verhoogd en de nationale basis er van is verbreed? Was het niet het ministerie-Pierson-Borge- sius? Welk kabinet heeft de legerorganisatia ter hand genomen en tot stand gebracht? De wijziging der Militiewet? De Landweer- wet? Wetten, waardoor ons leger gebracht werd van 77,000 op 210,000 man Was het niet weer het ministerie-Pierson-Borge- sius En wanneer men dus toejuicht, gelijk ook wij doen, dat het mönisterie-Heemskerk op dat go veeleer een vader dan een broeder voor hem waart. O broeder, denk toch aan die gelukkige jaren mijner kindsheid. Laat u van mijn onschuld overtuigen. Mi chel, in naam van al die dierbare herinne ringen. Ik kan mij niet anders verdedigen, dan door uw medelijden af te smeeken en te trachten uw hart te verteederon. Moet ge geen medelijden met mij hebben, die zich niet kan rechtvaardigen en die toch onschuldig is? Laat toch overtuigen! Laat mij u ten minste aan.de mogelijkheid van mijn onschuld doen gelooven. Schenk ten minste een klein plaatsje in uw hart aan den broeder, dien ge vroeger zoo on uitsprekelijk liefhadt. Waarom maakt g© uzelven nog ongelukkiger, door liefde af te wijzen, terwijl ge toch reeds door smart en ODgeluk wordt overstelpt? O! broeder, :k koester geen wrok over uw verdenking. Ik vergeef het u, gelukkig als ik ben u ook iets te kunnen vergeven. Maar zie mij aan. Het i6 onmogelijk, dat ge niet ju mijn oogen leest, dat er niets in mij ver anderd is en dat bij en onze moeder nog de eerste plaats in mijn hart bekleeden. Zi© mij dan ten minste aan. Wend uw gelaat niet met zooveel verachting van mij af. Uw broe-der Laurent, dien ge hebt opge voed, smeekt u op de knieën, Michel, niet meer als een broeder, maar als een zoon. Do blinde vouwde langzaam de handen. Zacht en ernstig zeide zij: Luister naar hem, Michel, luister naar die woorden, die uit zijn hart komen. Ik kan hem niet zien, maar nu ik die woorden hoor, nu is het mij, alsof mijn oogen hem aanschouwden. Gilberte greep de hand van haar vader en voegde haar smeekingen bij die barer grootmoeder. Voor hem, vader, voor uw kind. De markies was diep geroerd. De woorden van Laurent hadden zijn hart getroffen. Hij had verwacht, daar hij Laurent schuldig geloofde, dat deze een uitvlucht zou zoeken, om de verdenking van zioh af te wenden, een alibi zou voorwenden, om te doen gelooven, dat hij onschuldig was. En in plaats daarvan trachtte Laurent niet alleen geen alibi aan te voeren, maar hij bekende zelfs, te Nogent te zijn ge weest. Zijn verliaal werd bovendien door de blinde bevestigd. Ook trachtte Laurent geen leugenach tige verklaringen te geven, geen sluw ver zonnen voorwendsels te vertellen; inte gendeel, hij erkende, dat hij geen bewij zen voor zijn onschuld kon aanvoeren, maar hij zwoer niet schuldig te zijn, en smeekte om aan zijn onschuld te gelooven, op zoo treffende wijze, dat Michel er, ondanks alles, door geroerd was. Hij had terstond de gedachte verwij derd, dat Laurent de moordenaar van Jactel zou zijn. Maar de valsche wissels! Daaromtrent bleef zijn twijfel een vreeselijke twijfel, die hem het hart brak, geheel bestaan. Er was niets minder voor noodig ge weest dan de overtuiging van zijn moe der, dat dezelfde man, de vijand der fa milie, zioh aan al die misdaden had schul dig gemaakt, om den twijfel van Michel gaandeweg te doen wijken. Do smeekingen van Laurent hadden het overige gedaan. Langzamerhand was zijn hart vertee- derd. Ja, zij stonden voor een ondoorgrond- bare duisternis. Wat deed het er toe, of Laurent on schuldig was? Hetgeen Gilberte had gezegd, dat Lau rent niet zijn broeder, maar zijn kind was, dat hij had gevormd en opgevoed, had het hart van Michel diep getroffen. Tranen welden in zijn oogen op. Hij strekte de armen naar Laurent uit. Broeder, broeder I zeide hij met half versmoorde stem, mijn kind, mijn -kind Laurent uitte een kreet van onbeschrijf lijke vreugde. Maar hij stond niet op. Hij wierp zioh niet in de armen, dio naar hem werden uitgestrekt. Neen, broeder, niet in uw armen, aan uw voeten, snikte hij. Sta op, arme jongen, en daar ik je verdacht heb, is het aan mij, om je ver giffenis te vragen. Thans stond Laurent op en wierp zich in de armen van zijn broeder. Beide broeders hielden elkaar geruimen tijd schreiend omvat. O! broeder, goede broeder, den wa ren schuldige, dien onvorbiddelijken vijand onzer familie, die tot onzen ondergang heeft besloten, zal ik vinden. Laat mij die zorg, laat mij dien plicht. Goed. En wanneer ge hem gevonden hebt? Dan zal sr recht gedaan worden. keerd. Zoo moet o.a. de zetel van den heer Van de Velde te Delft bedenkelijk aan 't wankelen zijn. En ook in Den Haag is het zeer twijfel htig of de coalitie met dezelf de candidaten zal uitkomen. De pogingen om den democratisch en katholiek, ons raadslid, den heer Wesseling, in 't voor den heer Ter Laan bezette district I te cand<- deeren, nemen een steeds meer tastbaren vorm aan. Het moet erkeDd worden, dat, zoo1 men ook van den kant der coalitie een ernstige poging wil wagen om den socialist te doen vallen, moeilijk een geschikter man ware te vinden dan de voor district I als geknipte roode katholiek. Doch genoeg over dit onderwerp. We zullen in den eersten tijd gelegenheid te over hebben om er op terug te komen. Het besluit in de Eerste Kamer om op 1 April data sunt odiosa! het on derzoek te beginnen over de Raden- en Invaliditeit s-w e 11 e n is zeer tot onze verwondering, zonder verzet ge nomen. Waren de vrijzinnige Kamerleden bevreesd den 6chijn van obstructionism© op zioh t> laden? Onze Eerste Kamer staat te hoog om dit aan te nemen. Maar dan is het toch wel eeivgszins zonderling dat niemand op het irrationeele van de voor genomen werkwijze heeft gewezen en dat vooral de commissie van voorbereiding voor de Radenwetten er niet de aandacht op heeft gevestigd, dat. nu de ziekte-ver zekering l April itn de Tweede Kamer aan de orde komt, het nauw verband tusschen raden- en ziekte-wet en de logische volg orde van ziekte en invaliditeits- en oudev- doms-verzekeringen toch schenen te eiscben de beslissing over de ziektewet af te wach ten voordat men de audere ontwerpen gaat behandelen. Op het in-werking-treden van deze sociale hervormingen zal 'n uitstel van enkele maanden toch wel niet van be duidenden invloed zijn. Of is het alweer de partij-politjek, die den gang van zaken geheel beheerscht? Heil heeft er alles van en dan dan is er ook geen lieve moederen aan. We gaan in elk geval een interessanten 1 April te gemoet. In de „Zondagsbodo voor N oord-Holland" schrijft ds. J. C. Y. van Bemmel, te Beverwijk, over de 'predikantstraktementen: „Vele predikanten zijn tobbers met ma- terieele zorgen. De pastorie lijkt meestal heel wat, maar dat „heel-wat-lijken" be zwaart den bewoner, die bij al zijn zorgen nog de zorgen heeft voor een te groot huis, te groot naar den maatstaf van zijn inkomen. Er zijn pastorieën, wuar de schijn regeert! Men moet zioh groothou- denmen moet op alle lijsten inteekenen men kan voor z'n fatsoen niefc minder dan f 1 gevenmen moet de kinderen laten lee- ren en liefst studeeren; de jas en de japon mag niet te sjofel zijn en ook niet te glim mend Men is dominee en „do mevrouw" van den domineeIs het niet ontzettend t8 beluisteren <Lien snerpenden kreet in een brief van dien predikant, die dezer dagen naar Amerika gaat om met z'n sterke han den en helder hoofd een stuk brood te ver dienen voor de zijnen? Zoo ver komt he tl Zoo ver is het gekomen I Als 'n jongetje, vijf jaar oud, een mooi matrozenpakje krijgt en daarmee moet rondloopen tot zijn twaalfde jaar, is het pakje op dien leeftijd te klein geworden hij is er bespottelijk uitgegroeid. De domi nees zijn uit d'r traktementen gegroeid. De traktementen waren berekend voor een tijd, toen alles nog eenvoudiger was en het leven goedkoopertoen men met een gul den meer deod dan thans met heel wat meer geld. Het zou bespottelijk wezen, als het niet zoo droevig was. Want droevig iti het! Er zijn collega's, die met d'r tan den op elkaar liever gebrek lijden dan d'r armoede laten zien. Er zijn domineesvrou wen, die we heldinnen mogen noemen Wat heeft de opleiding niet. gekost? Al dat gymnasiumgeld en al dat academiegeld loopt in de duizenden guldens. Met de ver hooging van den levensstandaard werden alle traktementen, salarissen en loonen verhoogd, behalve die der meeste domi- Daarop wendde hij zich tot de mar kiezin. Thans, moeder, zeide hij, zal ik zelf u zeggen wat men u tot heden verborgen heeft. U moet mijn misslagen vernemen, die Michel, uit liefde jegens u, geheim, steedis geheim hield. Spreek mijn zoon; ik vermoed, dat ge vreeselijk geleden hebt. Lijden is be rouw. Spreek, ween uit aan mijn hart, de moederliefde kent geen grenzen. De twee medeplichtigen. Na aan de hand der blinde, getuige zij ner misdaad, ontsaapt te rijn, had Romain Goux terstond Nogenb verlaten en was langs den oever van de Marne voortge sneld. Hij liep haastig door en eerst toen hi) ver van de fabriek verwijderd was, bleef hij staan om tot adem te komen. Hij zag om zich heen. Alles was rustig en stil, de maan scheen helder uit den onbewolkten hemel, en weerspiegelde haar bleek licht in de kal me rivier. Hij dacht na. Had hij eenig spoor achtergelaten? Alleen dat stuk laken, dat hij uit rijn jas had gesneden, en zou dat tot ontdek king van den schuldige kunnen leiden? Hij had de jas te Londen gekocht, du twee jaar gelden. Het zou wel moeilijk zijn, dat spoor te volgen. (Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1913 | | pagina 5