No. 16223
LEID&CH BASBLAD, Zaterdag1 22 NTaart. Eerste Blad.
Anno 1913
PERSOVERZICHT.
FEUILLETON.
"W raak.
militair gebied ieta goeds doet, na drie ja
ren, hetzij door eigen sohuld, hetzij door
de schuld van elementen uit de reohterzij-
de, onze defensie te hebben verbroddeld,
mag men dan vergeten wat het eerst ver
knoeide en wat, vroeger, onder een libe
raal kabinet werd gedaan? Mag men ver
geten, dat het werk van minister Colijn
de bekroning is van het gebouw, dat mi
nister Eland stichtte?
Laat men, onder militairen, niet alléén
kijken naar het goede, dat door één recht-
schen Minister tot stand is gebracht, maar,
billijkerwijze, ook eens naar wat de rech
terzijde zooal verknoeide. En vooral ook
naar wat de liberalen deden toen ze r e-
g e e r i n g waren.
Minister Colijn zelf heeft niet gesohroomd
om de verdieaisten van zijn tegenstanders te
erkennen.
En het is ook minister Colijn, die niet
zoo pessimistisch schijnt te denken over de
houding van een vrijzinnig kabinet, ten aan
zien van onze defensóe.
Want, vermanend tot ophouden met we-
derzijdsche verwijten, zei hij:
,,Of nu straks een van de heeren hier
komt te zitten of dat ik hier zit, de be-
grooting van Oorlog gaat omhoog."
Dit moge bedacht worden door hen, bo
vendien vergetend, dat het verdwijnen van
dit mlihiisterie nog lang niet beteekent, dat
het door een v r ij z i n n i g kabinet wordt
vervangen, vergetend welke de militaire
zonder der rechterzijde zijn.
En de militaire verdiensten van links.
In het „Han delsblad" werd opge
nomen het bericht, dat, dank zij het uit
voerige signalement, door den burgemees
ter van Diemen, jhr. E." W. Bicker, aan
den heer Daman, commissaris van het po
litiebureau Westerstraat verstrekt, het do
recherche van dit bureau gelukt is, den
man te arresteeren, de onlangs met een
negenjarig meisje uit dé Haarlemmerhout
tuinen naar Naarden was geloopen en
vermoedelijk kwade bedoelingen heect ge
had. De man, een zwerver, die reeds meer
malen met politie en justitie in aanraking
is geweest, werd door twee rechercheurs
gevat en naar het bureau Weeter straat te
Amsterdam overgebracht. Op het politie
bureau gekomen, werd hij aan een streng
verhoor onderworpen, en met het meisje
geconfronteerd. Het meisje herkende den
verdachte direct als den persoon, die haar
den bewusten avond heeft medegenomen.
De man bleef, ondanks de aanwijzingen
zeer sterk tegen hem zijn, alle schuld ont
kennen.
Het ,,W eekblad van het Rech t'\
weet niet. of allee zich precies zoo heeft
toegedragen als hier vermeld staat. Doch
meent, dat de waarschijnlijkheid er voor
pleit. Het bericht geeft ;wel de wijze weer,
waarop bij ons het opsporing s-o n-
derzoek in den aantang plaat» heeft.
De politie begint, houdt den verdachte
eenigen tijd, dikwijls eed paar dagen, aan
het bureau, onderwerpt hem, eooals het
heet, aan een scherp" verhoor, en is dan
vriendelijk genoeg den aangehoudene, „ter
beschikking van de justitie te stellen".
Vooral die laatste terminologie, de steeds
meer cn meer gebruikelijke, is kenteeke-
nend. Naar onze meening staat elke aan
gehoudene onmiddellijk ter beschikking
van de justitie, onderzoekt de politie alleen
in dienst der justitie, is daarbij van haaT
bevelen afhankelijk, en staat heb aller
minst aan de politie te beslissen, wanneer
de justitie den aangehoudene in handen
zal krijgen. Er zou bij dit alles aan ern
stige machtsoverschrijding van de zijde
der politie mogen worden gedacht. Zóó be
denkelijk, als de zaak er uitziet, is zij
echter niet. Want het is bekend genoeg,
dat de politie, die den verdachte voor haar
onderzoek aan het bureau houdt, aldua
handelt krachtens uitdrukkelijke of stil
zwijgende machtiging van den officier.
Ook als dit het geval is, blijft de p o 1 i-
t i e-b e w a r i n g o. i., naar wij meerma
len uiteenzetten, onwettig. En zij is bo
vendien in niet geringe mate bedenkelijk,
wanneer wij denken aan dat zoogenaamde
scherpe verhoor, waaraan de verdachte
w ordt onderworpen. Precies weten wij niet
wat daaronder wordt verstaan, maar ver
moedelijk zal wel moeten worden gedacht
aan een verhoor, waarbij den verdachte
de duimschroeven worden aangelegd na
tuurlijk in figuurlijken zin, om van hem de
gewenechte bekentenis te erlangen. Poli-
tiebewaring en scherp verhoor in onder
ling verband en samenhang, leveren een
treffende illustratie van het karakter, nog
steeds aan ons opsporingsonderzoek eigen.
Hier, in het bericht, hadden wij te doen
met een man, die „ondanks dat de aan
wijzingen zeer sterk tegen hem waren",
weigerde zijn schuld te bekennen, en Bij
die weigering zelfs nog volhardde op het
oogenblik van zijn ter-beschikking-stelling
van de justitie. Of hij dat terecht deed,
weten wij niet.Zeker zal het niet gelegen
hebben aan de onderzoekenden politie
ambtenaar, die, overtuigd den schuldige
voor zich te hebben, het wel zijn plicht zal
hebben geacht zijn best te doen om den
verdachte tot bekentenis te brengen.
Wij blijven dat geheele, aldua ingerichte
politieonderzoek uit den booze
achten en betreuren het, dat nog steeds
zoo velen van oordeel zijn, dat zonder zoo
danig onderzoek orde en veiligheid ten
gronde gaan.
In de Haagsche Kroniek van de
„Nieuwe Groninger Courant"
lezen wij o. m.
„Samen uit samen thuis," zei minister
Colijn in de Eerste Kamer, toen hem de
heer Van Voorst tót Voorat in het debat
over de begrootülng van oorlog polste over
zijn eventueel aanblijven als Minis
ter van Defensie, wanneer door
den loop der verkiezingen in Juni een con
centratie-kabinet mocht optreden. Het ant
woord had wellioht anders geluid, als de
politieke generaal zijn vraag meer in over
eenstemming had geformuleerd met de
waarschijnlijkheid, dat we in de naaste
toekomst een „Cabinet d'affaires" zuilen
moeten krijgen. In dit geval zou een Minis
ter van Oorlog en Marine, zoo bekwaam
als de heer Colijn, wiens arbeid zoo alge
meen steun en sympathise vindt bij alle par
tijen en die zich, als bewindsman, zoo ge
heel van staatkundige drijverij weet te
onthouden, zeker op zijn plaats zijn aan
de groene tafel; te meer, nu de heer Staal
met volkomen recht constateerde, dat er
geen politiek defensie-vraagstuk meer is,
dat voorloopig alle kwesties op militaür ge
bied zich bepalen tot zaken van zuiver tech-
nischen aard. Vandaar ook, dat hij beaam
de, dat er in het vrijzinnig ooncentratie-
programma geen paragraaf over de lands
verdediging voorkomt.
Hoe het zij de korte gedachtenwisse-
ling over de toekomstige bezetting van den
zetel des Ministers van Defensie was niet
zonder beteekenis. Minister Colijn heeft de
portefeuille afgewezen. Ik geloof nog al
tijd, dat hi} behalve solidariteit©- ook ande
re redenen er voor heeft en dat hem,
mocht het Kabinet aftreden, een andere en
nog belangrijker werkkring wacht, indien
het gerucht waarheid bevat, dat bij een
mogelijke aftreding van het Ministerie, ooü
de Gouv.-Gen. van Ned.-Indië, de heer
Idenburg, tusschentijds den troon van
Buitenzorg zal verlaten.
Maar ook uit een ander oogpunt is het
gesprokene niet van belang ontbloot, het
geeft eenig inziebt van hetgeen er in de
gemoederen van de rechterzijdsche coalitie
omgaat. Men begint, om het eens heel po
pulair uit te drukken, „nattigheid" te voe
len. De berichten uit schier allo twijfelach
tige districten des lands luiden voor de vrij
zinnige ooncentratite zeer bevredigend en
daarentegen laat zioh een vast acooord tus
schen de rechtsehe fractie nog steeds wach
ten. Er wordt nog steeds druk onderhan
deld, maar de Christ.-Historische fractie ia
er nog niet toe te brengen zich aan de
eisohen van de anti-revolutionairen over te
geven en vooral het protestantsche stand-
pnint tegenover de toenemende macht en
invloed van Rome te verlaten. Het schijnt,
dat er in onderscheidene gemengde distric
ten tegenover de Katholieke candidaten
andere zullen worden gesteld en omge
„Niet zonder ontroering stellen wij ons
do mogelijkheid, dat wij wederom vier
garen zullen geregeerd wor
den door eenzelfde regeering,
die nu bijna vijf jaren de teugels in han
den heeft. Naar mijn overtuiging zijn wij
in menig opzicht sinds 1908 op droeve
wijze achteruit gegaan."
Aldus dr. Bronsveld in de laatste afl.
van zijn „Stemmen voor Waar
heid en Yred e."
Om dit te 6taven, wijst de schrijver op
eenige feiteD.
„Wij vestigen dan uw aandacht op het
•inemen van den eerbied voor het gezag
van hen, die ons regeeren. Hoe veel gra
den daalde niet het niveau, waarop onze
Tweede Kamer zioh bevindt I Met hoe wei
nig piëteit wordt gesproken tot en over de
ministers der Kroon I Heeft onze tegen
woordige Minister van Binnenlandech©
Zaken door de luchtige wijze, waarop hij
ernstige kwesties behandelt^ door zijn ge
woonte om met een kwinkslag en een grap
«ach „er door te slaan", er niet toe mee
gewerkt, om toon en degelijkheid der dis
cussies omlaag te trekken? Heeft deze
man, die poseert als „christen-staateman",
die vertegenwoordigen wil het gezag bij de
gratie Gods, niet gedurig den indruk ge
geven van lichtvaardigheid, van gebrek
aan eerbied voor de-waarheid?
„De Standaard" schreef dezer da
gen, dat een minister een jaarlijkech trak
tement behoorde te hebben van f 20,000.
Is er iemand, die de stelling zou durven
verdedigen, dat de heer Heemskerk zulk
een enorm inkomen zich heeft waardig ge
maakt?
Het is een slecht teeken, als men over de
raadslieden der Kroon, over de dragers
van heb gezag spreekt, gelijk bijna ieder
het doet of gaat doen over onzen presi
dent-minster: Is het niet droevig, te zien
hoe Kamerleden tegen de ministers en
tegen elkander een toon aanslaan, die in-
druischfc tegen alle parlementaire vormen?
Draagt daartoe ook niet bij de wijze,
waarop door den beer Kolkman de finan
ciën des Rijke worden laat ons nog maar
zeggen: beheerd, en de luohtige manier,
waarop hij zijn beleid verdedigt?"
Het voorbeeld, door onze volksverte
genwoordigers gegeven, werkt door en
vindt navolging bij lagere bestuurscolle
ges. Menige zitting van een Gemeenteraad,
eelfs in groote plaatsen, doet denken aan
een debatingclub en niet aan een bijeen
komst van «vroede mannen.
„De toon, die in vergaderingen van
werklieden begint te heerschen tegenover
patroons niet alleen, maar tegenover leden
van den Gemeenteraad wordt al hooger en
dreigender. Een treffend voorbeeld levert
daarvan de wijze, waarop nog wel dijor
„christelijke" werklieden to Rotterdam^'d©-
„rechtsehe" Raadsleden werden afge
straft.
Kan men iets anders verwachten van een
partij, die ie opgevoed door de lezing van
„Standaard" en „Heraut", waar
in met weergalooze virtuositeit al wio en
al wat niet bukte voor dr. Kuyper belas
terd, bespot, gehekeld en door het slijk ge
sleurd is? Leest men druiven van doornen?
Deest een der artikelen, die in de genoem
de bladen voor ongeveer 26 jaren voor
kwamen, en leest wat nu nog ,,D e
Standaard" schrijft over de Ned-
Horv. Kerk. Wie door deze literatuur is
geschoold moet wel met dr. Kuyper "eeren
«eggen, dat piëteit een heidensche deugd
is, en moet wel meenen, da-t men een goed
christen zich betoont, wanneer men met of
ronder variatie weet te vloeken, gelijk
Simeï het David deed.
Het is dan ook een geheel nieuw en eigen
aardig type van christenen, dat nu op
treedt in de maatschappij, en zich niees+er
wil maken van het gezag in Staat en
maatschappij."
De hoefijzer-redacteur van het „Han
delsblad" herinnert aan de meermalen
uitgesproken meening, dat handhaving
Nadruk verboden
Ai)
Ik wil nu niet over het verledene spreken,
Laurent. Wat die vreeselijke opeenstape
ling van misdaden betreft, die val6oh-
heid, dien diefstal en dien moord, daar
aan zijt gij onschuldig.
O! moeder, gij schenkt mij ten twee-
Idien ïn&lo het leven.
Gij zijt onschuldig, ik weet het, ik
gevoel het.
Laurent stond niet op.
Hij bleef op de knieën liggeu, alleen
had hij zich nu tot Michel en Gilberto ge
keerd.
En gij, broeder, zeide hij angstig, en
gij, Gilberte, die ik als een zu9ter lief
heb, bijna als een dochter?
Zij wenschte niets liever, dan aan zijn
onschuld te gelooven.
Zij antwoordde niet en toen hij de ar
men naar haar uitstrekte, viel zij weenend
om zijn hals.
Michel bleef onbeweeglijk staan.
Hij voorde een hevigen strijd met zich-
«elven.
Nog twijfelde hi}.
Toen ging Laurent zacht en klagend
▼oort:
OI Michelo 1 mijn broederIs er
dan niets van al die teedere herinneringen
bij u overgebleven? Waarom schenkt gij
uw hart niet weer aan hem, dien ge al
tijd zoo lief hebt gehad en dien ge vroe
ger ook zoo oprecht en innig beraindet,
van het tegenwoordig bewind
meer in het belang van 's lands
verdedig'ing wezen zou dan
een vr ij zinnig bestuur. Die hou
ding is misschien door niemand meer be
treurd en scherper afgekeurd
dan door ons, zegt hij. Al dadelijk dient
daarbij echter drieeërlei te worden herin
nerd.
Ten eerste, dat de v r ij-liberalen in deze
geheel vrij-uit gaan, daar zij zoowel vóór
de militiewetwijziging als vóór de oorlogs-
begrooting hebben gestemd.
Ten tweede, dat de Unie-liberalen, die
tegen de oorlogsbegrooting stemden, slechts
10 in getal waren. De heer De Jongh (Rot
terdam) stemde vóór. De anderen waren
afwezig en men kan niet weten hoeveel af
wijkingen onder hun scholen.
En ten derde, dat tegen de militiewet is
gestemd door 1 Roomsche (den heer De
Stvers), terwijl 8 leden van rechts afwe
zig waren, van wie eenigen onder verden
king stonden van te zijn weggebleven, om
dat zij liever niet tegen stemden.
Maar men kan dan toch zeggen: De rech
te rzij de in 't algemeen heeft vóór gestemd,
de vrijzinnigen in het algemeen hebben zich
tegen verklaard.
Dit is juist.
Nu vergete men echter niet, dat het voor
de rechterzijde niet alleen om de zaak ging,
maar ook om den Minister. De rechterzij
de had nu al twee van haar Ministers van
Oorlog riten verdwijnende derde moest
wel iets heel onmogelijks voorstellen, als
hij het er niet door kreeg. Een partij of
een partijen-coalitie, die regeeringsmeerder-
heid is, stemt allicht eer vóór de regee-
ringsvoorstellen dan de opposiptóle. Maar
daarmee is niet gezegd, dat ze meer zake-
1 ij k e n waarborg biedt voor de beharti
ging van het voorgestelde belang.
Of zijn die militairen, die zoo pro-reohts
gezind zijn, nu reeds vergeten, wie het was,
die vijf jaar geleden onzen legerwagen
goed diep in het moeras heeft gereden?
Was dat niet de rechtsehe minister Sabron
met zijn ontijdige en daardoor volkomen
desorganiseerende i voering van het twee-
ploegenstelsel Wie was het, die, terwijl hij
mende, naast hem de zweep hanteerde met
het fatale effect, dat men ondervonden
heeft? Was het niet de groote militaire
specialiteit der reohterzijde, de geweldige
hoofdman Duymaer van Twist?
Wie was het ook, die, toen minister Cool
de verhooging der officierstraktemënten
voorstelde, die later door zijn opvolger
nagenoeg eender is hervat dien eigen
Minister een stok tusschen de beenen
wierp, zoodat hij viel? Was het niet weer
I de militaire leider der rechterzijde, de ge
weldige hoofdman Duymaer van Twtat?
En wie was hetr die onlangs van
rechts de reorganisatieplannen van mi
nister Colijn aanviel en er ten slotte een
gap in wist te boren (de proef bii één batah
jon) Was het niet weer dezelfde militaire
föder der rechter zijde
Waarlijk, al» men de h e e 1 e geschiede-
•-nii van het militaire beleid dezer Regee
ring en van haar meerderheid eens nagaat
en zich niet, impressionitisch, laat beheer -
sohen door de figuur van minister Colijn,
dan zal men tot de. erkenning moeten ko
men, dat daarop heel wat debetposten
staan en dat, gelijk de heer Marchant on
langs terecht zeide, de heelo eenheid van
de rechterzijde op militair gebied eigenlijk
slechts bestaat in den naam van één man:
Colijn.
En dan vraagt de schrijver verder:
Welk Ministerie heeft den persoonlijken
dienstplicht ingevoerd, waardoor het ifttel-
lectueele peil van ons leger is verhoogd
en de nationale basis er van is verbreed?
Was het niet het ministerie-Pierson-Borge-
sius?
Welk kabinet heeft de legerorganisatia
ter hand genomen en tot stand gebracht?
De wijziging der Militiewet? De Landweer-
wet? Wetten, waardoor ons leger gebracht
werd van 77,000 op 210,000 man Was het
niet weer het ministerie-Pierson-Borge-
sius
En wanneer men dus toejuicht, gelijk ook
wij doen, dat het mönisterie-Heemskerk op
dat go veeleer een vader dan een broeder
voor hem waart. O broeder, denk toch
aan die gelukkige jaren mijner kindsheid.
Laat u van mijn onschuld overtuigen. Mi
chel, in naam van al die dierbare herinne
ringen. Ik kan mij niet anders verdedigen,
dan door uw medelijden af te smeeken en
te trachten uw hart te verteederon. Moet
ge geen medelijden met mij hebben, die
zich niet kan rechtvaardigen en die toch
onschuldig is? Laat toch overtuigen!
Laat mij u ten minste aan.de mogelijkheid
van mijn onschuld doen gelooven. Schenk
ten minste een klein plaatsje in uw hart
aan den broeder, dien ge vroeger zoo on
uitsprekelijk liefhadt. Waarom maakt g©
uzelven nog ongelukkiger, door liefde af te
wijzen, terwijl ge toch reeds door smart en
ODgeluk wordt overstelpt? O! broeder, :k
koester geen wrok over uw verdenking.
Ik vergeef het u, gelukkig als ik ben u
ook iets te kunnen vergeven. Maar zie
mij aan. Het i6 onmogelijk, dat ge niet ju
mijn oogen leest, dat er niets in mij ver
anderd is en dat bij en onze moeder nog de
eerste plaats in mijn hart bekleeden. Zi©
mij dan ten minste aan. Wend uw gelaat
niet met zooveel verachting van mij af.
Uw broe-der Laurent, dien ge hebt opge
voed, smeekt u op de knieën, Michel, niet
meer als een broeder, maar als een zoon.
Do blinde vouwde langzaam de handen.
Zacht en ernstig zeide zij:
Luister naar hem, Michel, luister naar
die woorden, die uit zijn hart komen. Ik
kan hem niet zien, maar nu ik die woorden
hoor, nu is het mij, alsof mijn oogen hem
aanschouwden.
Gilberte greep de hand van haar vader
en voegde haar smeekingen bij die barer
grootmoeder.
Voor hem, vader, voor uw kind.
De markies was diep geroerd.
De woorden van Laurent hadden zijn
hart getroffen.
Hij had verwacht, daar hij Laurent
schuldig geloofde, dat deze een uitvlucht
zou zoeken, om de verdenking van zioh af
te wenden, een alibi zou voorwenden, om
te doen gelooven, dat hij onschuldig was.
En in plaats daarvan trachtte Laurent
niet alleen geen alibi aan te voeren, maar
hij bekende zelfs, te Nogent te zijn ge
weest.
Zijn verliaal werd bovendien door de
blinde bevestigd.
Ook trachtte Laurent geen leugenach
tige verklaringen te geven, geen sluw ver
zonnen voorwendsels te vertellen; inte
gendeel, hij erkende, dat hij geen bewij
zen voor zijn onschuld kon aanvoeren,
maar hij zwoer niet schuldig te zijn, en
smeekte om aan zijn onschuld te gelooven,
op zoo treffende wijze, dat Michel er,
ondanks alles, door geroerd was.
Hij had terstond de gedachte verwij
derd, dat Laurent de moordenaar van
Jactel zou zijn.
Maar de valsche wissels!
Daaromtrent bleef zijn twijfel een
vreeselijke twijfel, die hem het hart brak,
geheel bestaan.
Er was niets minder voor noodig ge
weest dan de overtuiging van zijn moe
der, dat dezelfde man, de vijand der fa
milie, zioh aan al die misdaden had schul
dig gemaakt, om den twijfel van Michel
gaandeweg te doen wijken.
Do smeekingen van Laurent hadden
het overige gedaan.
Langzamerhand was zijn hart vertee-
derd.
Ja, zij stonden voor een ondoorgrond-
bare duisternis.
Wat deed het er toe, of Laurent on
schuldig was?
Hetgeen Gilberte had gezegd, dat Lau
rent niet zijn broeder, maar zijn kind
was, dat hij had gevormd en opgevoed,
had het hart van Michel diep getroffen.
Tranen welden in zijn oogen op.
Hij strekte de armen naar Laurent uit.
Broeder, broeder I zeide hij met half
versmoorde stem, mijn kind, mijn -kind
Laurent uitte een kreet van onbeschrijf
lijke vreugde.
Maar hij stond niet op. Hij wierp zioh
niet in de armen, dio naar hem werden
uitgestrekt.
Neen, broeder, niet in uw armen, aan
uw voeten, snikte hij.
Sta op, arme jongen, en daar ik je
verdacht heb, is het aan mij, om je ver
giffenis te vragen.
Thans stond Laurent op en wierp zich in
de armen van zijn broeder.
Beide broeders hielden elkaar geruimen
tijd schreiend omvat.
O! broeder, goede broeder, den wa
ren schuldige, dien onvorbiddelijken vijand
onzer familie, die tot onzen ondergang
heeft besloten, zal ik vinden. Laat mij die
zorg, laat mij dien plicht.
Goed. En wanneer ge hem gevonden
hebt?
Dan zal sr recht gedaan worden.
keerd. Zoo moet o.a. de zetel van den heer
Van de Velde te Delft bedenkelijk aan 't
wankelen zijn. En ook in Den Haag is het
zeer twijfel htig of de coalitie met dezelf
de candidaten zal uitkomen. De pogingen
om den democratisch en katholiek, ons
raadslid, den heer Wesseling, in 't voor den
heer Ter Laan bezette district I te cand<-
deeren, nemen een steeds meer tastbaren
vorm aan. Het moet erkeDd worden, dat,
zoo1 men ook van den kant der coalitie een
ernstige poging wil wagen om den socialist
te doen vallen, moeilijk een geschikter man
ware te vinden dan de voor district I als
geknipte roode katholiek.
Doch genoeg over dit onderwerp. We
zullen in den eersten tijd gelegenheid te
over hebben om er op terug te komen.
Het besluit in de Eerste Kamer om
op 1 April data sunt odiosa! het on
derzoek te beginnen over de Raden- en
Invaliditeit s-w e 11 e n is zeer
tot onze verwondering, zonder verzet ge
nomen. Waren de vrijzinnige Kamerleden
bevreesd den 6chijn van obstructionism©
op zioh t> laden? Onze Eerste Kamer staat
te hoog om dit aan te nemen. Maar dan is
het toch wel eeivgszins zonderling dat
niemand op het irrationeele van de voor
genomen werkwijze heeft gewezen en dat
vooral de commissie van voorbereiding
voor de Radenwetten er niet de aandacht
op heeft gevestigd, dat. nu de ziekte-ver
zekering l April itn de Tweede Kamer aan
de orde komt, het nauw verband tusschen
raden- en ziekte-wet en de logische volg
orde van ziekte en invaliditeits- en oudev-
doms-verzekeringen toch schenen te eiscben
de beslissing over de ziektewet af te wach
ten voordat men de audere ontwerpen
gaat behandelen. Op het in-werking-treden
van deze sociale hervormingen zal 'n uitstel
van enkele maanden toch wel niet van be
duidenden invloed zijn.
Of is het alweer de partij-politjek, die
den gang van zaken geheel beheerscht?
Heil heeft er alles van en dan dan is
er ook geen lieve moederen aan.
We gaan in elk geval een interessanten 1
April te gemoet.
In de „Zondagsbodo voor
N oord-Holland" schrijft ds. J. C.
Y. van Bemmel, te Beverwijk, over de
'predikantstraktementen:
„Vele predikanten zijn tobbers met ma-
terieele zorgen. De pastorie lijkt meestal
heel wat, maar dat „heel-wat-lijken" be
zwaart den bewoner, die bij al zijn zorgen
nog de zorgen heeft voor een te groot
huis, te groot naar den maatstaf van zijn
inkomen. Er zijn pastorieën, wuar de
schijn regeert! Men moet zioh groothou-
denmen moet op alle lijsten inteekenen
men kan voor z'n fatsoen niefc minder dan
f 1 gevenmen moet de kinderen laten lee-
ren en liefst studeeren; de jas en de japon
mag niet te sjofel zijn en ook niet te glim
mend Men is dominee en „do mevrouw"
van den domineeIs het niet ontzettend t8
beluisteren <Lien snerpenden kreet in een
brief van dien predikant, die dezer dagen
naar Amerika gaat om met z'n sterke han
den en helder hoofd een stuk brood te ver
dienen voor de zijnen? Zoo ver komt he tl
Zoo ver is het gekomen I
Als 'n jongetje, vijf jaar oud, een mooi
matrozenpakje krijgt en daarmee moet
rondloopen tot zijn twaalfde jaar, is het
pakje op dien leeftijd te klein geworden
hij is er bespottelijk uitgegroeid. De domi
nees zijn uit d'r traktementen gegroeid.
De traktementen waren berekend voor een
tijd, toen alles nog eenvoudiger was en het
leven goedkoopertoen men met een gul
den meer deod dan thans met heel wat
meer geld. Het zou bespottelijk wezen,
als het niet zoo droevig was. Want droevig
iti het! Er zijn collega's, die met d'r tan
den op elkaar liever gebrek lijden dan d'r
armoede laten zien. Er zijn domineesvrou
wen, die we heldinnen mogen noemen
Wat heeft de opleiding niet. gekost? Al dat
gymnasiumgeld en al dat academiegeld
loopt in de duizenden guldens. Met de ver
hooging van den levensstandaard werden
alle traktementen, salarissen en loonen
verhoogd, behalve die der meeste domi-
Daarop wendde hij zich tot de mar
kiezin.
Thans, moeder, zeide hij, zal ik zelf
u zeggen wat men u tot heden verborgen
heeft. U moet mijn misslagen vernemen,
die Michel, uit liefde jegens u, geheim,
steedis geheim hield.
Spreek mijn zoon; ik vermoed, dat
ge vreeselijk geleden hebt. Lijden is be
rouw. Spreek, ween uit aan mijn hart, de
moederliefde kent geen grenzen.
De twee medeplichtigen.
Na aan de hand der blinde, getuige zij
ner misdaad, ontsaapt te rijn, had Romain
Goux terstond Nogenb verlaten en was
langs den oever van de Marne voortge
sneld.
Hij liep haastig door en eerst toen hi)
ver van de fabriek verwijderd was, bleef
hij staan om tot adem te komen.
Hij zag om zich heen.
Alles was rustig en stil, de maan scheen
helder uit den onbewolkten hemel, en
weerspiegelde haar bleek licht in de kal
me rivier.
Hij dacht na.
Had hij eenig spoor achtergelaten?
Alleen dat stuk laken, dat hij uit rijn
jas had gesneden, en zou dat tot ontdek
king van den schuldige kunnen leiden?
Hij had de jas te Londen gekocht, du
twee jaar gelden. Het zou wel moeilijk
zijn, dat spoor te volgen.
(Wordt vervolgd.)