K o o 111 e ii ij.
BOORWORMEN.
PADVINDERIJ.
igewend. een, document te lezen. De Tsaar
draaide zich echter dadelijk om en toen; hïj)
'den kleermaker zag, zeide hij: „Ah, hen. .iijl
•Khaïm Kurichkesz, de kleermaker? Ik wilde,
dat je een uniform van de Kriindragondera
,vcor mij maakte. Doe jc host en zie góed toe,
dat zij past; maar begin er dadelijk mee".
De Tsaar was tevreden met de uniform!
die onder niet wéinig angst was vervaar
digd, en liet den kleermaker bedanken. Ku
richkesz was zóó verrukt over de eer, d'id
hem te beurt was gevallen, dat hij betaling
weigerde en letterlijk gedwongen moest wor
den, 120 kronen voor zijn verschotten aan
te nemen. Toen de hofmaarschalk vernam, dat
'Kurichkesz een arme duivel was en in Echul-
den stak, liet hij hem een gTOot bedrag
tot delging hiervan zenden, en de kleermaker
werd in staatsie per auto weer naar huis
gebracht. Een paar dagen later verscheen
ier een hofbeambte in zijn woning, die hemi
•een kostbaar gouden horloge met ketting
overhandigde. Op höt horloge was de dub
bele adelaar gegraveerd met het onderschrift:
..Aan Khaïm Kurichkesz, voor zijn toewij
ding en ijver".
Waar komt dat woord „koomenijswinkel"
,cn „koomeuijsbaafe" vandaan
Zcoals men weet is het tevens een eigen
schap van de spraakmakende gemeente,
dat zij -op het gebied van dc taal buiten
gewoon sterke neigingen tot het conserva
tisme vertoont. Woorden, die zij zich een
maal heeft eigen gemaakt, laat ze niet meer
los; integendeel, zelfs de woorden, waar
van zij de afkomst niet meer weet, behoudt
ze bij voörkeur. Zoo is het ook met het
woord „koomenij".
Aan het einde der middeleeuwen en nog
geruimen tijd daarna schreef en sprak men
van „cooman" (,,kooman") naast „koop
man" van „ccomansap", naast „koop
manschap". Naar analogie van andere
woorden, zooals leerlooier leerlooierij,
brouwer brouwerij, enz. vormde men
ook het woord „coomienij" voor winkel.
Coomenij is dus koopmanijdus winkel
/waarin het koopmansbedrijf wordt uitge
oefend.
Een koomenijswinkel is derhalve een
dubbele uitdrukking voor een en hetzelfde
ding: zco iets als een dubbele porte-brisóe-
deur, die-naar-beide-kan ten-opengaat.
Het woord kooonenijsbaas is op zichzelf
goed; het beteekent de baas, eigenaar van
een koomenij.
Behalve in koomenijswinkel en koome-
pijsbaafl is het woord „cooman" in dezen
.eenvoudigen vorm nog blijven voortleven
in een aantal eigennamen als Cooman,
Kooman, Coömans (koopmanszoon) en soms
cok Goeman en Koeman, waarvan de oe
•vroeger als dubbele o werd uitgesproken.
Sommige families, die zich nu Kooyman
(Kooiman, Koodmans, etc) spellen, heetten
vroeger ook Cooman. Omdat men echter de
leerste lettergreep „Coo" niet meer begreep,
maakte men er eenvoudig „kooi" van.
In de diepte van de oceanen worden de
.telegraafkabels door deze vijanden bestookt.
De natuurwetenschappelijke naam van den
boorworm is „teredo". Hij ia een soort mos
sel, maar vertoont de gedaante van een
worm en komt in alle zeeën tot op een diep
te van ongeveer 1000 M. voor. Hoofdzake
lijk tast het diertje, naar bekend is, hou
ten voorwerpen aan, doch laat ook daarmee
verwante stoffen niet met rust, als het gut
tapercha van bovengenoemde zeekabels, die
daardoor, min of meer van de isoleerende
laag beroofd onbruikbaar en door nieuwe
kabels vervangen moeten worden. Toen
•men de schade bemerkte, die de teredo in
dit opzicht kan aanrichten, ging men er toe
over, de kabels door koperen banden te
beschermen, want de fijne tanden van het
dier kunnen koper niet doorboren.
Dat is ook de oorzaak, waarop de scheeps-
jouwers reeds sedert langen tijd de houten
rompen der vaartuigen van metalen platen
voorzien.
Waar dat uit overwegingen van spaar
zaamheid niet mogelijk is, behelpt men zich
door de rompen met een harsachtige stof te
bestrijken, onder bijvoeging van een ver
gift, uit kwikzilver- of koper-verbindingen
samengesteld.
Oulangs waren te Hamberg stukken paal
werk uit de nieuwe haven in Cuxhaven ten-
t-ongesteld, waarin de boorwormen zich
hadden ingekwartierd. Doch dit is natuur
lijk een andere soort dan die dieren, welke
zich in het guttapercha der kabels boren.
Haalt men den paalworm uit het hout,
dan lijkt hij op het eerste gezicht bedrieg
lijk op een worm; ofschoon hij, naar gezegd
is, tot de mosselen behoort, zij het ook tot
de merkwaardigste der mosselsoorten.
Het cylindervormig lichaam is 17 tot 16
o.M. lang en draagt aan het boveneinde
slechts het ringvormig overblijfsel van een
schelp met uiterst fijne, bijna microscopi
sche tandjes, het eigenlijke boorwerktuig.
Het geheele diertje is in het hout in een
kalkachtige buis geborgen, samengesteld uit
een stof, die het zelf uitzweet.
Men onderscheidt ongeveer tien teredo-
èoorten. De groote schade, die zij aanrich
ten, is nauwelijks te schatten. Bovendien
vermeerderen zij zich buitengewoon spoe
dig. Dit geldt inzonderheid voor de „teredo
navalis", die, naar bekend is, schejgen, hou
ten dammen en paalwerken aantaken deze
in betrekkelijk korten ti.jd geheel kan door
boren, zoodat de ten gevolge daarvan on
bruikbaar geworden bouwwerken tegen hoo-
ge kosten vervangen moeten worden. Dtrze
soort is voor het eerst in het einde van ere
18de eeuw in Nederland geconstateerd.
De vermeerdering van deze gevaarlijke
eoort zou echter tot gtaan zijn gekomen.
Daarentegen hebben in den laatsten tijd on
derzoekingen uitgewezen, dat de larven van
de schipboor wormen, die ijverig in het wa
ter rondzwemmen, om zich ergens in het
onderzeesche hout blijvend te nestelen, ge
durende het hartje van den zomer op de
plekken, waar de haringen gevangen wor
den, in het Noordelijk gedeelte van de
Noordzee in menigten voorkomen en daar
niet beschermde haringbooten op hun ge
mak aantasten en aldus besmetten.
Is dit eens geschied, dan baat nog slechts
één middel, het schip op het droge te ha
len, den romp met brandend riet grondig
te rooBteren en aldus de binnengedrongen
boorwormen te dooden.
B. schrijft in „Het Schoolblad"
Verwacht hier nu geen betoog over het
nut der padvinderij. Dat is den voorstan
ders wel toevertrouwd. Naast het vele goe
de, zullen velen van ons er iets overdrevens
in vinden en niet sympathiseeren met de
taak van buitengewoon plantsoenwachter
na den storm op 1 October 1911 te Haar
lem, ruimden Haarlemsche padvinders om
gewaaide boomen op brandwacht, en
het openen van stoeten (zooals op Ko
ninginnedag, te Haarlem).
We hoorden al eens zeggen, „juist die
uniform verhoogt het idee van soldaatje
spelen."
Dat soldaatje-spelen is al een heel oud
kindervermaak. We weten, hoe gaarne de
jongens zich daarbij optooien en uniform
stukken of surrogaten er van gebruiken.
Misschien kwam dat spel al uit de Germaan-
aohe wouden.
Optrekken met kermis is al zoo als als
de steden. Trok de schutterij der stad op,
dan marcheerden de jongens er achter met
houten snaphanen of een hellebaard; vaak
ook met een blikken sabel in de hand en
een bordpapieren harnas om het lijf. In
den tijd der stadhouders ging natuurlijk de
trom met het prinsenvaandel aan het
hoofd. Menigeen had daarbij een oranje-
sluier over den schouder en pluimen op den
hoed. Dat beschrijft mr. J. van Lennep zoo
aardig in zijn „Amsterdamsche Jongen."
Le Franeq yan Berkhey schreef in het
laatst der 18de eeuw, dat dat soldaatje-spe
len uit de mode raakte, maar nog zien we
telkens, hoe groepjes jongens met de sol
daten mee loop en, ook wel uit zichzelf o**
trekken en daarbij zelf hun officieren kie
zen. In het Vaderlandsch A-B-boek van 17S1
ztfet men nog, op het tweede plaatje, de
jongens op den Dam met de schutterij mee-
maroheeren. Hiermee in verband herinae
ren we even aan het oude Beursvermaak
der Amsterdamsche jongens cp kermis. On
ze schoolboekjes vertellen de jeugd nog van
het bekende buskruit-verraad en van den
Amsterdamschen weesjongen, die de schuit
met kruit onder het beursgewelf ontdekte
bij het nagrijpen van een bal.
In het laatst van de eerste helft van de
vorige eeuw weid het spelen op de Beurs
afgeschaft, maar bij het naderen der ker
mis van 1850 gilngen de jongens met de
petjes af en met diepen eerbied en ontzag
den „nieuwverkozen Burgerheer" een be
rijmd smeekschrift aanbieden. En burge
meester herstelde het eens verkregen recht
Optocht-houden is ook een genot voor
kinderenzoo telkens tegen een nationaal
feest ziet men ze, soms vrij aardig georga
niseerd, langs de straten trekken. Toen de
Hollanders in September 18G3 van het In
ternationaal en Sociaal Congres te Gent
terugkwamen, waren ze opgetogen over de
Vlaamsclie kinderoptochten. De burgemees
ter van Gent had gezegd: „Wij willen u
vóór alles het beste laten zien, dat wij heb
ben." Wat zagen de congresbezoekers nut.
Wel, het optrekken der Gentsche schoolkin
deren, elke school onder haar eigen banier,
onder-geleide van het personeel. „Zoo ietaj
moeten we bij ons ook eens hebben" riepen
de Hollanders uit. Maar dat kon niet, wantj
op weinig scholen bezit men een banier ofl
een wapenschild.
Kinderoptochten zien we nog op feest-,
dagen, bij uitstapjes; maar de vaandels zijn,
er niet, wel redevoeringen en krenten
broodjes.
Toen in 1823 het Kostersfeest te Haarlem
gevierd werd, zag men op don tweeden dag
van het feest de kinderen der stadsarmen-,
scholen met slaande trom optrekken. Eerst,
ging men naar de Groote Markt, waar zij,
-groene kransen aan het hek rondom het
standbeeld hingen. Daarna werd de tocht1
vervolgd naar de Bakenesserkerk, (nu nog
kilnderkerk), waar de voorzitter der schools
commissie hun toesprak en een ander lid1
een vers opzei. Toen de aandoenlijke plech
tigheden geëindigd waren, kwamen de vrou
wen der school-commissieleden met man
den vol krentenbroodjes en deelden die aan
de kinderen uit. Lbosjes, een oude Haar
lemsche schrijver, vertelt er bij, dat de kin
deren daarbij vroolijke aangezichten Had»
den. veel vroolijker zelfs dan bij de rede-
voering en het vers. Wat een wonderHpt
is nog net eender en zal wel zoo blijven.
Om nu op de tegenwoordige padvinderij te
rug te komen, bestaat al de overdrijving
wel geen vrees ons volk is te nuchJ
ter om overdreven eischen te handhaven.
T ransporiondernetaiep.
Een jurist in Koblenz is tot c: volgends;,
ontdekking gekomen:
Aangezien een kellner eet- en drinkw.i
Ten aam het buffet koopt en met geld, bons
of pknningen betaalt, terwijl hij zelf weclei.
•die waren aan de gasten tegen geld ver
koopt en daardoor niet door de directie
betaald wordt, is hij niet in dienst der d'
rectie, doch een zelfstandig werkend
transport ondernemer, die het verlangde
van buffet tot gast vervoert. Hiervoor kan
hij betaling ei&chen evengoed als cle best? .-
ler of pakjesdrager op straat of station.
Het is dus onrechtvaardig, dat de aan
spraak op betaling plaats heeft in den
vorm van een fooi. Beter ware het, indien
de ondernemers in hun localiteiton en op
de prijslijsten bekend maakten welk be
drag de gasten voor het „transport" aan
den kellner verschuldigd zijn; iets, waaro
de kellner een rechtsvordering zou hebben.
Tevens zou daarmede voor den kellner net
onaangename vervallen voor zijn levenson
derhoud afhankelijk te moeten zijn van
fooien, toch in den grond een soort liefda
digheid... („Het Hotelbedrijf").