ZONDAG5EMAD+
IEID5CH DAGBIAD
Mo. 16283.
Zaterdag? 22 Maart.
Anno 1913.
a b g It I it g In il jh« >S 1 té nijlmlf ItLijh i -
V -f VAN HE.T
C<§?S£!5B
**®vj I I r;
All lil
De verloren Brief.
el#
0<9*i c Jo •1^1 0«*5 #9 |o 4 i «M ••#ïiï*®6
OORSPRONKELIJKE NOVELLE DOOR
Dr. JALUS.
(Nadruk verboden
Het echtpaar Bergsma zat aan den maal
tijd. Het at snijboonen met metworst. Het
is in deze historie van belang, als ge weet,
dat dé snijboonen aangebrand waren.
Juffrouw Bergsma had, zoolang zij leefde,
nog nooit iets laten aanbranden. Tot eoie
van mijnheer Bergsma zij vermeld, dat hij
niets liet staan en er géén aanmerking oveil
zijn lippen vloeide. Hij at, juffrouw Bergsma
at; zij aten. Hij had gegeten, juffrouw
Bergsma had gegeten; zij hadden gegeten.
Hij had gezwegen, juffrouw Bergsma had
gezwegenzij hadden gezwegen.
Toen veegde hij zijn mond af en keek
cor zich.
Juffrouw Bergsma wachtte.
Hij zeide niets, haalde zijn zakdoek voor
den dag, en snoot zijn neus.
Op dat cogenblik kwam hem plotseling
de brief in de gedachten, welken hij Claartje
Mey had geschieven.
Er stond niets bijzonders in den brief:
alleen, dat Claartje Mey naar een betrek
king in Nisuweschans solliciteerde, en dat
zij op zijn bemiddeling rekende.
Het schuldige van hem bestond niet in
dat epistel; het bestond in het feit, dat juf
frouw Bergsma haar „vermoedens" had. Zij
meende namelijk, dat haar man Claartje
Mey niet met ongunstigen blik beschouwde.
Da-arom had hij haar niets over Claartje's
schrijven gezegd. Thans, na de aangebrande
snijboonen, nam zijn zwijgen reusachtige af
metingen aan. Hij had één veilig gevoel
dat de brief rustte in zijn jaszak, zeker op
geborgen, gelijk in een brandkast.
„Ehem," zeide mijnheer Bergsma.
„Heeft 't gesmaakt?" vrceg juffrouw
Bergsma valsch.
y,0 ja, vrouwtjelief," antwoordde hij zacht
zinnig.
„"Waren de snijboonen niet een beetje aan
gebakken? Maar ik kan 't- me wel hebben
verbeeld."
„Aangebakken?" dacht mijnheer Bergsma.
Als klonters roet waren ze geweest. Hij
eeide dit natuurlijk niet, glimlachte.
„Ik heb niets geproefd."
„Ik meende, dat 't zoo was."
„Je hebt 't je verbeeld, lieveling."
Ziezoo! peinsde hij triomfantelijk. Over
alle liniën verslagen, net als de Turken.
Vond hij nu maar gelegenheid, even na
te zien, of de brief er nog wasHij zou
dien haastig in stukken scheuren en de snip
pers verbranden, niet het heele epistel tegelij
kertijd, want dan kon vrouwlief het uit de
kachel halen.
Hij ging op de canapé liggen, oogenschjjn-
lijk c|m zijn tukje te doen. Juffrouw Bergsma
ruimde af. Zij nam de horden mee, droeg
ze naar de keuken.
Toen greep hij in zijn zak, haalde er
papieren uit, bij massa's 4.
Maar den brief van Claartje Mey vond
hij niet.
Hij veegde zich, het angstzweet van het
voorhoofd.
AVaar had hij hem dan toch gelaten
Hij wist zeker, dat hij in den linkerjas-
zak was.
Nog eens gezocht. StilDaar kwam zijn
vrouw aan. Hij wierp zich .vlak achterover,
snurkte luid. „Daar komt ze", peinsde hij.
„Ik heb zeker den brief op den grond laten
vallen."
Zijn vrouw trad de kamer in, nam een
kous en begon te stoppen. Hij zag haar
met halfgesloten oogen aan. Straks kijkt
zij over den vlocr^ bedachb hij, en daar
ligt-ie. Dan neemt ze 'm op, en zal gaan
lezen. En dan heb ik minstens een jaar
geen rust. Ik bezorg Claartje Mey liever
een veTlcofde dan een betrekking.
Di6 dwaze jaloezie
„Slaap je, man?" vrceg juffrouw Bergsma.
Hij richtte zich iets op.
„AVat wil je?"
„Ik heb Claartje vanmiddag gezien."
O wee, daar h.ad je 't al. Niets laten
ztteTken, vóór den tijd.
„Claartje, vrouwlief! Welke Claartje?"
„Claartje Mey, natuurlijk."
„Ik wou, dat ze op de Mookerh,ei zat,"
dacht mijnheer Bergsma. Nu ja, Nieuwe-
sehans was net zoo goed., als het er op
ftankwam. Stilniets laten merken.
„Zag ze er gced uit?"
„Ja, natuurlijk. Een frisch,, blond din
getje, nietwaar
„Ochik we«et niet, wat je daar nu
eigenlijk aan vindt. Smaken verschillen, niet
waar
Zij zwegen beiden. Mijnbeer Bergsma vond
het nuttig, zijn kwellende gepeinzen te ver
bergen achter een luid snurken. Juffrouw
Bergsma stopte de kous, aandachtig. De vrede
was tusschen hén in, maar de heer des
huizes waakte met luid gesnurk, tot hij
eindelijk, hard-ahèmmend, wakker werd, en
zijn eega met onschuldigen blik aankeek.
„Dat doei' goed, zoo'n slaapje na den eten,"
zeide hij op zijn beurt valsch. Zij wachtte
hem. echter met een koude douche.
„Heb je geslapen?" vroeg ze zoetekens.
„Natuurlijk, wat anders?!"
„Hè, als jij slaapt, dan lijkt 't nou not,
hè, of je wakker bent."
„Hoe meen je dat?"
„Maar zco."
Do naalden rikketikten.
Tusschen hen bedden was nu de stilte,
gelijk vcor een onweer.
Eensklaps zwegen de naalden. Doch juf
frouw Bergsma zweeg niet.
„Als jij noü denkt, dat jij je netjes ge
draagt, zooals 't een fatsoenlijk man past,
dan heb je 't. glad mis. Daar zal wel een
reden vcor zijn, dat je net doet, of je slaapt,
en je ligt te snurken als een Paasckos, ter
wijl je wakker bent. Maai- ik zal het onder
zoeken, wat er geweest is. Ik begrijp 'twel.
Je hebt een brief van Claartje gekregen.
Haal je zakken 'ns uit. Laat 'ns kijken, wat
er in is."
Gedwee volgde mijnheer Bergsma het be
vel. Langzaam, o zoo langzaam! haalde hij
de paperassen te voorschijn, en liet zijn echt-
genoote alles bekijken en doorsnuffelen. Dé
brief van Claartje was er tooh niet, peinsde,
hij triomfantelijk.
Alles draaide ze öm' en om. I
„D'r is niets," constateerde zij. „Maar nu'
heef je niet te denken, dat ik je geloof.
Alles, manneke, behalve dat. Je hebt den
brief zekeF al verbrand."
„Arrouwtje
„Er is iets en daar heb ik de bewijzen
voor. Eerst zeg je er niets van, dat de
snijboonen aangebrand waren, je proeft 't
heelemaal niet, en toen doe je net, of je
slaapt, cn je slaapt niet. Je zult me toe
geven, dat het verdacht is."
„Lieveling!"
„Je hebt me niet te lievelingen. Biecht
alles op."
„Er is niets."
„AVe zullen 't er wel uitkrijgen."
En de volgende dagen besteedde juffrouw
Bergsma er inderdaad aan, om „het" er uit
te krijgen. Zij probeerde het met zoete vlei
taal, met koozende gebaren, met somber stil-
zwijgen, met droef verwijten, met harde
dreigementen. Mijnheer Ber&sma echter bleef
vuurvast. Door niets liet hij zich om den
tuin leiden. Hij bleef standvastig, en Meld
zijn lippen op elkander geklemd.
Toen, een goeden dag, besloot hij, aan
de zaak een einde te maken. Hij had uit
Nieuweschan? bericht gekregen, dat .do be
trekking reeds vervuld was, en dus kon
hij er zich op deze wijze niet uitredden. Het
cenigste, wat misschien kon was als
hijeens hielp om Claartje eon man
te brengenI
Op deze wijze werd mijnheer Bergsma feen
koppelaar.
Den zijner jongere collega's had er wel eens
met hem over gesproken, om te trouwen.
Nu had hem dit de heer Bergsma om be
grijpelijke redenen steeds afgeraden.
„Doa het niet," had hij op donkeren toon
gezegd. „Vrijheid, blijheid."
Thans, toen zij samen van het kantoor kwa
men, redeneerde hij anders.
„Ze zeggen wel 'ns," begon hij, „dat het
huwelijk een loterij is, met- héél ve*l nieten,
maar met enkele goede prijzen. Maar als j«
't vrijgezellen-leven beschouwt, dan is dat
óók een loterij, met nog meer nieten en met
minder goede prijzen. Want met de kost
huizen is het toch heel vaak al Ier-misera
belst gesteld, en bovendien hoe vervéél je
jo soms niet, als je vrijgezel bent. Dan loop
je er avond aan avond uit, want op je
kamer is het toch eigenlijk niets gedaan, isj
't niet waar?"
„Ja," zeide de jonge man, „daar heeft i*
gelijk in."
„AVelnu! als je een aardig meisje kunt
krijgen, waarom zou je het dan niet doen?"
„Daar heeft u gelijk in. Maar ik kon*
niet met dames in aanraking."
Mijnheer Bergsma floot.
„AVeet je, jonge vriend, ik weet misschien
wel een meisje voor je, een lief meisje, een
i aardig meisje en ik zou je met haar in
kennis kunnen brengen, wanneer ik dat wou
maai-: koppelen doe ik niet, koppelen,
doe ik niet."
„Daarvan ben ik overtuigd, waarde col
lega. Heel graag zal ik met het meisje kennis