FEUILLETON. De Cassette van Hidri. Wie strooit de diamanten op het gras? men om die eieren te brengen en ik had er mij juist al zóó op verheugd!" „Ja, zie je, het Paaschhaasje moet eerst besteld worden, meisje I Maar vraag maar aan tante Ida of die jullie mooie liedjes leert, op Zondagschooldan zal ik nog eens zien, wat ik doe, en of 3c hem niet voor jullie ajlen gezamenlijk stuur I" Dat klonk als muziek in Ansjes ooren en eij nam zich voor, althans haar Paaschlied- je goed te leeren Den tweeden Paaschdag waren aMe kinde ren der fabrieksarbeiders bijeen 2n de groo te- zaal van het weeshuis. Die goede Tante Ida had gezorgd, dat de kinderen een goed repertoire liedjes hadden, die duchtig inge studeerd warenMet kloppend hart wacht ten zij nu af, de dingen, die komen zouden. Daar ging de d ur der zaal open en de directeur trad binnen. „Zou de haas komen?" vroegen een paar ▼an de vermetelsten. „Ik weet het niet. kinderen!.... Eerst wil ik wel eens hooren, wat jullie alzoo kunt!'' Onder leiding van Tante Ida werdén de Paaschliederen nu ten gehoore gebracht en de heer Directeur scheen zeer in zijn schik daarmee.... Nog was het applaus, na afloop niet be daard, of... claar sprongen op eenmaal twee lustige Paaechhaasjes binnen, ieder met een grooten mand vol eieren op den rug... Ansje kreeg een paar prachtige gekkeurde, groene en klauwe en nog nooit had zij zul ke mooie gezien!.... Alleen maakte rij later de opmerking tot Tante Ida, dat die Paaschhaoejes net zulke oogjes hadden als Wim en Frons, de beide «oontjes ran don Directeur. Dat geeft te denken, vindon jullie niet? Wat de haas toch uit te staan heeft met het Peaschfeestt Tegenwoordig is het algemeen de ge woonte, dat groote mensohen cn kinderen eieren krijgen op Paechen. En de kinderen vooral mooie gekleurde eieren. Maar dit ie niet altijd zoo geweest. Hoort slechts, hoe dit in zijn werk gegaan is: Eens, kort voor Pasohen stond de haan te midden van al zijn hennen. „Zoo gaat het niet langer!" ^rak hij. Wij kunnen niet allee in orde maken op tijd, vooreerst al die eieren gelegd te krij gen en dan nog te kleuren en rond te brengenDe een verlangt roode, de ander gele, groene of blauwe eieren; als we maar iemand wisten die de eieren voor ons wilde kleuren en rondbrengen Dit had de haas gehoord, die in de na bijheid van het kippenhok zijn leger had. 10) HOOFDSTUK IX. Oude Kennissen. Misschien hoeft het mijn jeugdigen lezere \1 verwonderd, dat de grootmoeder van Ma- rius haar kleinkinderen zoo niets van ziek deed hooren. Maar men moet niet uit hot oog verliezen, dat de goede vrouw zeer af hankelijk was, daar zij zelve geen letter op papier wist te zetten, dus altijd een vTeemde moest vragen, haar te helpen. Hour kleindochtertjes wist de oude vrouw nu ook goed genoeg bezorgd in het weoehuis en wat haar kleinzoon betrof, als die somfi terug was van de reis met de „Yulc" zou den haar huren hem wel inlichten af gaande haar verdwijnen. Op een goeden dag kon zij het toch niet langer uithoudon en vroeg daarom lunr meesteres, of die eens een brief je naar de kleindochtertjes wilde schrijven, iels wat da delijk grif werd toegestemd. Op die manier kroeg zij dan ook het antwoord terug, dat de meisjes het goed maakten en dat zij' broer Marius bij zich op bezoek hadden ge had, die brandde van verlangen, om zijn Tootmoeder te zien, daar hij haar zeer be langrijke dingen had .toe te vertrouwen! Hij ging dus naar buurman Haan en sprak dezen ald-us aan: „Geachte Heer! Ik boorde u aooeven zeggen, dat u zooveel lost heeft met het kleuren en bezorgen der eieren. Deze taak wil ik volgaarne op mij nemen en u kunt verzekerd zijn, dat het goed 'zal gaan!" Nu, de familie Hen was zeer ingenomen met dit voorstel en dus gingen de hazen- kindertjeB overal kruiden en bloemen zoe ken, die dienen konden, om de eieren te kleurenals daar zijn, viooltjes, gras, roode ranunkels, enz. enz.Het kleuren ging zocr goed en van weerskanten waren de fami lie tevreden en de kindertjes ook... Zooals het echter meer gaot in dergelijke gevallen: De hazen werden overmoedig en spraken „Wij leggen de eieren en brengen ze rond En ofschoon dit nu wei een leugen was, «preekt men toch altijd nog van een Poasohhaas! Toosje wilde dat weten, toen ze op zeke ren morgen wat vroeger dan gewoonlijk was opgestaan en uit het raam van haar slaap kamer zag, dat het grasperk in den tuin als bezaaid was met kleine diamantjes. Wat glinsterde dat allesIeder fijn gras sprietje was met oen schitterend juweel ge kroond, en als de zachte morgenwind de tee- re stengeltjes heen en weer wiegde, schenen de zonnestralen er doorheen, xoodat de dauwdrop wel een regenboog geleek en het heele grasperk een feeëntuin, in plaats van oan eenigszins stoffige, groene plek. „Het lijkt wel, of de feeën het gedaan hebben!" zei Tooeje en ke-ek er met verruk king naar. „Dat hebben zij ook gedaan", sprak de Bij, terwijl zij haar werkzaam neusje in eon geurige lelie stak om er voedsel uift te zuigen. „Hebben de feeën het beu sok gedaan?" vroeg Tooeje, döe het volstrekt niet vreemd vond, dat zij de Bij hoorde spreken, zij had haar heele leven zooweel met insecten om gegaan, dat zij hun taal begreep. „Heb ik je dat dan niet gezegd?" vroeg de Bij boos, want zij was dien morgen erg nit haar humeur. „Het is met beleefd, een mag tweemaal te doen, dat weetje toch?" „Het spijt mij wel, want ik wilde niet onbeleefd zijn, zei Toosje bedrukt, maar hoe xvoet je toch, dat de feeën het doen?" „Wel, ik heb het ze zten doen, was bet antwoord." „Waar?" „Op het feccnboL" Marius had intueschsn aan zijn zusje Me- lina geschreven. Het meisje had hem ge antwoord, terwijl ae grootmoes document insloot. Daar Scijanidrio's menagerie nog steeds te Toulon was, duurde hot niet lang, of beide epistels waren in Marius bezit; en ons matroosje sprong een Meter hoog van vreugde, toen hij dit onverwachte antwoord kreeg. „Zio zoo," riep hij tegen den zwarten vriend. „Nu eijn we gered. Grootmoeder is gevonden." „Waar?" vroeg ons negertje gretig. „0, laten we haar dan als-je-blieft, dade lijk gaan opzoeken cn hier weggaan van de menagerie „Jawel, maar zóó dichtbij is zij nu niet. Zij brengt den zomer nog door te Thoirenc, in de bergen, dicht bij Nizza. En de reis daarheen koet nog al wat met zijn beidjes!" Even hadden de jongens stilgehouden met werken, terwijl zij dit laatste overlegden; en onmiddellijk klonk nu weer dc stem van den baas „Vooruit jongens! Wat is dat nou! staan jelui daar maar zoo te luilakken. Jij, de hokken aan het schoonmaken, zwartkop en jij Marius." „Ik, mijnheer!.... Ik meet zeggen, dat ik genoeg heb van dat clowntje-spelen. Ik heb bericht gehad van huis en die zijn van dien aard, dat ik besloten ben, weg te gaanl" „O, vertel me daar eens van, lief Bijtje." De Bij schudde haar vleugels en zei: „Ik heb vanmorgen geen tijd om long te pra ten, vraag het maar aan dien witten Vlin der, die heeft toch niets te doenEn de Bij vloog heen met een goeden voorraad ho ning. Toosje keek haar na en wachtte toen op de kómst van gemelden Vlinder. „Waarom is de Bij toch zoo boos op den Vlinder, hij ziet er zoo mooi uit en kan het toch niet helpen, dat hij geen honing kan maken? Daarom mag hij toch wel rondvliegen. Daar kwam hij juist aan en zette zich op den seringenbloesem." „O, lieve Vlinder, vertel mij eens, ol beusoh de feeën diamanten op het gras strooiden?" „Zeker, en gisteren deden zij het ter ecre van het bal." „Dat 7jQ4 de Bij ook", sprak Toosje. „O, de Bij, die wéét er niemandal van", lachte de witte Vlinder." „Zij was toch ook op het bal?" „Jawel, maar niemand bemoeide zich met haar, zij is ook zoo vervelend en vindt dansen maar tijdverspilling." „Nu, laten we maar liever niet meer over de Bij spreken", hernam Toosje, „maar vertel mij eens wat van het feeenbal als je wilt." „Met genoegen." „Het begon gisteravond om twaalf uur, toen jij al sliep dus. Iedereen was van de partij. De Vuurvlieg was er; de roode Spin met de haren, de familie Mot, de Bijen koningin met haar hofdames en de griizc Spin, die echter later naar huiis gezonden moest worden, omdat zij eenige vliegen, die ook uitgenood! gd waren had opgegeten. Het was een schitterend gezelschap, dat kan ik je verzekeren. De feeënkoningin en de andere feeën zagen er beeld^ uit, alle in zacht rose met groen gekleed, met de klok jes der lelietjes der dalen op haar blonde hoofdjes. Nu, wij dansten tot aan den mor genatond en gingen toen zitten eten en drinken onder die mooie, roode paddenstoe len, die juist voor on6 groeien. Zio je, daar onder dien eikebóom En het was een heerlijke maaltijd, het dons der perziken en pruimen en de dauw uit het hart der witte rozen. Omdat wij geen glaasjes had den, dronken wij maar uit de mutsjes der feeën." „Grappige bekertjes moeten dat geweest zijn 1" „Is het niet? Na het eten deden wc een rondedans, totdat de zon begon te schijnen, toen namen de feeën haar diamanten kroon tjes af en strooiden die over het grasperk." „Waarom deden zij dat?" „Omdat de zon overdag, als de feeën sla- „Zóó maar? Op st-aanden voet?" VToeg de patroon boos, terwijl de schrik hem om het hart sloeg, dat dc jongens hem den dienst opzeiden! „Maar dat gaat zoo maar niet! Dat be grijp je toch wel „Nu we hadden anders geenerlei oontract, dus zijn we natuurlijk zoo vrij als een vogeltje in dc lucht 1" Baas iScijanidrio was zóó boos, dat hij niet verder praten wilde met het tweetal cn rechtsomkeer maakte. „Zal je mij nu heusoh meenemen naar Nizza smeekte Nidri weer. „Hoor eens, klonk het bezadigde antwoord. Ik heb cr intussohen nog eens over nage dacht en ben tot dc slotsom gekomen, dat het toch eigenlijk dwaasheid zou zijn, om dubbele reis te betalen." „Blijf jij op je post, terwijl ik daarheen zal gaan; in dien tusserhentijd verdien jij nog den kost en dan zal ik grootmoeder weer meebrengen en gaan wc gezamenlijk naar Ca Nerthe, waar we onzen schat zul len opgraven en dien grootmoeder dan suc cessievelijk verkoopt. Waar grootmoeder zich in den winkel vertcont zullen 25e heusoh geen bezwaar maken." „Maar blijf dan alsjeblieft niet te lang weg," pleitte Nidri, anders denk ik dat je mij vergeten hebt." Dit laatste beantwoordde Marius met een blik van verwijt en ging vervolgens kalm al vast eenige toobereidselen maken tot zijn pen, voor de kroontjes zorgt. Zie je wel, alle diamanten zijn weg, de zon heeft ze' goed opgeborgen." „Ja, dat zie ik, sprak Toosje peinzend en keek naar het grasperk, dat er nu weer uitzag als altijd „Geven de feeën gauw weer een bal „Dat kan ik je niet precies zeggen," was 't antwoord, „als je 's morgens diamanten op het gras zilet L'rsen, dun weet je, dat de feetjes er weer rond godanst hebben. „Maar nu moe-, ik naar. huis, want ik heb. ergen slaap. Goeden morgen Toosje bïeef alleen achter in den tuin, zij was ook een beetje doezelig en het duurde niet lang, of zij lag eveneens in een zoete rust, in het prieeltje. Toen zij wakker werd, wist zij niet, of de vitte Vlinder haar heusch van het feeënbal verteld had, of d't zij het maar droomde. Een ding was echter zeker, er schitterden geen diamanten meer op het gras. Ik geloof dus, dat het geen droom van haar was en wat denken jullie er van? id liet jroomeoland. „Nu, goeden nacht, hoor, Jopie; binnen een paar minuten tijds zal je in slaap zijn, daar ben ik zeker van!" sprak juf, terwijl ae het kleine meisje nog eens zorgvuldig verstopte. „O, neen!" antwoordde Jopie vast be sloten; „ik ga heusoh niet slapen vanavond, want, ik zooi zoo graag zóó het „Droomen land'inwandelen, dat ik er later den weg nog kan vinden Juf lachte en stelde haar nogmaals ge rust, dat ze wel heel gauw haar weg zou vinden in het „Droomenland" Jopie hield haar oogen wijd open; ten minste daar hield zij het voorZe staarde naar de grillijge behangsel figuren, tot ze opeens eon lange rechte laan voor zich zag, met twee rijen hoornen. Ja, dat was zeker de weg in het „Droomenland". Dien sloeg zij toen in, en liep maar steeds verder, een héél, héél lang recht eind, zoodat ze ein delijk héél blij was, dat ze eens bij een vijver kwam, waar ze een bootje gereed vond lig gen, dat duidelijk voor haar scheen te zijn; ten minste haar naam pronkte er op, in grootè letters „JOPIE". Dus sprong ze in de boot en die voer haar regelrecht naar Jen overkant, waar zij toen het grappigst kereltje zag staan, dat ze ooit van haar le ven'gczieD had Zijn gezicht zag er uit, net als oen ajuinappeltje; hij had vervaarlijk groote ooren en droeg een roode pet! „Zoo-Jopie", sprak het oude mannetje, „ik wist al, dat je komen zoudt vanavond en ik ben heel blij, dat ik je nu eihdelijk zieHet zed mij eon waar genoegen zijn, je rond te leiden in „Droomenland"." En be- vertrek. Het kwam hem waarlijk zoo het .beste voor: De menagerie bleef toch nog leen week te Toulon en de matroos zou dus zijn vriend hier nog vinden Het afscheid was intusschen hartroerend! Want Nidri voelde zich allesbehalve op zijn gemak, zoo hcöl alLeen in dit vreemde land, dl was het dan maar voor een paar dagen! Hij kon er toe komen, al dien stecncnrommel te verwenschen, zooals die daar reildfc en zeilde, daar ze hem nu ai wat hartzeer be rokkend hadden Wat Marius betreft, die steveudé recht pp zijn doel af, zeker als hij was van te zullen slagen in doze onderneming. Maar wat wel eon beetje onvoorzichtig van hem Was, hij ging te Toulon een estaminet binnen en.... zag daar Combalard, den kapitein der „Yulc" zitten Die was in een gesprek gewikkeld met twee andere lui cn deed een smachtend ver haal, van hetgeen hem wedervaren Was. „Ja, zoo wordt je dan beloond v'obr je weldaden: op een goeden nacht hebben die beide kwajongens de sloep losgemaakt cn zijn er kalmpjes vajidoor geroeid! En toch hadden ze hot zoo goed bij mij „Je liegt!" klonk plotseling een stem. De groote gestalte sidderde van het hoofd tot de voeten; maar door den dichten rook, za.g men niemand. „Ik had een bijna vaderlijke zorg voor- die twee ondankbaren," ging Combalard ytorl leefd nam hij zijn pet af, bij deze toespraak terwijl Jopie lachen moest, of zij wilde of niet. „Ga maar mee, Jopie", sprak hij weer „dan zal ik je mijn „Droomkabouters" la ten zien, die nu juist op weg zijn naar do aarde. Maar je moet mij vlug volgen! Val hu maar niet over dat kleine dreumesje, dat altijd achteraan komt. Hij verzamelt het liefst de droomen uit de bloemetjes, waar op de avonddauw gevallen is." Al pratende leidde de koning der Droom kabouters haar naar zijn leger van onder geschikten, dat zich gereed maakte tot ver trek Ieder van hen droeg een pakje in spinweb gewikkeld, dat de droomen bevat ten, die over de verschillende menschen wer den rondgedeeld „Bijna alle droomen", zei de koning, „zijn gemaakt van bloemen. Deze, en hij wees op een'wit pakje, zijn uit het hart van witte rozen getrokken en clie donkere vio lette uit viooltjes. De droomen daaruit ziju slechts voor do liefste kinderen bewaard! Maar we hebben ook afschuwelijke exem plaren, waar ik je maar liever niet nader mee bekend zal makenDe prettig te droo men zenden wij altijd naar de kinderen, d- nooit buiten komen, om hen in den slaap althans eenigszins te verkwikken.1" De Droomkoning klapte in de handen en daar juist de Avondster aan den Heme» ver- scheen. verscheen allé kabout-». *s als een wervelwind. Toen keerde hij zich weer tot Jopie en vroeg baar, of zij tevreden was met hetgeen zij gezien had? Maar één ding rilde zó graag nog weten: ..werden de Droomkabouters enkel naar kleine men- 9chrtu gezonden?" „Weineen," zei de koning. „We zenden ze ook wel degelök naar de groote menschen. maar wachten met hun droomen nog tot laterAls het nu heelemaal donker en stil is, vertrekt een tweede regiment ka bouters. Soms is het zelfs zóó duister, dat ze onderweg verdwalen, en de droomen door elkaar loonen, zoodat sommige men schen de vreemdste dingen beleven in bun sbapMaar om die tweede troep te zien uittrekken, moet je eerst groot en volwas sen zijn!" Jopüe bedankte het ouwetie vriendeliik en vroeg hem. of zij nu diezelfde lange laan terug moest? „O, neen", luidde het atatwoord. „Dat was de slaap laan dus de onvervalschte toe gang, tot het „Droomenland". Maar dien weg zond ik je nu niet weer heen. Ga maar even op die bemoste bank liggen en doe je oogen toe." Toen Moeder zioh nu over haar boog. was zij heerlijk in slaap, in haar lekker, warm „Ja, dat wil ik gelooven," klonk hot op spottenden toon. Combalard keerde zich om, en zag net iemand wegvluchten. „Wie is dat?" gilde "de kapitein, groen van nijd. „0, dat is de clown uit het circus!" zoi iemand, vlak naast'hem, die ook werkzaam was bij baas Scyanidrio. Hijzelf herkende nu ook duidelijk dc stem van „Pak-je-weg" on was onrniddelijk ver vuld van zijn plannetje om de hand te leggen op genoemd baasje. Tevergeefs willen dc anderen hom nog tegenhouden, om verder te hcoren van die' avonturen van zijn laatste, reis, maar de kapitein was reeds weg. „Ha, ha, de scheepsjongen was dus te Toulon? Dan zöu hy hem wel weten te vinden cn hem door bedreigingen tot be kentenis brengen van hetgeen hijzelf wenschte te weten." Maar toen hij zich den volgenden morgen aan dc menagerie aanmeldde en naar Marius vroeg, kreeg hij leu an 1 woord, dat onze jongen de stad uit was, om zijn familie te gaan opzoeken. Dat was een teleur stelling voor Combalard. Wel bleef hem nu nog het negertje over, maar die weigerde zich te vcrtconen voor den bezoeker. Niet voor niets had Marius hem zijn lesje ingeprent, dat als de kapitein van de „Yule" zich soms mocht vertoonen aan de menagerie, deze toch in het minst geen recht op hem had. bedje en de gouden zonneschijn viel met vol le stralen het venster iin „IVat heb je vanochtend lang geslapenl" sprak Moeder vriendelijk. „O, Moeke, ik ben in „Droomenland" ge weest en daar héb ik toch zoo'n grappig, klein mannetje gezien!.... Ik ben vast van plan er den een o. anderen dag weer heen te gaan. „Heel goed antwoordde Moeder; „maar één ding moet je mij dan tóch beloven, nl. dat je vooral weer terug bent als Juf op je kamer komt, om je te kleedenDaar heb je Juf.... Jopie vloog uit bed en was nog zoo ver- vu ld van wat ze gezien had, dat ze honderd uitpraatte en alles onderste boven en ach terste voren zou hebben aangetrokken, ale J"f haar niet geholpen had! Anekdoten. Ingez. door: C. van Beelen te Katwijk aan den Rijn. Vader (tot kleine Bet): „Ga eens even naar de andere kamer, en zie of de hang klok nog loopt." Bet gaat naar de andere kamer en komt terug met de boodschap: „Hij loopt niet, vader, maar hij kwispelt met zijn staart." Ingez. door: Leviena van Veggel. Boer Krelis (tot zijn nieuwen knecht): „Wees maar niet bang Piet, je kent bet spreekwoord tooh wel: blaffende handen bijten niet?7 Piet: „Och ja baas, maar hij kan immers ieder oogenblik ophouden met blaffen." Ingez. door: Hendrik van den Heuvel. Uitstekend middel. „Dokter, mijn jongen heeft petroleum ge dronken." „En heb je 'm al een tegenmiddel gege ven?" „Ja, dokter, een pak staag." Ingez. door: „Frederik Hendrik." Er werd een man opgebracht. Toen vroeg een heer aan een jongen „Wat heeft die man gedaan?" „O," zeide de jongeu: „hij heeft sneeuw achter de kaohel gedroogd, en als zout verkocht." Moeder: „Kijk eens Cor, de zon ie rood, zij tnAakt zich ook. al gereed om naar bed te gaan." Cor: „Maar misschien is de zon ook kwaad moeder, omdat ze zoo vroeg naar bed moet." „Maar," had Nidri daartegen ingebracht, hij had nog altjjd den brief van den blanken Vader „En waarin van den schat gesproken wordt....? Hij zal er wel zalig oppassen, dien te tooncn. Hij wil die steencn veel te graag voor zichzelven alleen houden en zal dus weer trachten ze in zijn bezit te krijgen. Maar welke schoone beloften hij je nu ook doet, je houdt je maar of je nergens van weet en zwijgt als een Mof.". „Daar kan je zeker van zijn," antwoordde Nidri. Na zijn dubbel échec, was Combalard dit maal overtuigd, dat hij slagen zou in zijn onderneming: hij wist nu althans, dat de kinderen geen schipbreuk hadden geleden/ zooals hij eerst wel dacht. Ten overvloede had hij beide jongens nog gezien: Marius gisteren in het estaminet en Nidri nu nog pa» aan den ingang der menagerie. Maar. cf zij nu nog den 6chat bezaten, dat" was een andere vraag! Verkocht konden ze de steenen niet heb ben, want die verkoop zou natuurlijk te veel opzien hebben gebaard. Bovendien zouden ze dan niet meer zoo behoeven te sukkelen, als dit nu wel het geval bleek. Dit stond bij hem vast, hij zou Toulon niet'verlaten, zonder meer af te weten van dén bewustcn schat. (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1913 | | pagina 12