Een Marmottenbal. FEUILLETON. De Cassette van Nidri. „Zoo vroolijk als een Zaadkereltje." AaeMot8ii. geraniums en fuchsia's en begonia's en..... enfin, hoe de bloemen allemaal heeten, iaar kopjes lieten hangen. „Hè, juf, geeft u mij den gieter eens aan, dan zal ik het eens probeeren!" „Maar, vent, dat g&at immers niet 1 Dim moet je heusch nog een paar jaartjes wach ten „Neen, heusch* niet, Juf 1" betuigde Tom, met Mie kracht, die in hem wan. „Ik zal er mijn echop bij nemen en dan schep ik er telkens een lepel vol udt." Nu, zoo gezegd, zoo gedaan Juf wilde den kleinen jongen ook maar liever niet tegenwerken in zijn plan en liet hem dus stil begaan, nog wel een paar keer den gieter vullend. De mooie, gouden krulletjes zaten ten laatste vast geplakt aan baasjes voorhoofd, zóó transpireerde hij van de sjouwparty 1 Maar toch had het hem mogen gelukken, ieder plantje afzonderlijk water to geven en die stonden dus weer frisch en eurig toen Tommy ten laatste doodmoe naar bedje ging...- Maar nu den volgenden morgen aan het ontbijt Een allerenoezigst déjeunertje stond daar Haar voor den kleinen maneen kopje en schoteltje en eetbordje, heelemaal met rose bloempjes bezaaid; zóó smakelijk om van te «ten, dat je er met genoegen een boterham extra door gebruikte 's Avonds laat was Moeder namelijk terug gekomen, en, toen zij gehoord had, wat Tommy voor haar over had gehad, was ze nog gauw even naar een winkel geloopen en had dat stelletje yoor haar kleinen lie veling gekocht. Tommy noemde het altijd zijn tuinstelletj e, en hij gebruikte het met bijzondere voorliefde. Dat devies van: Waar er een wil is, daar. is een weg, zal altijd Tommy's lijfspreuk blijven en als die wil dus altijd maar op iets goeds blijft ge richt, kan hij op die manier meteen nog wat maken van zijn jong leventje! f ViVanavond g<eef ik een bal", zé het' maT- fciotje. „Zoo!" zei de beer, beleefd-belangst'elliend. „En wie zijn er zoo al uitgenoodigd „Iedereen!" was het antwoord. „Ik niet," bromde de beer. „Zeker, jij bent ook gevraagd. Ik zed immers iedereen is uitgenoodigd." „Ja, maar ik ben niet iedereen," merktel de boer op. „Dat is waar," stem'de liet marmotje too. „Maar jo komt toch?" vroeg hij, na ©enige Ogenblikken, zwijgens. „Zeker, mët heel voöl genoegen," ant woordde de beer minzaam. 8) itJii) <lie hoeft ook nog niet kunnein votfr- 'sien welk gebruik jij er eens van zoudt ma ken," zei Marius, alvast den grond uithol lende, waarna hij er den schat voorzicihtdg iiet inglijden, in twee zakdoeken gepakt. „Het is jammer van de mooie doeken 1 [Wi© weet hoe die ons nog eens zouden t» pas komen," zuchtte Maxius, „want met heel den kostbaren voorraad hebben we haast geen goed aan het lijf en zal jij nu tnog wel eens kou; moeten lijden Nidri. Maar troost je, binnen een maand heb je daar ook geen last meer van,, want dan is het hier het heerlijkste klimaat van de wereld." Dit zeggende was ons matroosje klaar en lagen de sbeenen zorgvuldig in den grond geborgen. „Hoe vinden wij nu later die plek terug?" „Wel man, ik heb jo immers al gezegd, dat ik den berg ken als mijn zak?" „Jawel. Maar jo kon toch eens ziek wor den bijvoorbeeld, of.w." „Dood gaan, nietwaar?" „Dat bedoel ik nu, niet." ^Nou ja, mpar dat kan toch voorkomen; En 's avonds ging hij er lieen, met zijn. dansschoenen onder den eenen arm, terwijl hij juffrouw Gorilla, voor w,ie hij een groote veroering koesterde, den aitderen arm aan bood. Het werd een prachtig hall Iedereen was het er over eens, dat het walsen van den olifant alleen al de moeite waard was er mij len ver voor te loopen. Dat de beer goed danste sprak vanzelf: dat was een aange boren talent! Ook de schildpad overtrof zich zelf en danste dén horlepijp onder oen stormachtig applaus. Het bal liep in do beste orde af. Na het souper hield de mar mot een .toespraak. Hij stond niet bekend als een groot redenaar, maar bij dit feest deze „schitterende gelegenheid", zoo als hij ze noemde werd hij zeer welsprekend. Het gezelschap lette niet zetór op zijn woorden, want zij hielden niet van toe spraken; zij lachten en praatten onder elkaar en kraakten hazelnoten. Maar tnu en danj gaven zij luide hun goedkeuring te kennen, wat het marmotje alios voor goede munt opnam; hij ratelde maar door mot gesloten oogen en wist eigenlijk zelf niet, waarover hij het had. - Toen dansten zij weer, Waar na do aap! ëenige tooverkunsten vertoonde, dio zoer in den smaak vielen. De beer vond er evenwel niets aan en zei: „Ik kan nog veel aardiger kunstjes dan did" i Maar toen ieder er bij hem' op aandrong !die kunstjes te vertoonen, weigerde hij kort af, trok zich in een hoekje terug en sprak den heelen avond geen woord moer. De hyena lachte, dat hij schudde en zei, dat hij geen woord geloofde van de beweringen van den beer. Het eenigo kunstje, dat die kendo, was in een maet te klimmen en dat kont nu letterlijk iedereen. Een eekhoorn, die graag zijn kenïtis van het Fransch wilde luchten, ging naar het marmotje en vroeg hem, een „pas soul" ten beste te geven. „Een passer?" Vroeg het miarmotjo, wiens opvoeding eenigszins verwaarloosd was, .waarom heb je een passer noodig?" „Neen," hernam de eekhoorn en glimlachte beleefd-verbaasd, „je begrijpt mij niet goed. Een „pas oeul." „Ja, ik versta jë wel," sp'rafc het nriX- tnotje geraakt, want hij vond dien bescher- Imend^h toon van den eekhoorn onuitstaan baar. „Waarom' heb jo een pasteer noodig?" „Och, ik heb geen passer noodig," ant woordde de eekhoorn ongeduldig. „Waarom vroeg jo er dau om?" piepte het inarmotje verontwaardigd. „Ik vroeg er niet om, ik' ,vïoeg alleen inaar, of je wilde danken?" Het marmotje barstte in lachen uit en zei: j,Och kom, je weet niet, wat je zegt." „Of ik weet, wat ik zeg," hernam' de feekhoorn booö. je hebt gelijk, (dat je er op bcdaaht bent, daarom zal ik een vast kenteeken maken op den grond. Zie je dat?" Ons maxtoosje toekende ©r nu met de punt van zijn mes een kruis op, onder toe voeging van do initialen N. M. „Kom, laten we nu weggaan eu zorgen, 'dat we ons pntbijt verdienen." Beide jongens daalden nu, den berg af en kwamen op hun terugweg niet veel meer tegen dan een armen zwervenden hond, een ouden boer met een kreupel paard en een nonnetje, die e>on tiental kloosterling© tjeg leidde. De meisjes aten al loopendo en bab belden honderd uit. Een van haar, die geen honger had, keek .overal rond, of iemand haar zag en legde stilletjes haar broodje neer op een heuvel, i Dat was een uitkomst voor onze beidë jongens; Nidri's groote oogen glinsterden van pleizier en Maxius, dio dit zag, deed maar net of bü niets geen trek had en zei: „Neem jij het maar, Nidri, ik zal straks wel wat anders krijgen en bovendien heb ik niets geen. trek." i Nadat Nidri zijn maal genuttigd had, was hij weer een boel opgewekter eu sprak hij van het weerzien van zijn vriend's groot moeder en de zusjes, waar hij ziah /altijd nog zooveel yan, (voorstelde, i „Nu, goed, ik begrijp «jo dan niet." „Dat komt omdat je 'dom bent," spottei de eekhoorn. „Ik vroeg niet of je een passer] voor mij hadt; ik vroeg, of je alleen wou] dansen in het Fransch." Deze verklaring bracht het armë mar-' motje nog verder van den weg. „Alleen in hot* Fransch 'dansen?" mom pelde hij met den Voorpoot stijf tegen zajn! kop gedrukt. „Och, de eekhoorn is niet goed' wijs." De anderen haalden hom' oveï te dansen en eindelijk gaf hij toe. „Maar staat mij toe alleen in het Engelse!: te dansen, daar ik het in het Fransch nooit geleerd heb." Niemand had etr iets 'op tegen en het marmotje begon te dansen. Hij danste, tot dat ieder er duizelig van werd en hem; Smeekte er mee op 1>e houden. Maar het marmotje was door het dolle heen, wuifdq het gezelschap toe en danste hoe langer" hoe vlugger in het rond. De anderen vonden het niet erg prettig, naar zij durfden er niet veel van zeggen, want het was het bal van het marmotje zelf. Eindelijk vielen zij om van den slaap? cn één voor één slopen zij naar huis Cu lieten hem dn zijn eentje dansen en voor1 zoover ik weet, danst hij nog. „Juf, wat beteekent tochzoo vroolijk als- een Zandkereltje?" „Lieve Hemel kind, wat een vraag 1 Ga liever wat spelen, Willy." Met een zucht liep de kleine jongen weg en zocht een plaatsje uit in een grooten zandkuil dicht bij de zee Dien morgen had hij iemand die uit drukking hooren bezigen en, daar hij zeer weetgierig was, wilde hij ook dat graag we ten. „Wat is toch een Zandkereltje?" mom pelde hij. „Ik ben eeai Zandkereltje", riep een pie perig stemmetje naast hem. Willy keerde zich om en zag een allerwonderlijkst kerel tje, heelemaal in een zandkleurig pakje gekleed, van het hoofd tot de voeten. Hij zag er vroolijk uit met zijn roode wange-' tjes en helder blauwe oogen. „Waarom lach je toch zoo?" vroeg Willy. „Ik lach om jou. Je keek zoo verbaasd, en trok zoo'n dwaas gezicht!" „Ja, ik begreep ook niet wie...." „Neen, dat begrijp ik best. Maar je bent een aardig baasje. Ik heb je dikwijls in den tuin zien spelen. Dat verwondert je ook,, merk ik. Eiken dag zijn er duizenden zand- kereltjes om je heen. Kijk eens naar de glooing." Willy keek eens naar den waterkant en HOOFDSTUK IV. Nidri èn Marius werken satojon. Na verloop van eenige dagen voelde Ma rius duidelijk, dat het bijzijn van Nidii hem wel een beetje drukte. Het negertje' toch werkte veel langzamer dan, hij en als ze zich nu met z'n beiden aanmelden, dan schrikte dit den werkgevers allicht af. Toch kon het tweetal zich met gemak een paar weken staande houden in l'Estaque, juist genoog verdienden zij om in het aller- noodigste te voorzien. Op een goeden Zondagochtend was MaXius zijn zusjes gaan opzoeken in het weeshuis en hier hoorde hij nog eens de waarheid bevestigd, dat grootmoeder mee was met oen familie, maar dat zij hoogst waarschijnlijk' weer in Marseille ,temig zou komen, als. het seizoen voorbij was. i Ongelukkigerwijs had grootmoeder yër- zuimd haar het .adres te geven van die familie en zoo konden zij dus niets yan; zich doen hooren. Ze wisten dus ook niet, dat grootmoeder niet eens meer jn Nizza was maar nu te Thorene, een luchtoord in do bergen, waai een der leden yan de familie om gezond heidsredenen heen gestuurd was. Marius kon dus heelemaal niets doen weten* aan zijn grootmoeder, piaar toah hoopte hij1 gasw 9ÈÜ geld .terzijde .te kunnen, leggeqj daar zag liij honderden zandkeretjes druk stoeien en lachen."' „Wat zien zij er vroolijk uit", zei hij. „Wel, wij zijn altijd vroolijk, waarom ook niet?" „Nu begrijp ik, waarom ik dikwijls hoor eegigen: zoo vroolijk als een zandkereltje!" „Wil ik je eens iets over ons vertellen Alleen omdat ik je zoo aardig vind, maak ik, dat je ons zien kunt." „Dat is heel aardig van ]e'\ zei Willy verlegen. „Wij leven in het zand, in het mooie, goudgele zaud „Maar komt dat niet in je oogen en in je moncl?" Weineen, daarop passen wij wel. Wij wonen in alleraardigste huisjes onder het zand." „Trappen de mensohen dan niet op je?" „Je bpnt een grappig ventje! Najbuu-- ijk trappen ze op ons, maar dat vinden wij heel aardig en daar lachen we om. Wij zijn net als gomelastiek, als de mensihe i op ons traj. pen, vliegen wij op als een bal Soms leggen wij ons met opzet neer cm op ons te laten trappen. Wil je onze huisjes eens zien?" Willy volgde zijn kleinen gids. „Loop een beetje vlug, want ik ben moe en verlang naar een slaapje." Daar kwamen zij bij een prachtig paleis aan, schitterend van edelstecnen. De ven sters waren van diamant en de deuren van robijnen. Willy had nog nooit zoo iets moois gezien. „Hoe kom je aan die edelsteenen?" vroeg tij. „Wel, die vinden wij in het zand. Jullie mensohen mist toch heel veel. Als de zon schijnt, moet je eens goed opletten en naar het zand kijken; alles wat daarin schittert zijn edelsteenen." „Ja, ik zag het zand wel glinsteren, maar ik wist niet, dat dit door edelsteenen kwam." Het zandkereltje ging op rijn hoofd staan, maakte allerlei dwaze buitelingen en zong ten vroolijk liedje. Het deed Willy denken myn een warmen dag aan de zee. „Als ik 's zomers heel stil in ee<n faiil rit, hoor ik dikwijls uit het water zoo'n eigen aardig geluid als heel fijne muziek...." „Dat doen wij. Wij zingen bijna altijd." „Maar hoe doe je nu als de zee opkomt tn het paleis overstroomt?" „O, dat vinden wij jui&t heel prettig; dan wordt alles zoo schitterend en krijgen wij weer nieuwe edelsteenen. Heb is jammer, dat je niet bij oils kunt komen en een aar dig zandkereltje worden." Willy antwoordde niet dadelijk. Het leek hem wel aardig toe, maar hij begreep dat hij vader, moeder en zusje nooit meer zou zien. Dat was toch al te erg. Hij was ech ter tè beleefd om dat te zeggen en sprak: „Och, ik kan in alle gevallen probeer en zoo vroolijk als een zandkereltje te zijn, is het niet?" „Wel natuurlijk, kan je dat. Pas er op nooit je goed humeur te verliezen, niet on vriendelijk en zelfzuchtig te zijn, dan zal je altijd zoo vroolijk als een zandkereltje zijn." „Ik zal het probeeren, dat beloof ik." „Goed. Maar wat wou ik ook weer zeg gen? Ik begin ergen slaap te krijgen." „Ik ga nu gauw heen", zei Willy. „Ik dank je wel, voor je vriendelijk ge leide." „Je hebt nog nooit onze m~oie tuinen ge zien." „Op een anderen keer heel graag.', riep de kleine jongen, die bang was, dat zijn gids in slaap zou vallen, want hij kon niet al leen den weg naar huis vinden. „Ik zal je even een eindje naar huis brengen", zei het zandkereltje, dat hoe lan ger hoe slaperiger werd. „Tot ziens dus, vergeet niet hoe je vroo lijk en gelukkig kunt worden en trap nu en dan eens op ons." De kinderjuffrouw wenkte hem en, hoe wel hij dolgraag alles nog eens overdacht had, liep hij dadelijk op haar toe, want hij dacht aan den goeden raad, dien het zand kereltje hem gegeven had. „Dat is flink, dat je zoo gauw komt", zei juf. Willy glimlachte. „Verbeeld je", ging Juf verder, „de meid heeft in plaats van twee krentenbroodjes, een krentenbroodje en één kadetje meege bracht. En zusje houdt zooveel van krenten brood, wat moet ik nu doen?" „O, geef haar maar het krentenbroodje, juf, dan neem ik het kadetje", zei Willy toegevend. „Je bent een aardige, flinke jongen!" antwoordde Juf goedkeurend. Terwijl Willy het broodje at neuriede hij „Ik ben zoo vroolijk als een zandkereltje I Hij wipfte zijn voetjes op en neer om een paar kameraadjes van rijn vriendelijken gids pleizier te doen. Eigenaardige soort snnifdoozen. Deze treft men nog aan bij de onbeschaaf de volken in het algemeen. Een zeer gelief de vorm is de gewone flesch kalebas, die uitgehold wordt en voorzien van een ge vlochten riem, waarmee ze om het lichaam van <len eigenaar gehangen wordt. Dikwijls toch ook, worden dergelijke „on misbare" voorwerpen, schoon met koralen versierd, of van dieren-horens gemaakt en al een bijzondere snuifcloos is er een, be staande uit een rhinoceros-horen, omdat het dier, waarvan deze afkomstig is, zoo gevaarlijk te bekomen moet zijn en slechts in een valkuil gelokt kan worden, wat dan slechts geschiedt ten koste van het leven van den jager. Heel gaarne maken de wilden ook snuif- doozen, geboetseerd in den vorm hunner huisdieren. Een adelDijke stoker. De Jertog van Saragossa, een van dë Spaansche „grooten", die zelfs gedekt mag blijven tegenover zijn vorst, deed eenige ja ren geleden dienst als eenvoudige stokèr op den spoorweg va-n Madrid naar Sint-. Sebastiaan. Met de andere stokers ging hij op den meest kameraadschappelijken voet om. Hij scheen geheel zijn hertogelijken titel en zijn kolossaal vermogen vergeten te hebben. Hij cleed zelfs het gewone ad missie examen en werd tot stoker benoemd op één der Noordelijke spoorweglijnen van Span je. Of hij zijn ambt echter lang heeft be kleed, lezen we niet. Ingez. door: „Erica." Heer tot jongetje in de Damstraat te Amsterdam. „Zeg, Mosie, kan je me ook zeggm waar 'fc Centraal-Station is?" Jongetje gepikeerd: „Hoe weet U, dat ik Mosie heet?" L'c-er lachend: ..Wel, dat raad ik maar." Jongetje „Als U dan zoo goed raden kunt, raad1 dan ook maar eens, waar het Centra al-Sta tioïv is." Weg Ingez. door J. Driessen. Jan (uit school komende): „Vader is het waar, dat de meester zegt, dat de mensch van den aap afkomstig is?" Vader (in drift): „Dat kan met joh hef geval wezen, maar met mij niet." Slim. Meisje (dat graag van wendelen houdt): „Moeder ik wou dat de soldaten vandaas mooi weer hadden." Moeder: „Waarom kind?" „O, moe, dan hadden wij het ook." Ingez. door „Wilde Bob." Jan doet een boodschap voor zijn moecfer en zegt tegen de juffrouw: „U geeft me het gewicht niet." „Wat zegt gij drommelsche jongen. D« schaal zakt heelemaal door." „Ja maar juffrouw het gewicht staat nog op dc andere schaal." om! zijn grootje op te kunnen zoeken len haar eens te Raadplegen betreffende Nidri's schat. De Beynaudjeö zetten groote oogen op, .toen hun broertje haar het zwartje voor stelde, als zijn intiemen vriend en dat wbl terwijl hij toch oen vorstenzoon was. Ze hadden met recht ©enigen tijd noodig, om te bekomen van hun verbazing, vooral toen [Marius ook nog verteld© van den schat. [Maar bij het .afscheid legde hij haar toch [fret stilzwijgen op, want hij wild© het bc- Jricht van Nddri's rijkdom, niet overal ver spreid hebben. Dit nam niet weg, dat d© [klein© babbelkousjes het verhaal toch overal [verder verteldeu onder haar kennisjesge lukkig bleef het echter binnen de muren yan het geslicht. Nidri vond d© zusjes van zijn vriend hooi .aardig; maar toch voelde Jiij zich meer verlegen tegenover haar, dan tegenover de. bemanning van de „Yule". Op een goeden ochtend hoorde Marius, dat pr iu het hotel „International" te Marseille een jongen noodig was, om allerlei loopwerk te doen. Natuurlijk ging Marius er dadelijk op af, in gezelschap van hot zwartje. En Ide eigenaar sprong een voet hoog, toen hij het negertje zag; hij had net ©en dergelijk Exemplaartje noodig, zei do hij. 1 Dat was een uitkomst voor onze jongens; !yrij kost en inwoning e» kleeding. Ze kregen, namelijk pen, prachtig pniform, aan van bruin laken met rood afgezet ön gouden knoopen. Alles wèl bedacht, zaten ze tooli in ©en 4waas parquet. Moedeloos sprak Nidri op een avond, nadat zij het aangenomen hadden: „Ik had me toch wel wat beters voor gesteld van mijn verblijf in Frankrijk." „Ja, eerlijk gezegd was ik ook liever scheepsjongen gebleven op de „Yule". Enfin, alles zal wel weer terecht komen, we zullen nu maar heel zuinig zijn en hebben dan ook heelemaal geen onkosten, zoodat w© binnen een paar maanden ©en aardig som metje kunnen weggelegd hebben. Tegen dien tijd zal ik wel van mijn zusjes gehoord hebben of grootmoedor al terug is en waar zij woont en dan kunnen we haar eens gaan opzoeken en...." „En kunnen we misschien aankloppen bij den juwelier, dio ons dan niet langer voor dieven zal houden." Het was anders goen prettig leven in het hotelniet, dat ze het nu zoo bar druk hadden, och neener kwamen zelfs tijdein, dat ze mets ,to doen hadden, maar waarop ze dan toch stilletjes op hun post moesten blijven en geen pnkolon keer eens buiten! in de frissche lucht mochten. De omgang met het personeel van het hotel beviel hun ook niet, zoodat z© alles bij pik aar genomen, na afloop van eën maand ér ernstig ovor dachten „om hun ontslag in te dienen," zooals Marius deftig sprak. Op zekeren avond vermeende Nidri onder de nieyw aangekoracncn het ongunstige ge laat van Gimblett te zien en zoozeer ont-' steld was hij daarvan, dat hij alles liet vallen, wat hij op dat oogenblik in de ban den droeg. Daar zou dus wat voor hem op zitten, vreesde hij. Maar dat liep nog al los' cn den volgenden morgen vroeg dienden boide vrienden dan ook hpn ontslag in en de hol el- houder kon het hun natuurlijk niet belet ten, ofschoon het hem erg spoot en hij voel liever gezien had. dat zo nog lang hij hem) hadden gebleven. Do gasten toch waren zer-r gesteld op die jeugdige piccolo's, wien niets te voel was en die dc grootste moeite deden voor een enkel vriendelijk woord. Er viel echter niets te veranderen aan het besluit der twee cn dus betaalde clfi chef hun het weinige uit, dat hij hun nog schuldig was en maakten beide jongens, dat ze zoo gauw mogelijk wegkwamen. Marius bood het negertje een stoomtram-, ritje naar L'Estaque aan, waar ze dan de bewuste, grot nog eens zouden opzoeken. Maar Nidri schudde het hoofd. „Wat hebben we daar nu aan Die stcc- nen geven ons toch niets en dan dat idéé, dat Gimblett hier in den omtrek schijnt te zijn, moaJct mij zeer onrustig." i L_i_ii - J(Wprdt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1913 | | pagina 12