FEUILLETON. De Cassette van NidrL üo@d©r ü§€@a. A&X3 IGHITO. zoo als ik er een noodig heb, prachtig riep hij toen nog eens in bewondering." „O maar jongen, geloof toch niet, dat dit veel goeds beduidt, je vade- in het even zoo gegaan; die had ook zulke hooge aspi raties en..." „Hè, ja moeder, vertel u mij eens iets van vader's geschiedenis. Me dunkt ik word nu al zoo groot, dus ik krijg er langzamer hand wel recht op." ,,'t Is anders een korte en treurige ge schiedenis, krulstaart", zuchtte moeder, ,,hij is meegegaan met den man in het Blauw en..." Nu en... hoe is het verder moe der?" viel krulstaart in. ,,En... kwam nooit terug." „Is dat alles?" Moeder knikte. „Dat is niet veelzei krulstaart verach telijk, „maar mij zou het anders gaan moeder ik, ik zal wel zorgen dat ik terugkeer, ineens als verrassing zal ik dan voor uw neus staan en heel wat zal -'k dan te vertellen hebben, van al de avonturen, die ik beleefde, in de wijde, wijde wereld!" „Leer je liever schikken in je lot, krul staart, anders loopt het nog slecht met je af", vermaande moeder. Maar krulstaart hoorde daar niet naar en zette zijn overdenking voort: „Ja vader ging mee met den man in het Blauw en hij kwam nooit terug. Dat was heel zelfzuchtig van vader en zoo zal ik nooit zijn Onwillekeurig had hij dat laatste wat overluid gesproken en zoo kwaakten de gan zen op het veld daar naast het over. Den buurman kwam het zoo ook ter oore en die. schudde zijn eerwaardig zwiinenhoofd en onderhield krulstaart op vaderlijke wijze. Maar niets hielpOns zwijntje stelde zich nu eenmaal candidaat om mee te gaan met den man in het Blauw en een week later mocht hij dan ook mee. Op het oogenblik echter dat hij op den wagen geladen wercr, met nog vele andere kameraadjes, kreeg hij het wel wat benauwd en keek nog eens met emachtenden blik naar moeder en de zusjes. Het .volgend oogenblik reed krulstaart weg, om te zien wat er in de wereld te koop was,... vrij vertaald: om zelve verkocht te worden en in de slagerij terecht te komen en hoe hem ddt beviel? Of hij wel ooit terug is gekomen, heb ik nooit gehoord, maar ik betwijfel het sterk en misschien is het nog wel een leer voor menigeen van mijn jeugdige vrienden en vriendinnen, die er ook zoo naar verlangen, de wijde wereld in te gaan en op eigen bes- nen te staan, ofschoon ze nog op geen stuk ken na weten wat er in de wereld eigenlijk wel „te koop" isl 5) „Weet je wel, dat je een boel te kort schiet in beleefdheid tegenover je supe rieur? Daar zit straf op nietwaar?" „Zeker, zeker 1 Maar voor den superieur »elf zou dat toch ook wel weer vast ge vaarlijk zijn, want dan zou de gestrafte wel eens kunnen verklappen van de casset- te." Combalard was woedend, dat hij zich zoo in den macht van den anderen gevoelde; hij had al reeds zijn dolk te voorschijn ge haald, maar de Engelschman greep hem met vaste hand beet, terwijl de kapitein zei: „Dus denk je, dat ik waarlijk van p'an ben den schat met je te deelen?" „Natuurlijk; vooreerst zijn we met ons beiden sterker dan een alleen." „Jawel, maar zoo zeker ben ik er zelf nog met eens van, dat ik de cassette zal kunnen behouden. Het negerkoninkje weet er van en hij kan zijn steenen dus op- eischen of er later op kostschool van spre ken, wat dan toch op hetzelfde uitkomt." Te midden van een uitgestrekte weide- vlakte, ergens in Engelsch-Indic, verre zen er plotseling een paar eenzame wonin gen. De eerste daarvan was het élégante „Witte Huis", geheel ingericht met aJle denkbare Europeesche luxe. Eigenaar daarvan was de heer John Blackpowder, deze was onlangs door de Engelsche re geering tot conservator benoemd van de ruines, die daar ontdekt waren. Hij had dus de leiding van. het opgraven der ge bouwen, en het zorgvuldig niet doen verlo ren gaan van de oude monumenten, ter wijl hij heel alleen daar in het Witt© Huw leefde met zijn eenig kind: zijn zoontje Bob. In de onmiddellijke nabijheid van die villa stond nu de tweede woning, maar dit was slechts een armoedige bamboe-hut, en daarin woonde een kleine hindoe-jongen. Yama geheeten, met zijn vader, die jager en landbouwer was, zooals dat niet zelden samengaat, bij die Indische stammen. En dan was er nog een derde personage, wel geen mensch, maar ik zou haast zeggen, op z'n minst zoo nuttig, de olifant Nioea. Dit is nu niets bijzonders, gelijk je zeker wel weet, want in Voor-Indië bedient men zich van dezen kolos, als in ons Indië van den buffel. Zoo trouw en verstandig kunnen die die ren dan ook worden, dat Yaroa's moeder bijvoorbeeld, toen ze haar eind voelde na deren, tegenover den olifant met de hand naar haar zoontje wees en gesproken had: „Waak voor hem Nicea, en tracht zoo veel mogelijk mijn plaats bij mijn kleinen jongen te vervullen." En of Nicea dit nu begrepen had? Ik geloof het wel, ten minste de zorgen voor den kleinen Yama waren onuitputtelijk, en vlug en voorspoedig groeide het kind op. Steeds vergezelde Nicea hem op al zijn wandelingen, toen nu ook juist aan den bouw van het Witte Huis begonnen werd, en even later de heer John met zijn zoontje en zijn bediende aldaar zijn intrek nam. Beide kinderen: Bob en Yama hadden al heel gauw kennis gemaakt, en werden trouwe vrienden; niet alleen dat Yama zelfs zooveel aantrekkelijks had voor den jeugdigen Engelschman, maar ook de olifant interesseerde hem bovenmate, en al heel gauw na het eerste samentreffen der jongelui, had Yama geeegd: „ja, jij hebt ook niemand om mee te spelen, hè? Nu, dan moet je maar dikwijls bij mij ko men en dan zullen we Nioea „samen dee- ien". Dat was een idee! Bob maakte er dan 'ook gretig gebruik van, en dagelijks deel- „Maar daarom moet je bem dan ook nooit op kostschool doen; in geen geval." „Ik wou maar, dat er eens een flinken storm kwam, waardooT we voor goed_van zijn bijzijn ontslagen werden." „Maar er is nog wel een ander middel", opperde de onderbevelhebber. „We geveu hem eenvoudig wat whiskey te drinken tn als hij dan goed bedwelmd is, gooien we hem over boord en zijn hem meteen met» goed fatsoen kwijt. We zeggen dan maar, dat hij uit heimwee naar zijn land over boord gesprongen is. Wat zeg je nu van zoo'n plan?" „Niet slecht bedacht, dat moet ik toe geven." Komaan, we zullen dan maar vast be ginnen, met eens te drinken op de gezond heid van den kwajongen." De kapitein sloot eindelijk de nachtelijke bijeenkomst met de opmerking: „Nu heb ben we de steenen genoeg bewonderd; laat ze maar slapen gaan, dan volgen wij hun voorbeeld." Gimlctt was daar onmiddellijk voor te vinden en zijn medeplichtige sloot de cas sette, niet met behulp van een sleutel, de kist had niet eens een slot, maar door er eenvoudig een metalen deksel over te laten glijden, die sloot als een bus. den ze den kolos samen. Een jaar ging zoo heel gelukkig voorbij, voor de bewoners van het Witte Huis zoowel als voor die. van de hut, toen er een ernstige samen zwering scheen plaats te hebben tusschen, de jongelui: ze spraken steeds op ge- dempten toon, ofschoon niemand hun hoo- ren kon, behalve Nicea maar die zou er zich dan ook misschien tegen verzet hebben in alle wijsheid. Ze zouden n.l. op verkenningstocht uit gaan, en Bob had zelfs pijl en boog meege nomen ofschoon hij die niet eens hantee- ren kon. De olifant was natuurlijk van de partij en al een heel eind ver hadden ze samen geloopen, toen Nicea op eens onrustig be gon te worden en niet verder wilde 1 Nu geldt het op zijn hoede te zijn; en één, twee, drie, daar lichtte de olifant dan ook uit eigen beweging de beide jon gens op haar breeden rug, en jawel, daar sprong een tijger uit het hooge gras te voorschijn en siste als een reuzenkat. Ge lukkig scheen het nog een jong exemplaar, en die zag dus nog wat op tegen den ko lossus. Nu aanvaardde Nicea met beide jongens den terugtocht en... groote dankbaarheid werd haar betoond bij haar aankomst bij het „Witte Huis". Papa Blackpowder met zijn hindoe bediende hadden in de grootste spanning al staan uitkijken, en het was hun een; ware verluchting, toen ze de „jeugdige Verkenners" weer behouden terug zagen. Ook zij hadden gehoord van een tijger, die daar in den omtrek zou rondsluipen, en dit had hen dus dubbel ongerust ge maakt. Moeder Nicea kreeg dien avond een extra lekker hapje in den vorm van een paar dikke njstpannekoeken, die Bob met recht uit zijn mond gespaard had'. Yan dien tijd af werd de vriendschap, zoo mogelijk, nog inniger, en steeds ble ven onze jongelui den olifant „sameD deelen". Ik zal jullie eens verhalen van een klein Amerikaansch meisje, dat de eerste jaren van haar bestaan heel dicht bij de Noord -pool doorbracht, te midden van allerlei Es kimootjes. Het was de kleine Marie Peary, wier va der een hartstochtelijk jager was en die het maar op de mooie huiden der Pooldieren had voorzien. Hij woonde dus even buiten een Eskimo-dorpje, heel gezellig in zijn heerlijk verwarmde villa met een warande om het heele huis been, die echter slechts open ging gedurende de korte zomerweken. „Dat gaat gemakkelijksprak Pak-je.weg, die dit ^manoeuvre had gadegeslagen door een spleet in de deur. „Dat weet ik alweer, teg*n den tijd, dat ik het zelf ook eens noodig heb. Maar Voor het oogenblik zal ik maar zien, dat ik gauw in mijn couchette kom, eer de Engelschman uit de kajuit stapt." Ylug als een eekhoorn gleed d$ jongen de trap af en lag binnen enkele minuten on der het 'dek, terwijl niemand iets kon ge merkt hebben van dit middernachtelijk uit stapje. „Nu, vanavond heeft het ten minste wel de moeite geloond, wat ik te hooren kreeg Zoo, zool Ze hebben het dus op mijn vriend's leven toegelegd, het spijt mij wel voor hen, maar de heeren zullen niet slagen in hun onderneming, daar zal ik wel voor zorgen Hoe innig gemeen! Die arme jongen zoo maar in het water te willen gooien, net als een leeg groentebusje, of een zieken hond of kat. Alleen maar, hoop ik dat er nu geen storm komt, want anders zou ik met al mijn voorzichtigheid nog niets vermo gen." Aan het slot van die overdenking, 9liep onze arme jongen in, want hij was dood op: een heelen dag hard werken had hij achter den ïug en nu nog dat nachtwaken er bijl Het duurde dus niet lang of onze

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1913 | | pagina 16