Hoa 18248, XaBEDüSöH BAG-BIL A©, *Sat©2,&&g' 8 Februari. Berst© Blad. PERSOVERZICHT. FEUILLETON. W vaak, Anno 1913, Over de ingediende voorstellen tot Grondwetsherziening spreken reeds enkele organen een oordeel uit. „Het Centrum" zegt: Het kiesrecht zal in de eerste plaats ■worden toegekend aan de gezinshoofden. Met dit laatste is echter geenszins ge zegd, dat aan hen, die geen gezinshoofden xijn, de kiesbevoegdheid onthouden blijft. Het nieuwe art. 80 belooft bij aanneming vrij wat meer kiezers.te zullen geven, dan het oude. Het is veel elastisoher, en zet de deur wijder open. Bij de uitsluitingen zal geen sprake meer zijn van belasting-betaling of niet- belasting-betaling, terwijl de tijd, waar binnen geldelijke onderstand zonder ver lies van het stembiljet kan worden ontvan gen, belangrijk is ingekort. Eri wat de positieve eisohen betreft, wordt met meer gesproken van kenteeke- nen van geschiktheid en maatach appel ijr ken welstand, maar alle nadere regeling aan de gewone wet overgelaten.- De eenige beperking is, dat nu de leef tijd van 25 jaar in de Grondwet wordt vastgelegd, terwijl het vigeerende artikel den leeftijd van 23 als grens stelt, waar beneden niet mag worden gegaan. Met mindere of meerdere vooruitstre vendheid heeft dit onderdeel echter wei nig te maken. Over het geheel genomen beteekent, bij het vigeerende artikel vergeleken, dit nieuw ontworpen art. 80 een niet onbe- langrijken stap vooruit in democratische richting. Het komt slechts op de uitvoering en uitwerking aan door den gewonen wetge ver die zich 'de handen zeer vrij kan vóe- len.o „H et Huisgezin": In de regeerin?;svoorstellen is het kies rechtartikel de zwakke stee. Vooreerst omdat, zoo simpel als het ge zinshoofden-kenmerk is, zoo moeilijk een behoorlijk criterium is voor de aanvulling, niet te wijd, maar ook niet te nauw. En op de tweede plaats, omdat, getuige het verslag der Staatscommissie, niet alle leden van rechts voor het gezinshoofden kiesrecht te vinden waren. De geheele linkerzijde tegen en een deel zij het een klein deel van rechts is geen gunstig vooruitzicht. Maar op de regeling van het kiesrecht- vraagstuk mag de Grondwetsherziening, die voor de volle vrijheid en gelijkheid van onderwijs den weg effent, niet afstui ten. De „Nieuwe Rotterdamsche Courant" vangt aan met vast te stellen, d&t de voorstellen bloot als verkiezings leuze zijn aanhangig gemaakt. De Regee- ring schuift door de indiening van haar Grondwetsherziening alle andere onder werpen van de baan en maakt haar herzie- ningsvoorstellen tot inzet van dien komen den strijd. Het doet ons genoegen, zegt het blad, want dat de Regeering zich met haar voor stellen bij de stembus versterkt heeft, zal kwalijk kunnen worden beweerd. De voor stellen komen, schakelt men het kiesrecht- artikel en het artikel over de kerkgenoot schappen uit, in hoofdzaak overeen met de voorstellen van de Staatscommissie. Zij worden dus ook door dezelfde critiek ge troffen, die allerwegen over de voorstel len der Staatscommissie is losgebrand. De nieuwe omschrijving van de macht van de Kroon, geheel in ötrijd met de ontwik keling van ons Staatsrecht, een bedenke lijke onwaarheid daardoor, en voor de toekomst een, niet het minst voor de Kroon zelve, gevaarlijke kiem van reactie tegen het historisch gewordene; het zon derlinge nieuwe recht ^an de Eerste Ka<- mer: het reeht van regres, waardoor het karakter van dit deel der volksvertegen woordiging geheel zal veranderen, en het nog zooveel moeilijker zal worden, den volkswensch in de wetgeving tot uiting te doen komen; het miserabele onderwijs artikel, dat bestemd is, de politieke lagere scholen, de onderwijsinrichtingen, waar de kinderen voor den afloop van de verkie zingen leeren bidden, tot de kern van het volksonderwijs te verheffen, waarne vens het openbaar onderwijs nog slechts als noodzakelijk kwaad zal worden ge duld wij treffen dit alles in de Regee- ringsvooretellen aan, juist zoo als het door de Staatscommissie aan de hand gedaan was. Wat de Regeering niefc overgenomen heeft, is bekend. Toen tegen het door de Staatscommissie uitgedachte artikel, dat over de kerkgenootschappen handelt, het „uitgerekende" artikel mogen wij wel zeggen, want het had meer van een inge wikkeld rekenkunstig probleem, dan van een Grondwetsartikel, waarin een begin sel was neergelegd onder de eigen man nen van de coalitie een storm van veront waardiging losbrak, had de Regeering zich reeds gehaast, te kennen te geven, te ad- verteeren bijna, dat dit artikel buiten haar herziening zou worden gelaten. En zij handhaaft nu waarlijk het artikel, dat de „zilveren koorde" vlecht, en ongetwij feld voor herziening in aanmerking kwam, in den ouden vorm, alsof er nooit een zweem van misnoegen over geweest was. Zoo heersohte de politiek over de Grond wet. Zoo vierde het belang van de coalitie hoogtij over -de zelfstandigheid der Re geering. Over de kiesrechtkwestie geeft het blad als volgt zijn opinie weer: Het antwoord is... Heemskerkiaansch. Ontgoocheling, reactie, ten slotte een fra- ze, een schijn, met een clericale geniepig heid in den staart van het artikel, waar van de haren te bergen rijzen. Ontgoocheling: zelfs de schaduw van een vrouwenkiesrecht wordt uit de herziening geweerd. Kiezers zullen alleen zijn man nelijke ingezetenen. Voor het kleinste glimpje van vrouwenkiesrecht, schoon daarvan toch onder de aanhangers van ge zinshoofdenkiesrecht, ook blijkens net rapport der Staatscommissie, voorstanders zijn, wordt de dein- hermetisch gesloten. Reactie. Volgens de geldende Grondwet kan de leeftijd voor de kiezers bepaald worden op 23 jaar, al heeft de kieswetge ver van de bevoegdheid, om tot dien leef tijd te gaan, geen gebruik willen maken. De Regeermgsvoorstellen bepalen den leef tijd op 35 jaar, en hebben dus deze kleine vrijheid van den wetgever nog op. Dat is een stap achterwaarts. Ten slotte een fraze: Kiezers zullen zijn wie „aan het hoofd van een gezin staan, of zonder aan het hoofd van een gezin te staan als zelfstandige personen in de maatschappij optreden, een en ander na der te regelen bij de wet." Voor deze fraze zal ieder als voor een gesloten boek blij ven staaji is eens van een andere le- paling onzer Grondwet gezegd. Voor deze nieuwe fraze geldt precies hetzelfde. Roept het artikel gezinshoofdenkies- reclit in het leven, gelijk in de memorie van toelichting ons wordt gesuggereerd? Geen kwestie van. Het artikel doet niets anders dan, geheel overbodig, de woorden: „hoofd van een gezin" bezigen, doch'be kreunt zich om het beginsel geen oogen- blik. Het artikel schept geen ander kies recht, dan voor hen, die- „als zelfstandige personen in de maatschappij optreden". Dat is de pointe van het heele," omslachti ge artikel. De bewoordingen duiden aan wat men ook zonder dat wel zou w^t^n clat als zelfstandige personen in de maat schappij worden beschouwd hoofden /an gezinnen; anders had de zinsnede: „zon der aan het hoofd van een gezin te staan" moeten weggelaten zijn. Uit de toevoeging spreekt echter dat hoofden van gezinnen niet een andere soort zijn, dan zelfstan dige personen, doch een deel van deze groote categorie; om zoo te zeggen de fine fleur van de zelfstandigen, welke bij wijze van eerbetoon afzonderlijk wordt vermeld. Meer doet het artikel ten aan zien van de gezinshoofden niet. Ware het niet zoo, het artikel zou kortweg hebben gewaagd van „hoofden van een gezin" of met weglating van den tusschenzin „zelfstandige personen in de maatschap pij". Is echter de Grondwet de plaats voor zulke huldebetuigingen? Het voorstel had moeten volstaan met- als kiezers aan te v/ijzen: wie „als zelfstandige personen in de maatschappij optreden", en had dan juist hetzelfde gezegd. AI wat het artikel over hoefden van gezinnen vermeldt, is niet meer dan een offer aan den schijn. Basis voor het kiesrecht wordt: het zelf standig optreden in de maatschappij. Weet gij w»e er mee zijn bedoeld 9 Kape laans? Ordebroeders? Meerderjarigen? On gehuwde rijkaards, die zieh aan de maat schappij niets gelegen laten liggen, laat staan daarin „optreden" 1 Wij weten net niet. Wat hier ale grondslag voor kies recht aan de hand wordt gedaan, is een volmaakt in de lucht hangend begrip. Een raadsel. Gelukkig dan ook, dat „oen en ander" nader bij de wet zal worden gere geld I hn den staart van het re^eeringsnrti- kei zegt het blad nog, is. gif. Vim d» 'ia- oefening van het kiesrecht worden buiten gesloten wie gedurende drie maanden zijn bedeeld door openbare of niet kerke lijke instellingen. Men lette weler wordt hier niet een onderscheid gemaakt tussohen openbare en bijzondere armenzorg, maar tusschen de kerkelijke en niet kerkelijke bedeeling. Dit etempelfc het artikel tot de meest ergerlijke partij willekeur. Men zou zich nog hebbèn kannen begrijpen, als deze Regeering, die immerB iaan de Kerken een publiekrechtelijk karakter wenscht toege kend te zien, ook wat het kiesrecht aangaat aan de kerkelijke bedeeling geheel dezelfde gevolgen zou willen verbinden, als aan de be deeling van het algemeen armbestuur. Juist echter tegen den draad van haar eigen ge- daohtengang in maakt zij voor de kerkelijke bedeeling een uitzondering. Die is zoo in tiem lezen we in de memorie van toe lichting als rechtvaardigingsgrond! De uitzondering uitsluitend oor de ker kelijke bedeeling is wel héél kras. Een bru taliteit zonder weerga, hoogtepunt van ker kelijke politiek. En men moet wel haast aannemen, dat hier ganeoh andere dan be ginseloverwegingen den doorslag hebben ge geven. Zeiden wij te veel, toen wij hierboven neerschreven, dat als leuze voor de verkie zingen, deze voorstellen tot grondwetsher ziening allerongelukkigst zijn" uitgevallen. Zij zullen de coalitie, - zeer zeker, nieuwe krachten verschaffen, maar moeten, dunkt ons, allen, die niet in de coalitiepolitiek verstard zijn, doen sidderen. Vrijzinnigen, geeft achtl De driestar-schrijver van „De Stan d- aard" wijt het aan vermoeienis van minister Heemskerk, dat hij zich, bij de be handeling van Hoofdstuk V een uitspraak liet ontvallen, „waar heel de Anti-Revo- lutionnaire Partij wel protest en verzet tegen aanteekenen moet!" N.L dat onze wet op het Hooger Onderwijs ook maar toe laat, dat de drie theologische faculteiten in den dienst van het Hervormd Genootschap te stel len zijn. Dr. Kuyper schrijft dienaangaande: Over de aanschaffing of niet-aanschaf- fing van de theol. faculteit laat zich Tede- neeren, maar het denkbeeld, dat een over heid van over bijna 6 millioen onderdanen drie faculteiten zal gaan inrichten ten be hoeve van even twee en een half millioen onderdamen, is in zichzelf reeds absurd. Zoo min als een theoloog <'e man zou zijn, om zoo opeens over de juridische fa culteit te orakelen zoo min bleek hier een jurist in staat het over de theologische fa culteit te doen. Dit kan niet, en mag niet. Uitwegen zijn er wel en een er van rs zelfs reeds meermalen besproken. De wet kon aan alle kerkengroepen van zeker aan tal leden het recht toekennen, om bij een der universiteiten een eigen faculteit zelf op te richten en deze door de overheid te laten bekostigen. Dan stond het ten minste voor allen gelijk. Maar gelijk het nu werd voorgesteld, wordt een gedragslijn gevolgd, die, geheel in strijd met onze historie sinds Groen van Prinsterer's dagen, en met het beginsel der wet, op puur willekeurige wijze, de drie faculteiten aan een enkele groep kerken toekent. Mr. M. W. F. Treub schrijft in de ,,V ra gen des Tijds" over het misbrui ken door de coalitie van den gods dienst en den naam van Chris tus in den politieken strijd, waardoor zij het volkskara1 ';er ondermijnt door omlaag te halen, wat juist zij hoog en zuiver moest houden. Hij verwijt haar nog eens, dat zij bezig is veinzerij en schijnhei ligheid te verheffen tot hoogst practische deugden in het openbare volksleven, waar mede de heer Treub zich vooral tegen het anfci-revoluiionnaire en christelijk-histo- rische deel van de rechterzijde richt en tegen haar bij staatsbenoentingen gebleken voorkeur voor personen, die zich als posi- ticf-christelijk geloovigen van Protestant- schen huize aanmelden. De Regeering zou de genoemde, daaruit voortvloeiende on deugden van veinzerij en schijnheiligheid kunnen bestrijden, „als zij maar mocht", zegt schr., „d. w. z. indien zij, als het er op aankwam, niet van Kerk en Kerkgenoot schappen afhankelijk was." „De remedie tegen dit euvel van haar b,enocniing8steleel is immers eenvoudig ge noeg Men onthoude er zich zorgvuldig van, het evenwicht te herstellen door de benoe ming of bevordering van nieuwbakken be keerlingen. Zonder twijfel zullen daaronder de goeden met.de kwaden liiden, maar voor de goeden zal dit geen bezwaar zijn. Waar hun bekeering niet ter wille van de beloo ning geschiedde, zullen zij zich niet ge griefd achten, als zij er ook geen belooning voor ontvangen: te minder, omdat hun be kend is, dat zij zonder hun bekeering toch geen materiaal leverden voor het lier- stel van het verbroken evenwicht. En de schiinbekeeringen zouden bij zulk een toe passing van het benoemingsbestuur der Re geering wel luwen. Maar zulk een toepassing, hoe broodnoo- dig ook voor het tegengaan der verlaging van het eerlijkheidepeil in de volksziel, past den kerkgenootschappen niet, op wel ke de Regecring steunt. Bii haar is er meer vreugde over één zondaar, die zich bekeert, dan over honderd rechtvaardigen." Hat is juist, omdat de vrijzinnige concen trate0 tegen het door hem gesignaleerde bederf van het volkskarakter opkomt, ook omdat zij hoewel z i. op ziohzelve beschouwd niet democratisch toch de de mocratie ter linkerzijde heeft versterkt door alle partijen van links te vereenigen op het stuk van het algemeen kiesrecht, dat schr. den vrijzinnigen de overwinning toewenseht. ofschoon hij op een belangrijk punt van hun gemeenschappelijk manifest afwijkt. P a 1 o i sR aadliuis. Het Voorloo- pig verslag der Eerste Kamfer over de alge meen© beschouwingen der StaatsbcgTooting voor 1913, bevat enkele opmerkingen aan- gsa nde de P a 1 e i s.R a a d h u i s-k w e s t i e. Jhr. Victor de Stuers heeft na-ar aanlei ding van deze opmerkingen een artikeltje geschreven in het „Handelsblad", waar in hij de vrees uitspreekt, dat de correspon dentie tusschen den Minister van Binnenland- sche Zaken on den burgemeester van Am sterdam uit den treuire zal duren en dat I dan telkens de Minister, als hij wordt geïn terpelleerd, zal kunnen zeggen, dat hij mag en most zwijgen. Totdat, zegt hij, Amsterdam en het Par lement, deze komedie moede, de tanden laten zien. Hij gaat dan na de argumenten, door eenige Eerste Kamerleden in het Voorloopig Ver slag te berde gebracht, om het misbruik, dat van het Raadhuis gemaakt wordt, goed je praten. (Nadruk verboden). 7) Sedert dien dag hebt ge zeker het lint van je medaille uit je knoopsgat verwij derd, zeide hij. En ondanks allee leeft ge nog, zeide de generaal. Ik verdien uw verwijtingen, en toch ben ik niet zóó schuldig als gij denkt. Ik heb mij laten meeslepen, ik was verblind, krankzinnig, ja, werkelijk krankzinnig, want hetgeen ik gedaan heb, kan slechts een zinnelooze doen. Toen ik mijn kolonel om vergiffenis smeekte, en hem zwoer niet meer te zullen spelen, toen loog ik niet. Ik was'genezen. En toch gingt ge voort met spelen, ook na je poging tot zelfmoord, zeide graaf André. Toen ik het leger verliet, was ik aan de wanhoop ten prooi'. Toen werd ik slecht. Ik meende dat ik verloren, redde loos verloren was en met snelle schreden ging ik den afgrond te gemoet. Ik was reeds aan den rand genaderd, op het punt mij er in te storten, toen een zachte hand mij terughield. Verklaar je nader. Laurent scheen dieze woorden niet te hebben verstaan, want hij ging voort: Sedert drie maanden heeft u niets van mij gehoord, u wist niet wat er van mij geworden was. Dat komt omdat ik se dert drie maanden mijn levenswijze heb veranderd. Ik had berouw en werkte. Met een uitdrukking van fierheid op het gelaat herhaalde hij: Ja, ik werkte. Het was waar. Hij loog niet. Hij had getracht te werken en het verleden goed te maken. Waarom gaat ge niet voort'1 vroeg graaf André. Waarom? Waarom? U zoudt me toch niet gelooven. En wat doet het er ook toe? Op uw gelaatstrekken is te duidelijk zicht baar, dat niets uw doodelijke verachtiug kan verzachten. U is hier vergaderd om mij rekenschap te vragen van den naam, dien ik draag. Dat is uw recht. Ik erken u als mijn rechters en ik neem vooraf reeds uw uitspraak aan, hoe die ook moge zijn. Ge wilt jezelven niet verdedigen? Waartoe zou dat dienen? En wat zou ik tot mijn verdediging aanvoeren? Zij vermoedden, dat de jonge man niet zijn geheele hart voor hen opende, dat hij iets verborgen hield. Toch geloofden zij hem, toen hij zeide, dat hij gewerkt had en pogingen had aangewend om een eer lijk man te worden. Wat kan ik tot mijn verdediging in brengen? herhaalde hij. Ik heb hon derd duizend francs verloren op de club, dat is waar. Ik heb die speelschuld niet kunnen betalen, dat is ook waar. Maar niemand van het bestuur der club heeft het voorstel gedaan, mijn schande open baar te maken en mij van mijn lidmaat schap vervallen te verklaren. Niemand heeft bevel gegeven, mijn naam in het groote salon op te hangen. Dat werd ge daan door een onbekende hand, die in ver regaande lafhartigheid haar werk in het duister volbracht. En niemand, niemand, verstaat u, heeft men daarvan kunnen ver denken. Het bestuur heeft een onder zoek ingesteld, maar de schuldige is niet ontdekt. Het kwaad kon echter niet meer her steld worden, nu alle bladen reeds mijn schande vermeldden. De ellendeling, die 'e nachts, na de sluiting der lokalen, mijn naam ophing, heeft zelf het bericht van zijn misdrijf per telefoon aan alle cou ranten meegedeeld. Het is een laagharti ge wraakneming en ik kan niet vermoe den, wie mijn onbekende vijand is. Ik kan dus niets tegen hem doen, niets, niets Hij wrong zich de handen in machte- looze woede. Wat dcct er dat alles toe? U"beschul digt mij. Ik erken schuldig te zijn. Ver oordeel mij. Ik geef u het recht om over mijn leven te beschikken en wacht uw uit spraak- Hij zweeg en bleef met gebogen hoofd en saamgetrokken wenkbrauwen zitten. Ter dood veroordeeld. Ongetwijfeld was het een ernstige be slissing, die zij moesten nemen, want zij bewaarden langen tijd het stilzwijgen. Op aller gelaat was een heftige ontroering te lezen, zooals van rechters, die geroepen zijn om het vonnis uit te spreken over een wezen, dat hun dierbaar is en wiens lot hen ter harte gaat. Eindelijk had graaf André zijn aandoe ning overmeesterd. Hij stond op en zeide met vaste stem: Laurent, ge zult wel begrijpen, wat onze uitspraak zijn zal. De man, die nog een weinig fierheid bezit, zal inzien, dat er slechts één middel is, om zulk een mis slag te vergoeden. Ge hebt de eer der Soulaimes bezoedeld; de smet, die ge op ons wapen hebt geworpen, kan alleen wor den uitgewiseht door den dood. Als vernietigd, na het uitspreken dezer woorden, die gelijk 6tonden aan een dood vonnis, zonk de oude edelman op zijn stoel terug. Allen sloegen de oogen, neer, behal ve Michel, die zijn broeder schreiend» aan zag. Hij was zichzelven niet lang meester, en toen allen zwegen en er geen stem op ging om dit vonnis te verzachten, riep de markies uit: Neen, neen, dit is niet mogelijk. Hij is van ons bloed. Mijn moeder zou mij ter verantwoording roepen. Mijn moeder, zij heeft hem zoo lief. Laurent was kalm gebleven bij het ver nemen van het vonnis, dat de familieraad over hem geveld had. 't Is goed, zeide hij. Uw uitspraak is rechtvaardig. Vrees niet, dat ik mij aan mijn straf zal onttrekken. Toen hij de wanhoop van Michel zag, ging hij voort. Ween niet, ik weet hoe lief ge mij hebt. Ge zijt niet alleen een broeder, neen, meer nog, een vader voor mij geweest. Ook ik heb je lief, niet alleen als een broeder, maar ook als een zoon. Ween niet. Ik ben schuldig. Ik heb gezondigd uit lichtzinnigheid, uit zwakheid; maar die zwakheid wordt een misdaad, wanneer men daardoor zijn familie onteert. Wij bezitten niets dan onze eer. Door mijn Jhr. De Stuers zegt hiervan: lo. „De drager van het Koninklijk g6* zag behoort gehuisvest te zijn in het aan zienlijkste gebouw, dat men bezit." Onverschillig de oorspronkelijke bestem ming? Maar dan gaat het Rijksmuseum' voor, om niet to spreken van Volksvlijt, En onverschillig krachtens weikon titel „men" het gebouw ..bezit", onverschillig of het oorspronkelijk aan den eigenaar ontnomen weid, en het dus een primitief gestolen gebouw is? Onverschillig of bij het in-gebruikmemen beloofd i3, dat dit slechts tijdelijk zou zijn? 2o. „De Koningin kan in Amsterdam ner gens haar verblijf houden dan op den Dam', in het midden der stad." Waar staat dat geschreven? Het is volkomen onjuist. De Darn is precies de ongunstigste plek voor het verblijf van wien ook, in het bijzonder voor dat eener Vorstin. Het is do drukste, de woeligste plek der stad; do joelende me nigte verdringt zich tot laat in den avond vlak onder de vensiers van de slaapkamers der Koningin, v'an den Prins en van het Prinsesje; een tuin is er niet. Volgens deze dwaze theorie zou te Londen het palcis in de City moeien staan; de Engelsohe ko ninklijke familie zou er hartelijk voor bo. danken. Maar misschien bedoelt men, dat fa Ko ningin in de gelegenheid moot zijn den ge- bruikelijken groet aan Amsterdams ingeze tenen te blijven brengen van het balkon van het Raadhuis op den Dam. Dat is geheel iets anders; dat kan opperbest blijven ge- sohieden, ook al verblijft der Koningin elders. Wat is natuurlijker dan dat de Koningin haar hoofdstad bezoekende, allereerst zioh naar het Raadhuis, het kapitool, begeeft, waar zij door de vertegenwoordigers der ge meente ontvangen wordt, en van waar zij zioh aan liaar volk vertoont cn do acclamaties der burgerij in ontvangst neemt? Ook kunnen de prachtige receptiezalen, waaraan het Raad huis zoo rijk is, ter beschikking der Ko ningin gesteld werden, zonder dat de dienst van het gemeentebestuur daaronder lijdt. Maar dat alles wettigt niet, dat het Raad huis togen de belofte in, gedurende 51 weken van het jaar aan zijn oorspronkelijke be stemming onttrokken wordt. 3o. „Een paleis, in een buitenwijk der stad gelogen, zou niet overeenkomstig zijn mot de waardigheid van don hoogs tien per soon in den Staat. Men zou alsdan van de Koninklijke aanwezigheid in de stad niets bemerken." Een buitenwijkWordt er dan aan go- dacht een paleis te s-'tichten in de buurt van Sloterdijk of in den DiemeTpolder Is liet kwartier, waar Rijks, on Stadsmuseum en het Concertgebouw staan, een vulgaire bui tenwijk? En aan wien maakt men wijs, dat, indien in dit kwartier een Koninklijk ver blijf werd gesticht, do aanwezigheid der Ko ningin onopgemerkt zou blijven 4o. „Het oude Raadhuis is voor Raad huis niet geschikt." Men is zoo beleefd er bij te voegen, dat dit argument „niet hot voornaamste" is. Ik wil liet gelooven; het is zelfs hedomaal geen argument, sinds een opzettelijk aangaande dit punt Van ge. meentewego ingesteld onderzoek heeft aange toond, dat het Raadhuis volkomen geschikt is. 5o. „De inriohting tot stadhuis zou be langrijke verbouwingen en veranderingen vorderen, die niet zonder gevaar voor het prachtige bouwwerk zouden zijn." Ook volkomen bezijden de waarheid, zooals blijkt uit het rapport, uitgebracht door do van gemeentewege met liet onderzoek belaste com missie. Het tegendeel is waar: de inriohting tot paleis heeft aan de fraaiheid Van het monument veel kwaad gedaan, en in welken bedroefden staat het gebouw gebracht is, sinds het zonder eenige controle van hooger hand als paleis onderhouden werd, kan af. geleid worden uit den steiger, dien men tot viering van het eeuwjaar 1913 aan den voer. gevel heeft moeten optrekken. Van al de argumenten is or geen enkel steekhoudend; het geheele betoog zal dan, ook niemand verschalken. schuld mag die niet verloren gaan. Ween niet. Laat mij niet te zeer je liefde gevoe len, opdat ik niet te veel berouw zal heb ben over hetgeen ik heb verloren. Ween niet. Oom André sprak de waarheid. De smet, die ik op ons wapenschild heb ge worpen, kan slechte door mijn dood wor den uitgewischt. Laurent! riep Michel uit, wat hebt ge gedaan? Ongelukkige, hoe zijt ge zoo diep gezonken? Ongelukkige, ja, herhaalde de graaf, meer ongelukkig dan schuldig. De ontroering belette hem verder te spreken. De deur werd geopend en de markie zin trad binnen. Zij had zich dOor een wandeling in den tuin verfrischt en een vroolijke glimlach speelde om haar mond. Gilberte, die haar geleidde, bleef aan de deur staan, met den blik op Laurent gevestigd, terwijl de blinde met uitge strekte handen de kamer binnentrad. Op vroolijken toon, ofschoon met een zaoht verwijt, zeide zij Laurent is hier. Ik heb zijn stem ge hoord en iemand heeft raij gewaar schuwd. Niemand durfde antwoorden. Zij had den deze ontmoeting niet voorzien van de moeder met den zoon, dien zij ter dood veroordeeld hadden. Allen waren tot in het diepst van hun hart geroerd. Moederzeide Laurent met half ver smoorde stern, Zij naderde haar zoon met vasten tred, zonder zich te vergissen, slechts geleid door kaar moederhart. (Wordt vervolgd)^

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1913 | | pagina 5