Een weerzien.
FEUILLETON.
De Cassette van Nidri.
hij nu op eenmaal vuur en vlam. Dik dacht
even na.
„We iullen door het bosch en over den
heuvel naar Vredenburg loopen; bcsscheu
en bergen 'zijn net de geschikte plaatsen, om
avonturen in te krijgen en al£ we ooit een
van beiden in aanmerking mogen komen oni
een avontuur te beleven, dan ga ik toch
voor als do oudstevind je ook niet, Artie
„Ja, dat vond Artie ook! Hij was altijd
dadelijk bereid zijn broertje alle ear te
geven en dus voegde bij er slechts hoopvol
cn bescheiden bij: „Maar morgen om dezen
tijd zijn we misschien beiden al helden,
Pik?"
Den volgenden morgen al dadelijk na het
'ontbijt trokken de jongens op den helden
tocht, want het was Paaschvacantie en moe
der had hun verlof gegeven, om tot aan
het middageten uit te blijven, terwijl ze
Dik's schooltasch voorzien had van hot noo-
'dige proviand: dikke boterhammen met kaas
en vleeseh en een lekkere fl-esch melk, want
de buitenlucht geeft honger en zulke grage
jongensmagen kunnen toch al heel wat aan
Eén uur lang volgden zij het pad langs
den heuvel, toen voerde de weg hen door wei
en bouwland. Zoo kwamen ze eindelijk aan
het beruchte Vredenbiirgsche bosch.
Onderweg hadden ze elkaar allerlei din
gen wijs gemaakt van avonturen, die daar
^zouden hebben plaats gehad, of althans kon
den plaats hebben. Om des te krachtiger
de 'mogelijke belegeringen te kunnen door
staan, besloten onze jongens nu eerst den
inhoud van hun tasch eens aan te spreken.'
Hè, moeder had toch maar smakelijk alles
klaar gemaakt en onze beide helden in spó
deden zich heerlijk te goed aan het ver
sterkend voedsel, ,toen ze opeens e>3n oud
vrouwtje zagen .aankomen, al gebogen onder
den last des levens, zoowel als onder het
gewicht van den zak, dien ze droeg en dien
ze nu iook op eenmaal met wanhopend ge
baar neergooide!
- „Hè, nou kan ik toch niet meer," sprak
ze tot zichzelf, zoodat de jongens eigenlijk
niet geloofden, dat het voor hen bestemd;
was. Maar onmiddellijk inviteerde Dik haar
met een gebaar, pm ook plaats) te nemen
op den grond en zich te goed te doen aan
een dikke boterham1, waardoor pe weer
©enigszins bij krachten zou komen.
Gretig maakte zij gebruik van dit aan
bod en ging mee aanzitten, de jongens slechts
met dankbaren blik loonend voor hun gast
vrijheid. Toen ze met hun drieën dan ook
alles, tot pp het laatste kruimpje, hadden
opgegeten, sloeg Dik de leege schooltasoh
weer over den rug, op het punt den tocht
te hervatten.
Maar Artie legde de hand op zijn broertjes
«na en sprak als echte jeugdige ridder:
„Zeg Dik, zoo kun je haar toch niet laten
gaan? "We mogen haar dien zwaren zak
niet laten dragen, laten we haar nou even
helpen. Dat scheelt ons een kwartier, want
veel verder woont ze niet af, heeft ze ge
zegd."
„Hou goed! Ga jij dan maar! Dank je
wel, om nog een kwartier om te gaan! In
dien tijd verliezen we misschien juist de
kans op avontuur; maar als jij lust hebt,
breng haar dan alleen, ik zal wel vast
vooruit gaan en kom je dan later achter op."
Hier was Artie ook alweer getroost in
en dus wierp hij den zak over den schou
der en geleidde het oud vrouwtje tot vlak
aan de deur harer woning, waar zo h-emj
toen bedankte, met tranen in de oogen.
Artio nam! beleefd zijn pet af en was
toen als een wervelwind weer weg in de rich
ting die hij met z'n broertje afgesproken
had; zoowaar daar zag hij Dik al aankomen,
op z'n minst zoo hard loopend als hij.
„O Artie, Artie, ik feliciteer je, dat je
niet meegekomen bent, want ik heb een vree-
selijk avontuur gehad. Er waren zigeuners
daar in het bosch en die wilden me abso
luut waarzeggen. Hu daar was ik natuur
lijk heel benieuwd naar. Maar eindelijk moes
ten ze na afloop geld hebben en ongeluk
kig had ik niets bij me en toen moest ik
wel m'n horloge met ketting als paiid geven,
dat ik van vader heb gekregen op m'n
laatsten verjaardag."
„O Dik, wat vreeselijk! Het eenige wat
we er nog aan doen kunnen is onmiddellijk
de politie te waarschuwen; dan krijg je
het misschien nog ter^ig."
Maar aan den politiepost werd onzen jon
gen verteld, dat daar andera niet veel kans
op was om zijn schat terug te krijgen, want
de zigeuner® wel gezorgd zouden hebben,
dat ze al een heel eind weg waren. ~We$ w-erd
zorgvuldig hun naam en adres opgeschre
ven, maar heel troostvol luidde de inlich
ting dus niet.
Dien avond, toen Artie net in bed. was,
kwam Dik de kamer instormen.
„Zeg Artie, Artie, ik heb moeder alles
verteld en die zei toen iets-, waar ik nog
heelemaal niet aan gedacht had: jij bent
de held van den dag geweest!"
„Wel neen, hoe kom je er bij?" klotak het
slaperig geluid uit bed.
„Ja toch! Jij hebt dien zak gedragen
voor dat oude vrouwtje en daarmee offerde
je al je genot op, want we dachten toch,
dat het heel prettig zou zijn, nietwaar?"
Maar de „held" van den dag sliep al,
zoo weinig was hij doordrongen van het
gewicht van zijn heldendaad.
Het was acht uur in den avond, toch1
hadden de visschersluidjes Arie en zijn
vrouw Liesbet-h maar niet de lamp opge
stoken, want .dat verstoken van petroleum'
leek hun niets: feitelijk was het ml. armoe
trcef in het hutjè.
Buiten woei de scherpe Maartsche wind en
dit was dus niet bepaald geschikt, om de
oude luidjes vroolijk te stem men.
Hu waren hun gedachten toch al somber
genoeg en met het hoofd in de handen zaten
beiden, elkaar aan te kijken, steeds met de
zelfde vraag ,op de lippen:
„Waar zou hij zijn?"
„Ja... waar? Wie weet?"
Ze dachten aan Jacob, hun kleinzoon ën
tevens ook eenig kleinkind.
Ha den dood zijner ouders hadden zij den
wees bij hun genomen en het was slechte
om en voor hem, dat zij leefden. Maar op
elfjarigen leeftijd was de jongen plotseling
verdwenen op een goeden winteravond.
En was dat nu ondankbaarheid of harte
loosheid? Weineen, maar hij was nu een
maal dol op de zee en hij wist, dat hij zijn
grootouders rwel eenigszins tot bezwaar
moest zijn. ,Op die manier hoopte \hij nu
ook nog een enkelen stuiver te verdienen.
Zoo had hij dus een plaats als scheepsjon
gen aanvaard op een boot, die naaT de West
ging! Maar nooit hadden zijn grootouders
nu meer iets van hem vernomen ©n het
was toch al twee jaar geleden! Dikwijls'
maaktgn ze elkaar wijs, dat ze eigenlijk maar
blij zouden izijn, als ze nu zeker wisten,
dat hij dood was: wie weet hoe de arme
jongen toch lijden moest! Dien woest en avond
vooral, moesten zij onophoudelijk aan hem den
ken en grootvader vooral scheen daardoor
geen rust in' het lijf te hebben.
Eindelijk stond hij dan ook op en zei:
„Ik ,moot eens even zien, of er niets in
het net is, dat ik vanavond heb uitgezet."
„Kom man, ga daar nu dan.toch niet heen,
morgenochtend is het immers best tijd; en
al is die hevige wind dan ook niet veel be
daard, je kunt dan toch ten minste vrij wat
beter zienHet is1 immers geen doen voor em
man van .jouw leeftijd!"
Maar hoe vrouw Liesbeth al redeneerde,'
ze kreeg haar zaak niet gewonnen. Groot
vader Arie liep het strand op en overtuigde
zich in persoon, dat er mets gevangen was
enpok het net was weg!
„Het noodlot schijnt ons te achtervolgen,"
sprak hij, met een traan in het oog.
Maar plotseling daar hoorde hij kreten!
Wat was dat voor oen gelu,id? Het scheen'
wel een menschelijke stem;maar dan ook
klonk het weer zoo ver af! Een schipbreu
keling zeker?
Met zijn lantaarn lichtte visscher Arde bij,
zoo goed en zoo kwaad als hij kon, en jawel,
daar dreef iets op zeeEen stevig touw had
hij gelukkig altijd bij de hand en dat wierp
hij den drijvende toe. Die had nog net kracht
genoeg om het te grijpenmaar aan land
getrokken bleef hij bezwijmd liggen.
Visscher Arde zette dit pakje zooals het
8)
Die paar laatste woorden hadden indruk
gemaakt op den kleinen negerkoning.
„Voortaan zal men geen gebrek aan brood
of vleeseh ineer hebben bij jou."
„Denk je dan, dat die soldij van mij schat
ten aanbrengt?"
„Heen zeker niet, maar je hebt mij daar
toch zooeven hoqren zeggen, dat ik rijk
was
„Wel, maar wat geeft dat nu?"
„Wel, met genoegen wil ik je er wat van
geven voor je grootmoeder en je zusjes!"'
Met één sprong vloog de scheepsjongen
ons zwartje om den hals.
„Hè, wat ben je toch goedriep hij geest
driftig, „maar daarom wil ik nog geen ge
bruik maken van je edelmoedig aanbod;
geen haar op mijn hoofd dat daaraan denkt!
Vooreerst zal je niet eens de vrijheid heb
ben, om naar willekeur over je eigendom
te beschikken en dan is het nog de vraag
of je zelf wel goed weet, wat je aanbiedt!
Intusschen ben ik blij, dat ik ten minste
een vriend aan boord van de „Yule" heb."
Bij die laatste woorden waren Nidri's oogen
vochtig geworden.
„Hu, of ik ook blij ben," antwoordde hij,
„want sinds vader Kaphaël dood is, voel ik
mij erg eenzaam en verlaten; niemand zal
hem voor mij vervangen."
„O, wat dat betreft, ik heb je nu al lief
als .een broer."
Een vurige uitdrukking kwam in Hidri's
oogen.
„Ja, tooh?" vroeg hij, „en mij, die nog al
zoo zwart ben
Marius haalde de schouders op: „Wat doet
dat er nu toe? Er zijn blanken, die bij
lange na niet tot zoo'n edelmoedig aanbod
in staat zouden zijn, als jij me daar zooeven
gedaan hebt! En bovendien: je bent immers
een koningszoon, geen geringe eer dus voor
mij, om zoo op voet van gelijkheid om te
mogen gaan met een vorstenkind."
Nidri lachte dankbaar en gaf Pak.je.weg
een liefkozing volgens het gebruik van zijn
land; d. w. z. door met zijn borst langs die
van den nieuwen vriend te strijken.
„Je gaat dus vast en zeker met mij mee
naar huis?" hernam de soheepsjongen weer,
„om grootmoeder en de zusjes op te zoeken
„Heel graag, lioor
„Maar zal je het ook neg graag doen,
als je een „fijne mijnheer" bent geworden?"
„Een fijne mijnheer?" herhaalde de neger
verwonderd.
„Ja, zeker. Met jouw geld kan je je heuscli
wel in het pak laten steken door den besten
kleermaker en den duursten schoenmaker."
Nidri wierp even een blik op zijn zwarte
voeten en kon zich niet voorstellen, hoe
die nog eens opgesloten moesten worden ip
een paar puntige, knellende laarzen.
„Hou ja, .maar zoover zijn we ook nog
niet," dacht Marius weer overluid, want
hij was nog zoo gerust niet, op dat fortuin
van dien koninklijken vriend.
Daarop ging hij opgewonden aan het ver
tellen van de heerlijkheden in zijn vader
land en Nidri zat met open mond en oogen
te luisteren.
Plotseling werd hun gezellig onderhoud
verstoord door een soort gebrul, kon. men
wel zeggen en verscheen Marius' chef, die
hem al dadelijk een geweldige schrobbearing'
gaf om een nietswaardig verzuim. Pak-je-»
weg, was aan een dergelijke behandeling
echter al ,zoo lang gewoon, dat ze ook
niet den minsten indruk meer op hem maakte
en hij ongevoelig scheen voor elke lichame
lijke bestraffing. Hij was steeds vervuld
van zijn nieuwe vriendschap en begreep, dat
hij den eenigen verdediger was van den
armen, zwarten vriend. Het personeel aan
boord van de „Yule" toch, was in waarheid
niet veel zaaks: de bemanning zeilde onder,
Amerikaansche vlag, ofschoon ze ^toeh. fei
telijk te Marseille thuis behoorde. De kapi
tein, Hannibal Conbalard, uit Melle afkom-
I st-ig, had vóór hij het cpm^ando over de.